ECLI:NL:RBROT:2007:BB9254

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
254799 / HA ZA 06-336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hofmeijer-Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor explosie in juwelierszaak door propaangas

In deze zaak, die voortvloeit uit een explosie in een juwelierszaak op 28 juni 2003, hebben de eiseressen, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], schadevergoeding geëist van de gedaagde, die de juwelierszaak exploiteerde. De explosie vond plaats in de kelder van het pand, waar propaangas aanwezig was. De eiseressen, die zich in een naastgelegen kledingwinkel bevonden, raakten gewond door de explosie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde aansprakelijk kan worden gehouden op basis van risico-aansprakelijkheid, zoals neergelegd in de artikelen 6:170, 171 en 175 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de gevaarlijke stoffen die in haar bedrijfspand aanwezig waren, ongeacht of zij op de hoogte was van de risico's die deze stoffen met zich meebrachten.

De rechtbank heeft de gedaagde de mogelijkheid geboden om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat de explosie is veroorzaakt door de propaangasflessen in haar kelder. De gedaagde heeft betwist dat zij aansprakelijk is, en heeft aangevoerd dat de explosie mogelijk het gevolg was van een aardgaslek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat de explosie niet door haar toedoen is ontstaan. De eiseressen hebben lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de omvang van de schade nog moet worden vastgesteld, maar dat er voldoende grond is voor een schadestaatprocedure.

De rechtbank heeft partijen bevolen om in persoon te verschijnen voor een comparitie, waarbij zij bewijsstukken moeten overleggen die relevant zijn voor de zaak. De gedaagde moet tegenbewijs leveren dat de explosie niet is veroorzaakt door de propaangas in haar kelder. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 254799 / HA ZA 06-336
Uitspraak: 15 augustus 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiseres sub 1]
2. [eiseres sub 2], zowel pro se als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter [eiseres sub 1],
beiden wonende te [woonplaats],
eiseressen,
procureur mr. H.Carels,
advocaat mr. R.A. Kaarls te ‘s Gravenhage,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. J.C.Brokling,
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres sub 1]”, “[eiseres sub 2]” respectievelijk “[gedaagde]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 25 januari 2006 en de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek, met een productie;
- conclusie van dupliek met producties;
- akte aan de zijde van [gedaagde], met producties;
- akte aan de zijde van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2].
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Op 28 juni 2003 heeft zich in de kelderruimte van het pand aan de [straat] te [gemeente] een explosie voorgedaan (hierna: de explosie). Ten gevolge hiervan zijn diverse mensen gewond geraakt en is het gehele pand, inclusief de appartementen die zich daarin bevonden, alsmede een aantal belendende percelen beschadigd geraakt.
2.2
[gedaagde] exploiteerde in het onder 2.1 genoemde pand een juwelierszaak.
Ten tijde van de explosie was in de kelder aanwezig [betrokkene], die door [gedaagde] werd ingezet voor werkzaamheden ten behoeve van haar onderneming.
2.3
[eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] bevonden zich ten tijde van de explosie in een kledingwinkel die is gevestigd naast de juwelierszaak; zij zijn als gevolg van de explosie gewond geraakt.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de (letsel)schade die [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] hebben geleden als gevolg van de explosie, en haar te veroordelen tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat, een en ander met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
[gedaagde] wordt aansprakelijk gehouden op grond van de risico-aansprakelijkheden als neergelegd in de artt. 6:170, 171 en 175 BW.
De explosie is ontstaan doordat werknemers van [gedaagde] dan wel door haar ingeschakelde hulppersonen, zoals [betrokkene], zich, in de kelder van haar bedrijf, hebben ingelaten met goudsmederij-werkzaamheden ten behoeve van de onderneming van [gedaagde], waarbij zij gebruik maakten van een of meer gasflessen met propaan. Aangenomen moet worden, dat de explosie is ontstaan doordat in het kader van die activiteiten open vuur althans grote hitte is gebracht in de kelder, waarin propaangas aanwezig was dat was gestroomd uit de aldaar aanwezige gasfles. Dat gas is uitgestroomd omdat de afsluitring beschadigd was, dan wel de hendel van de brander langdurig ingedrukt is geweest, dan wel de afsluitkraan geruime tijd open is blijven staan.
Propaangas is een stof die zodanige eigenschappen bezit dat zij bijzonder gevaar voor personen oplevert; nu dit gevaar zich heeft verwezenlijkt is [gedaagde] als bezitter en gebruiker aansprakelijk.
Daarnaast is zij aansprakelijk voor de fouten van haar werknemers en hulppersonen, als deze tot de schade hebben geleid.
Voor zover de explosie is ontstaan als gevolg van een gebrek aan de gasfles is zij als bezitter daarvan aansprakelijk, nu deze in dat geval niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, als gevolg waarvan deze een bijzonder gevaar opleverde dat zich met de explosie ook heeft verwezenlijkt.
3.2
Daarnaast is [gedaagde] aansprakelijk uit onrechtmatige daad, omdat de explosie is ontstaan doordat [gedaagde] geschreven en ongeschreven veiligheidsnormen heeft overtreden bij de uitoefening van haar onderneming.
3.3
[eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] hebben lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen. [eiseres sub 2] is als gevolg daarvan arbeidsongeschikt. Daardoor hebben zij schade geleden en lijden zij nog steeds schade. De omvang daarvan is thans niet vast te stellen.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
[gedaagde] is niet aansprakelijk voor de schade als gevolg van de explosie. Ook haar verzekeraar is die mening toegedaan. Er is sprake van overmacht. In elk geval staat de oorzaak van de explosie niet vast, mogelijk is de explosie veroorzaakt door een aardgaslek.
4.2
Van aansprakelijkheid ex art. 175 BW is geen sprake. Als de explosie is veroorzaakt door een gasfles in de kelder dan gaat het om campinggas in een klein, afgesloten flesje. Dit is een stof die in veel huishoudens aanwezig is. [gedaagde] had dit gas niet onder zich in de uitoefening van haar bedrijf; er was geen sprake van grootschalig goud smelten. De gevaarlijke aard van het gas in de aanwezige fles was [gedaagde] niet bekend.
[gedaagde] betwist dat zij of haar personeel handelingen hebben verricht die tot de explosie hebben geleid.
4.3
Zij is evenmin aansprakelijk uit onrechtmatige daad. Haar onderneming voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Bijzondere vergunningen waren niet vereist.
4.4
De gestelde schade wordt betwist. Het is in elk geval onvoldoende duidelijk dat sprake is van meer dan voorbijgaand licht letsel.
4.5
[gedaagde] is zelf niet in staat tot vergoeding van de schade, haar eigen schade is onvergoed gebleven en haar onderneming heeft zij moeten beëindigen. Een schadevergoeding zou hoogstens van de verzekeraar moeten komen.
5 De beoordeling
5.1
Dat zich voor en ten tijde van de explosie in de kelder van het bedrijfspand van [gedaagde] gas in een of meer gasflessen bevond staat vast.
De wettelijke regeling van art. 6:175 BW brengt mee, dat zodra komt vast te staan dat de explosie is veroorzaakt door het gas in de gasflessen in de kelder van [gedaagde] daarmee haar aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van die explosie in beginsel gegeven is.
Propaangas is een stof die door haar eigenschappen gevaar oplevert voor personen, waaronder ontbrandings- en ontploffingsgevaar; als dit al niet is aan te merken als een feit van algemene bekendheid staat het tussen partijen in elk geval vast omdat de stellingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op dit punt niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist zijn. Datzelfde geldt voor “campinggas”. Of dat gas in een afgesloten fles wordt bewaard of niet doet daarbij voor de gevaarlijke aard van de stof niet ter zake; het ontploffingsgevaar wordt, doordat de fles onder druk staat, juist groter. Voor de goede toestand van de fles is [gedaagde] evenzeer verantwoordelijk, nu zij niet heeft weersproken dat zij de betreffende fles onder zich had in de zin van art. 6:175 lid 1 BW.
[gedaagde] heeft wel betwist dat zij de stof in de uitoefening van haar bedrijf onder zich had, maar die betwisting verdraagt zich niet met haar eigen stelling (conclusie van antwoord sub 4) dat het ging om een gasflesje dat gebruikt werd om in het kader van reparatiewerkzaamheden goud te smelten. Dat type werkzaamheden behoort immers, ook volgens [gedaagde], tot de uitoefening van haar juweliersbedrijf. Dit verweer wordt dus gepasseerd.
Het betreft hier een kwalitatieve aansprakelijkheid, het is niet nodig -en dus ook niet van belang- of [gedaagde] in concreto van de gevaarlijke aard van de stof op de hoogte was of dat haar ter zake een verwijt gemaakt kan worden. Of juist is dat in veel huishoudens kleine flessen met gas aanwezig zijn, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, kennelijk in het kader van haar stelling dat zij niet bekend was met de gevaarlijke eigenschappen van gas, kan dus in het midden blijven.
5.2
Uit art. 6:170-171 BW vloeit bovendien voort, dat als de explosie is veroorzaakt door het handelen of nalaten van personeelsleden of hulppersonen van [gedaagde], [gedaagde] uit dien hoofde aansprakelijk is. Ook hier is verwijtbaarheid niet vereist.
[gedaagde] heeft niet (gemotiveerd) betwist dat ten tijde van de explosie [betrokkene], een persoon, die zij had ingeschakeld voor werkzaamheden ten behoeve van haar onderneming -en derhalve een persoon als bedoeld in art. 6:170 dan wel 171 BW- in die hoedanigheid in de kelder aanwezig was. Deze is daar ook (ernstig) gewond geraakt. Dat brengt mee, dat alleszins mogelijk is dat hij iets heeft gedaan of nagelaten dat de explosie heeft veroorzaakt -het aansteken van een gasbrander bijvoorbeeld.
Daarnaast is [gedaagde] ook aansprakelijk als de explosie heeft kunnen ontstaan doordat een van haar hulppersonen of werknemers, die zich in de kelder met de gasflessen bezighield(en), deze op een eerder moment niet goed heeft weggelegd waardoor gas uit kon stromen; datzelfde geldt wanneer [gedaagde] dat zelf zou hebben gedaan. Gesteld noch gebleken is, dat anderen dan [gedaagde] of het door haar ingeschakelde personeel in de relevante periode toegang tot de kelder had.
5.3
Het komt dus aan op de vraag wat de oorzaak is geweest van de explosie.
Gegeven het thans beschikbare bewijsmateriaal omtrent de feitelijke situatie (de explosie vond haar oorsprong in de kelder van het bedrijfspand van [gedaagde], alwaar een of meer gasflessen met gas en tenminste een werknemer of hulppersoon van [gedaagde] doende was en voor enige van buiten komende oorzaak ontbreekt elke aanwijzing) acht de rechtbank voorshands bewezen dat de explosie is veroorzaakt door een of meer feiten of omstandigheden waarvoor [gedaagde] risico-aansprakelijkheid draagt, te weten ontsnapt gas en/of een gebrek in de gasfles en/of een of meer handelingen of nalatigheden van de betreffende werknemer/hulppersoon, een andere werknemer/hulppersoon dan wel [gedaagde] zelf (het niet goed afsluiten/wegleggen van de gasfles).
[gedaagde] zal echter in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren.
5.4
Hoewel [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] op zichzelf terecht hebben aangevoerd dat de bewijsvoering in de strafzaak niet zonder meer beslissend is voor deze civiele zaak blijkt uit de overgelegde stukken dat ook in het strafrechtelijk onderzoek uitgebreid aandacht wordt besteed aan de oorzaak van de explosie. Het aldus verkregen bewijsmateriaal kan uiteraard van belang zijn voor de bewijsvoering in deze zaak. Het lijkt dan ook uitermate gewenst dat dat materiaal in deze procedure in het geding wordt gebracht.
Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank alvorens wordt overgegaan tot de getuigenverhoren een comparitie van partijen gelasten in deze zaak, tegelijk te houden met comparities in de andere betrokken thans bij deze rechtbank aanhangige zaken, dat wil zeggen de zaken met rolnummer 06-2371 (de vrijwaring bij deze zaak), rolnummer 06-72 (een zaak waarin [gedaagde] verzekeraars en AON aanspreekt, met als inzet de dekking onder de verzekering van de schade van derden en van [gedaagde] zelf als gevolg van de explosie), rolnummer 06-3290 (een zaak waarin andere gelaedeerden [gedaagde] aansprakelijk hebben gesteld voor hun schade als gevolg van de explosie) en eventueel te zijner tijd de thans nog niet aanhangig gemaakte vrijwaringsprocedure bij die laatste zaak.
Daarbij zal besproken worden wat de stand van zaken in de diverse civiele procedures en in de strafzaak is en gepoogd worden om met partijen afspraken te maken over de organisatie van en de aanwezigheid en rol van een ieder bij de getuigenverhoren in het kader van de bewijslevering als onder 5.3 bedoeld.
Bij die gelegenheid dienen partijen voorts al het inmiddels beschikbaar gekomen bewijsmateriaal (in elk geval alle stukken uit het strafdossier die betrekking hebben op de oorzaak van de explosie en de situatie in (de kelder van) het pand) in het geding brengen, zodat dit kan worden besproken. Deze stukken dienen tenminste twee weken voor de comparitie te worden toegezonden.
5.5
Als [gedaagde] slaagt in het onder 5.3 bedoelde tegenbewijs, en dus niet vaststaat dat de explosie is veroorzaakt door de hiervoor besproken oorzaken, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de dan ontstane situatie.
5.6
Als [gedaagde] niet slaagt in dat tegenbewijs is zij aansprakelijk voor de schade van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2].
Voor zover [gedaagde] zich heeft beroepen op overmacht is dat beroep onvoldoende gemotiveerd, behoudens ten aanzien van de stelling dat de oorzaak van de explosie een aardgaslekkage is geweest (hetgeen in voormelde bewijslevering aan de orde zal komen).
5.7
Hetgeen [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] tot dusverre hebben gesteld omtrent de schade is op zichzelf voldoende om een verwijzing naar een schadestaatprocedure te rechtvaardigen. De rechtbank zal daartoe echter pas overgaan als begroting van de schade in dit stadium in deze procedure redelijkerwijs onmogelijk is.
Partijen zullen zich daarover ter comparitie kunnen uitlaten.
5.8
Op de overige geschilpunten zal zo nodig later worden teruggekomen
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
beveelt partijen in persoon en vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Hofmeijer-Rutten, op vrijdag 16 november 2007 van 9.30 tot 12.30 uur teneinde als onder 5.4 vermeld;
bepaalt dat de onder 5.4 bedoelde bescheiden en andere stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam) en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden;
draagt [gedaagde] op als tegenbewijs, dat de explosie niet is te wijten aan het (propaan)gas in een gasfles in de kelder van haar bedrijfspand en/of een lek of gebrek aan een gasfles en/of handelen of nalaten van een werknemer of hulppersoon van haar;
bepaalt dat indien [gedaagde] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter Hofmeijer-Rutten;
bepaalt dat de procureur van [gedaagde] tenminste twee weken voor de comparitie aan de rechter (sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam) opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden december 2007 tot en met februari 2008 en dat de procureur van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna ter comparitie dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
106