ECLI:NL:RBROT:2007:BB9638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
762431
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.V.M. Los
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon door werkneemster na beëindiging van arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert een werkneemster, aangeduid als [eiseres], betaling van achterstallig loon van haar werkgever, City Service/CSU Personeel B.V. De werkneemster was sinds 2001 in dienst bij Stichting De Blijhof en had daarnaast een parttime dienstverband bij CSU. Na een conflict over koffiepauzes en een berisping door haar leidinggevende, werd haar medegedeeld dat zij niet langer op de locatie van de opdrachtgever mocht werken. CSU bood haar twee andere werklocaties aan, maar de werkneemster weigerde deze vanwege reistijd en een vermindering van haar werktijd. CSU beëindigde daarop de loonbetaling.

De procedure begon met een dagvaarding waarin [eiseres] CSU verzocht te veroordelen tot betaling van haar achterstallige loon, wettelijke verhoging en rente. CSU voerde verweer en stelde dat de werkneemster niet had ingegaan op de aangeboden werklocaties, waardoor zij haar arbeidsovereenkomst niet meer wenste te continueren. De kantonrechter oordeelde dat CSU niet redelijk had gehandeld door de werkneemster te dwingen tot overplaatsing naar locaties die niet passend waren, gezien de reistijd en de vermindering van werktijd.

De kantonrechter concludeerde dat de werkneemster in redelijkheid niet kon worden verplicht het aanbod van CSU te accepteren. CSU werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, wettelijke verhoging en rente, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het aanbieden van alternatieve werkplekken en de redelijkheid van dergelijke voorstellen.

Uitspraak

Toevoeging eiseres 3EI8319
Uitspraak: 19 juni 2007
VONNIS VAN DE RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton locatie Rotterdam
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij dagvaarding van 27 oktober 2006,
gemachtigde: mr A.J. Wintjes te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap
City Service/CSU Personeel B.V.,
gevestigd te Uden,
gedaagde,
gemachtigde: mr R.M. Dessaur te Amsterdam.
Partijen worden hierna "[eiseres]" en "CSU" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1. [eiseres] heeft bij dagvaarding met bijlagen gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, CSU te veroordelen aan [eiseres] te betalen
1. het bruto vierwekensalaris ad € 413,79 met ingang van 26 februari 2006 (periode 3 van 2006) totdat aan de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig einde is gekomen;
2. de wettelijke verhoging over de vordering sub 1;
3. de wettelijke rente over de vordering sub 1 en 2;
met veroordeling van CSU in de kosten van de procedure.
1.2. CSU heeft schriftelijk geantwoord, daarbij verweer gevoerd en stukken overgelegd.
1.3. Bij vonnis is een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft plaats gehad. Van hetgeen is verhandeld zijn aantekeningen gemaakt. Deze bevinden zich bij de stukken.
1.4. [eiseres] heeft gerepliceerd en daarbij stukken overgelegd. CSU heeft gedupliceerd en daarbij eveneens stukken overgelegd. Vervolgens is een datum voor de uitspraak van dit vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen staat het volgende vast:
2.1. [eiseres] is sinds het jaar 2001 in dienst van Stichting De Blijhof te Schiedam, hierna “Blijhof” te noemen, als assistent-begeleidster, aanvankelijk voor 36 uur per week. Blijhof biedt zorg aan volwassenen met een verstandelijke handicap binnen de wooncentra van die stichting. [eiseres] heeft steeds bij Blijhof in Schiedam, haar woonplaats, gewerkt.
2.2. Met ingang van 1 juli 2004 is [eiseres] voor 16 uur per week in dienst getreden van een rechtsvoorganger van CSU in de functie van schoonmaakster. Gelijktijdig is het dienstverband met Blijhof teruggebracht tot 20 uur per week. [eiseres] werkte voortaan ‘s ochtends in dienst van CSU en ’s middags in dienst van Blijhof. Met ingang van de maand november 2005 is de arbeidstijd in dienst van CSU teruggebracht tot 12 uur per week. Het salaris van [eiseres] bij CSU bedraagt € 413,79 bruto per vier weken. Van toepassing is de CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.
2.3. Per brief van 12 december 2005 schreef CSU aan [eiseres] onder meer als volgt:
“City Service/CSU Personeel B.V. heeft van uw rayonleidster mevrouw Sparla vernomen dat u na een mondelinge berisping van mevrouw Sparla over koffie drinken onder werktijd, een discussie over genoemd feit bent aangegaan met onze opdrachtgever de heer [opdrachtgever].
U begrijpt dat City Service/CSU Personeel B.V. dit niet kan accepteren, u brengt hiermee de kwaliteit en de continuïteit van het werk in gevaar. Hierdoor zijn wij dan ook genoodzaakt u een berisping te geven. Tevens ontvangt u binnenkort een uitnodiging van mevrouw Sparla voor een gesprek omtrent bovenstaande.”
2.4. Per brief van 16 januari 2006 schreef CSU aan [eiseres] onder meer als volgt:
“Naar aanleiding van onze brief d.d. 12 december 2005 (…) heeft uw rayonleidster mevrouw Sparla u mondeling uitgenodigd voor een gesprek op ons kantoor. Hierop heeft u geweigerd te komen. Tevens heeft u de opdrachtgever de heer [opdrachtgever] betrokken bij bovenstaand feit.
In uw personeelsdossier hebben wij opgemaakt dat u al eerder voor het betrekken van de opdrachtgever bij een discussie een berisping heeft ontvangen, zie de brief (…) d.d. 12 december 2005. Hierdoor is City Service/CSU Personeel B.V. nu genoodzaakt u een officiële waarschuwing te geven.
(…)
City Service/CSU Personeel B.V. is gerechtigd tot het nemen van disciplinaire maatregelen conform CAO. Mocht u aan bovenstaande geen gehoor geven zien wij ons genoodzaakt u over te plaatsen naar een ander object. Tevens kunnen wij schorsen voor drie dagen zonder behoud van loon. Ter informatie delen wij u hierbij ook alvast mede dat na een schorsing van drie dagen ontslag op staande voet zal volgen conform Burgerlijk Wetboek bij herhaling van ongeoorloofd verzuim.
Tevens nodigen wij u hierbij uit voor een gesprek. (…)”
2.5. Op 7 februari 2006 heeft een gesprek tussen mevrouw Sparla en [eiseres] plaats gehad, waarbij ook de heer [opdrachtgever] en mevrouw [naam] van Blijhof aanwezig waren. In dat gesprek is het functioneren van [eiseres] en het voornemen van CSU om [eiseres] bij een andere opdrachtgever van CSU dan Blijhof te plaatsen aan de orde geweest. [eiseres] heeft tijdens dit gesprek geprotesteerd tegen overplaatsing.
2.6. Per brief van 14 februari 2006 schreef CSU aan [eiseres] onder meer als volgt:
“Naar aanleiding van onze brieven d.d. 12 december 2005 en 16 januari 2006 over uw gedrag ten opzichte van onze opdrachtgever Blijhof heeft u wederom een grote mond gehad tegen de opdrachtgever en tevens ongeoorloofd taalgebruik geuit.
Hierdoor zijn wij genoodzaakt u per 01 maart 2006 te plaatsen naar een ander object. Deze maatregel wordt genomen in opdracht van onze opdrachtgever.
Wij bieden u de volgende objecten aan:
Rustenburg
Bergweg Zuid 90 te Bergschenhoek
Werktijden zijn van maandag t/m vrijdag van 10.00 tot 12.00 uur.
ROC Zadkine
Prins Willem Alexanderlaan 55 te Rotterdam
Werktijden zijn van maandag t/m vrijdag van 06.00 tot 08.00 uur.”
2.7. Per brief van 27 februari 2006 schreef CSU aan [eiseres] onder meer als volgt:
“Naar aanleiding van onze brieven d.d. 14 februari 2006 en 20 februari 2006, waarin wij u vervangend werk aanbieden heeft u beide aanbiedingen afgeslagen. Tevens heeft u geen enkele moeite ondernomen om met ons in overleg te treden over een andere oplossing.
Daardoor rest ons niets anders dan een ontslagvergunning voor u aan te vragen bij het Centrum voor Werk en Inkomen Juridische Zaken te Rotterdam. De ontslagaanvraag is inmiddels ingediend bij dit bureau.”
2.8. CSU heeft [eiseres] met ingang van 26 februari 2006 geen salaris meer betaald. Per brief van 10 juli 2006 heeft de raadsman van [eiseres] zich bij CSU gemeld en onder meer een rechtsvordering tot betaling van achterstallig loon in het vooruitzicht gesteld.
2.9. Artikel 7 van de CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (2006/2008) bepaalt in lid 1:
“De werknemer kan binnen een arbeidsovereenkomst in een bepaalde regio worden geplaatst. De grens van de regio wordt gemeten vanaf het object waarop de werknemer bij het aangaan van het dienstverband voor het eerst wordt geplaatst. De grens van de regio ligt op 45 minuten reistijd met openbaar vervoer vanaf dit object.”
3. Uit de toelichting van [eiseres]
3.1. De berisping in de brief van 12 december 2005 vond [eiseres], zacht uitgedrukt, overdreven. [eiseres] heeft niet zozeer geweigerd een gesprek aan te gaan met mevrouw Sparla over “koffie drinken”, maar zij heeft wel aangegeven een gesprek overbodig te vinden. De brief van 14 februari 2006 kwam voor [eiseres] onverwacht want de kwestie was juist enige tijd geleden uitgesproken, waarbij [eiseres] de heer [opdrachtgever] en [naam] van CSU niet mis te verstaan heeft laten weten dat zij zich onheus bejegend voelde.
3.2. [eiseres] bestrijdt dat CSU een beroep op de CAO kan doen. De door CSU aangeboden locaties acht [eiseres] niet passend en redelijk. [eiseres] wijst op het feit dat zij in [woonplaats] woont en sinds 2001 bij Blijhof werkt. De reistijd naar Rustenburg met openbaar vervoer is ongeveer 50 minuten en naar ROC Zadkine tussen de 35 en 40 minuten.
[eiseres] is bijna zo lang onderweg als de twee uur die zij moet werken. ROC Zadkine is voor 6.00 uur met openbaar vervoer niet te bereiken. Als [eiseres] tot 12.00 uur bij Rustenburg zou werken, is zij niet tijdig bij Blijhof, waar zij vanaf 12.30 uur werkt. [eiseres] heeft een zoon van 11 jaar die ’s morgens naar school moet en tussen de middag thuiskomt. Bovendien is de aangeboden arbeidsduur 10 uur in plaats van de overeengekomen 12 uur per week.
4. Uit de toelichting van CSU
4.1. CSU is statutair gevestigd te Uden, zodat op grond van het bepaalde in artikel 99 Rv jo 1:10 BW de kantonrechter Rotterdam locatie Rotterdam relatief onbevoegd is. CSU heeft er echter geen bezwaar tegen dat deze rechtbank het geschil behandelt.
4.2. De kwaliteit van de werkzaamheden van [eiseres] is in de loop van 2005 en 2006 achteruit gegaan. Nadat de heer [opdrachtgever] had bericht dat [eiseres], in strijd met de regels, veelvuldig koffiepauzes nam en [eiseres] daarvoor was berispt, heeft zij bij de klant op hoge toon en op agressieve wijze rekenschap gevraagd voor deze berisping. [eiseres] heeft ten onrechte geweigerd op gesprek te komen, is nogmaals naar de klant gestapt om rekenschap te vragen en heeft daarbij opnieuw ongevoeglijk taalgebruik niet geschuwd.
4.3. De klant Blijhof heeft CSU bericht dat zij niet meer wenst dat [eiseres] als schoonmaakster bij haar werkzaam is. CSU had geen andere keus dan die wens te accepteren. CSU heeft, met inachtneming van artikel 7 van de CAO, [eiseres] terecht werk aangeboden op andere locaties. Omdat [eiseres] niets meer van zich liet horen veronderstelde CSU dat [eiseres] zelf haar arbeidsovereenkomst met CSU niet meer inhoud wenste te geven. Daarom heeft CSU geen ontslagvergunning aangevraagd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. [eiseres] heeft niet weersproken dat CSU volgens haar statuten gevestigd is te Uden. De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank kan daarom niet op de woonplaats van CSU volgens artikel 1:10 lid 2 BW worden gebaseerd (artikel 99 Rv.). In dit geval kan de rechtbank Rotterdam sector kanton locatie Rotterdam haar bevoegdheid ook niet aan artikel 100 Rv. of aan artikel 101 Rv ontlenen.
5.2. [eiseres] is niet ingegaan op de mededeling van CSU dat deze er geen bezwaar tegen maakt dat deze rechtbank het geschil behandelt. Aangezien [eiseres] deze rechter heeft gekozen, wordt hier aangenomen dat wie zwijgt toestemt. Aldus zijn partijen een overeenkomst als bedoeld in artikel 108 Rv. aangegaan, op grond waarvan deze rechtbank, sector en locatie toch bevoegd is.
5.3. Uitgaande van de veronderstelling dat [eiseres] zich tegenover personeel van Blijhof onbehoorlijk heeft gedragen en dat Blijhof tegenover CSU de wens heeft uitgesproken dat deze [eiseres] niet langer bij haar te werk stelde, volgt uit die voor waar gehouden feiten niet dat [eiseres] gehouden was op het voorstel van CSU tot overplaatsing in te gaan. Bij de beoordeling van de vraag of dat voorstel redelijk was, mag niet de gedachte meespelen dat [eiseres], in verband met haar voorafgaand gedrag, zekere voorwaarden zou moeten aanvaarden die zij anders zou kunnen afwijzen.
5.4. Wat betreft het beroep van CSU op het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de CAO heeft [eiseres] niet ontkend dat CSU van de door die bepaling geboden mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Wel heeft [eiseres] gesteld dat haar reistijd naar Rustenburg met openbaar vervoer ongeveer 50 minuten beloopt en dit heeft CSU niet weersproken. CSU heeft ook niet gesteld dat de reistijd naar de locatie van Rustenburg gerekend vanaf het object waar [eiseres] in Schiedam werkzaam was (vergelijk de aangehaalde CAO-bepaling) korter is dan gerekend vanaf het huisadres van [eiseres]. Dit betekent dat de grens van de regio hier met 5 minuten reistijd wordt overschreden en het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de CAO strikt genomen toepassing mist.
5.5. Wat de optie ROC Zadkine aangaat wordt de grens van de regio niet overschreden, maar heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat die locatie aan het begin van haar werktijd met openbaar vervoer niet bereikbaar is. CSU heeft niet aangeduid hoe aan dit bezwaar kan worden tegemoet gekomen. Daarvan uitgaande, komt deze optie niet goed uitvoerbaar voor.
5.6. Bij de beoordeling van de vraag of het voorstel van CSU redelijk was, acht de kantonrechter verder van belang:
(a) het feit dat [eiseres] sinds 2001 bij Blijhof in Schiedam heeft gewerkt;
(b) het feit dat zij, nadat zij in deeltijd bij CSU in dienst was gekomen, een ander deel van haar werktijd in dienst van Blijhof op dezelfde locatie werkzaam is gebleven;
(c) de relatief lange duur van de reistijden van en naar het werk in verhouding met de duur van de werktijd per dag;
(d) het feit dat 2 uur minder werktijd per week dan overeengekomen wordt aangeboden.
5.7. Gezien het bovenstaande komt het voorstel van CSU de kantonrechter niet redelijk voor. Het betoog van CSU levert geen andere gezichtspunten op. Wanneer CSU aanvoert dat Blijhof haar geen keus liet, miskent CSU haar eigen positie en verantwoordelijkheid als werkgever van [eiseres]. In geval CSU om welke reden dan ook geen kans meer zag [eiseres] te werk te stellen, had zij ook kunnen kiezen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
5.8. Uit dit alles volgt dat van [eiseres] in redelijkheid niet mocht worden gevergd het voorstel van CSU te aanvaarden. Het feit dat [eiseres] met ingang van 1 maart 2006 de bedongen arbeid niet meer heeft verricht is daarom gevolg van een oorzaak die voor rekening van CSU behoort te komen.
5.9. Hieruit volgt dat de loonvordering van [eiseres] in beginsel moet worden toegewezen.
CSU heeft verzocht het bedrag van de loonvordering, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente te matigen. Zij voert in dit verband aan dat [eiseres] al lang geen werkzaamheden voor CSU heeft uitgevoerd en lang heeft gewacht met het indienen van haar vorderingen. De kantonrechter ziet onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding het bedrag van de loonvordering te matigen, maar wel om het bedrag van de wettelijke verhoging te matigen en wel tot ten hoogste 10% van het loon. Het verzoek om matiging van de wettelijke rente kan niet op de wet worden gegrond en wordt daarom afgewezen.
5.10. Omdat CSU in het ongelijk is gesteld, moet deze in de proceskosten worden veroordeeld.
6. De beslissing
de kantonrechter,
veroordeelt CSU om aan [eiseres] te betalen:
het bruto vierwekensalaris ad € 413,79 met ingang van 26 februari 2006 (periode 3 van 2006) totdat aan de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig einde is gekomen;
de wettelijke verhoging over de vordering sub 1 tot ten hoogste 10% van die vordering;
de wettelijke rente over de vordering sub 1 en 2;
veroordeelt CSU in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- € 47,-- voor het in debet gestelde deel van het vast recht,
- € 84,87 voor explootkosten,
- € 1.600,-- aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres],
welke bedragen op bankrekening 192325892 ten name van DS 545 Arrondissement
Rotterdam moeten worden overgemaakt,
alsmede € 49,-- voor het door [eiseres] verschuldigde en door haar gemachtigde betaalde deel van het vast recht, rechtstreeks aan die gemachtigde te voldoen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr J.V.M. Los, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.