RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton
Beschikking ex artikel 7:685 BW
de besloten vennootschap
Schoonmaakbedrijf Westerveld B.V.,
gevestigd te Hilversum,
verzoekster,
gemachtigde: mr R.M. Dessaur te Amsterdam,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr I. Scheele, FNV Bondgenoten, Rotterdam.
Partijen worden hierna “Westerveld” en “[verweerster]” genoemd.
1.1. Op 25 april 2007 is ter griffie een verzoekschrift met bijlagen van Westerveld ontvangen. Westerveld verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van gewichtige redenen.
1.2. [verweerster] heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend. Dit strekt tot afwijzing van het verzoek, subsidiair, bij toewijzing daarvan, tot toekenning van een vergoeding.
1.3. Naar aanleiding van het verzoek zijn partijen en hun gemachtigden gehoord ter zitting van 29 mei 2007. Westerveld heeft daarbij opnieuw stukken, waaronder pleitnotities van haar raadsman, overgelegd. Van hetgeen ter zitting is verhandeld zijn aantekeningen gemaakt. Deze bevinden zich bij de stukken. Ter zitting is een datum voor de uitspraak van deze beschikking bepaald.
2. Feitelijke achtergrond
2.1. [verweerster], geboren op [geboortedatum], is sinds 12 augustus 2002 bij Westerveld in dienst als Ambulant Objectleider. Haar salaris bedraagt € 2.897,92 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Van toepassing is de CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.
2.2. [verweerster] is (in aansluiting op bevallingsverlof) met ingang van 4 oktober 2006 arbeidsongeschikt.
2.3. [verweerster] is telefonisch door een personeelslid van Westerveld uitgenodigd voor een gesprek met de heer J. Kleine, directeur van Westerveld, op diens kantoor te Hilversum op 23 januari 2007. Volgens Westerveld is [verweerster] telefonisch gezegd dat het gesprek zou gaan over de arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheden om het werk te hervatten, maar dat tevens eerst gesproken zou worden over door Westerveld geconstateerde onduidelijkheden die [verweerster] mede aanging(en). [verweerster] ontkent dit laatste: volgens [verweerster] is er geen ander onderwerp dan het vervolg van haar reïntegratietraject aangekondigd.
2.4. Na aankomst op 23 januari 2007 werd [verweerster] door de heer J. Kleine in contact gebracht met twee personen werkzaam bij Hoffman Bedrijfsrecherche, door wie [verweerster] is ondervraagd. Per brief van 25 januari 2007 heeft [verweerster] tegen deze gang van zaken geprotesteerd. In deze brief schrijft [verweerster] verder onder meer als volgt:
“Ik verzoek u dringend mij op korte termijn een gedetailleerd verslag van het gevoerde gesprek toe te zenden en schriftelijk inzicht te geven in de zaken waarvan ik beschuldigd wordt. Ook verwacht ik op korte termijn een schriftelijke notitie van uw mededeling dat ik ‘vrijgesteld ben van werk’.”
2.5. Westerveld is hierop per brief van 1 februari 2007 ingegaan. De heer J. Kleine schrijft in deze brief onder meer:
“Juist is wel dat Westerveld doende is met een uitvoerig onderzoek en dit onderzoek ook zal voortzetten. Uw mogelijke rol in deze affaire blijft voorlopig onderdeel van zodanig onderzoek. Eventuele nadere toelichting of onderbouwing, inclusief een gespreksverslag van het met u gevoerde gesprek, kan in het kader van het onderzoek nu nog niet worden afgegeven.”
2.6. Op 13 februari 2007 heeft alsnog een gesprek tussen partijen, in gezelschap van hun gemachtigden, plaats gehad.
2.7. In het door Westerveld overgelegde rapport van Hoffman Bedrijfsrecherche, gedateerd 10 april 2007, is een op 23 januari 2007 opgenomen verklaring afkomstig van [verweerster] opgenomen en zijn verder verklaringen afkomstig van [getuige 1, getuige 2]] weergegeven.
2.8. Volgens de in het rapport weergegeven verklaring van [getuige 1] hierna [getuige 1] te noemen was deze op interim basis werkzaam voor Westerveld en daar betrokken bij de controle van uitzendkrachten. In juli of augustus 2006 kreeg [getuige 1] van het uitzendbureau Tènce, van wie Westerveld arbeidskrachten inleent, te horen dat medewerkers door [verweerster] ingehuurd waren bij uitzendbureau Europar te Rotterdam. Bij een bezoek aan Europar heeft [getuige 1] bij de personeelsdossiers van Europar het personeelsdossier van [verweerster] aangetroffen met een identiteitsbewijs uit 2004. [verweerster] vertelde [getuige 1] dat zij mondeling toestemming van [naam] heeft gekregen om uitzendbureau Europar te starten en met die BV uitzendkrachten ter beschikking te stellen voor de schoonmaak en dat zij het uitzendbureau maar kort gehad heeft. Aldus deze verklaring.
2.9. Volgens de in het rapport weergegeven verklaring van P.E.C.M. Been, accountmanagerbij Tènce, hierna “Been” te noemen, verliep, wanneer Westerveld personeel inhuurde, het factureren via Tènce. In bepaalde gevallen werd personeel van Europar ingehuurd en verliep het factureren niet via Tènce. Bij navraag bleek dat [verweerster] de contacten onderhield met Europar. Aldus deze verklaring.
2.10. Wat betreft de verklaring van [verweerster] vermeldt het rapport:
“Tevens deelden onze medewerkers mede dat [verweerster], afhankelijk van de wijze waarop het onderzoek zal worden gerapporteerd, een gespreksverslag zal ontvangen dan wel een schriftelijke bevestiging dat het gesprek heeft plaatsgevonden.”
2.11. Volgens een voortgangsverslag van de bedrijfsarts, gedateerd 16 april 2007, zijn er dan bij [verweerster] nog beperkingen voor staand, lopend en zwaar lichamelijk werk en is het zinvol om verdere behandeling af te wachten. Het verslag vermeldt verder dat [verweerster] in het contact met de bedrijfsarts op de datum van het verslag heeft vermeld dat haar werkgever te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken bij reïntegratie in haar bedrijf.
Westerveld heeft verklaard dat het verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod. [verweerster] heeft dit weersproken. Hierna zal blijken dat dit punt van geschil buiten beschouwing kan blijven.
4. Uit de toelichting van Westerveld
Westerveld heeft in de toelichting op haar verzoek onder meer het volgende gesteld:
4.1. Westerveld voert een strikt beleid wat betreft tewerkstelling van uitzendkrachten. Zij gebruikt daartoe in hoofdzaak haar zuster(uitzend)organisatie Tènce. In voorkomend geval wordt door Tènce een ander bureau ingeschakeld, waarbij Tènce de regie en de controle voert.
4.2. Volgens de functie-omschrijving van Ambulant Objectleider in de CAO zorgt deze onder meer voor het “regelen en plannen” van de personeelsbezetting” met betrekking tot de objecten waar hij of zij werkzaam is. Conform het beleid en de voorschriften van Westerveld hebben de ambulante objectleiders ook een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid om zo nodig zelf te zorgen voor extra uitzendkrachten. Zij zijn dan bekend met het beleid dat via Tènce te laten verlopen. Anders gezegd: de Ambulant Objectleider kan eigenmachtig, zonder vooroverleg met districtsmanager of MT van Westerveld, extra personeel inzetten.
4.3. [verweerster] heeft, tegen de instructies in en buiten medeweten van Westerveld, werknemers van haar eigen uitzendbureau ingehuurd en bij Westerveld te werk gesteld. [verweerster] is in de loop van 2003 en 2004 directeur van Europar geweest. Westerveld legt inschrijvingsformulieren over waarin de persoonsgegevens van [verweerster] zijn vermeld en die volgens Westerveld door [verweerster] zijn ondertekend. Uit e-mail verkeer en navraag bij uitzendkrachten van Tènce is gebleken dat [verweerster] uitzendkrachten van Europar heeft ingehuurd. Dit wordt bevestigd door de door Westerveld overgelegde brief, die Westerveld op 22 november 2006 van Tènce heeft ontvangen. Aan deze brief, gedateerd 13 september 2006, kan het volgende worden ontleend:
“Verder ter informatie wat betreft de inleen/doorleen van Europar het volgende. Uit navraag bij de vestiging is gebleken dat Westerveld in 2004 rechtstreeks uitzendkrachten inleende van Europar, ondanks het feit dat er tussen Westerveld een Tènce een afspraak bestond om alleen via Tènce in te lenen. Omdat Westerveld zeer tevreden was over de uitzendkrachten van Europar en derhalve bij Europar wilde blijven inlenen is op verzoek van [verweerster], werkneemster van Westerveld, en de vestigingsmanager Rotterdam afgesproken dat Tènce aan Westerveld de gewerkte uren via Europar zou factureren om zo de omzet niet mis te lopen.”
4.4. Later is [verweerster] bestuurder geworden van een ander uitzendbureau, genaamd Cudi B.V.
4.5. Na de ziekmelding van [verweerster] is zij op kosten van Westerveld opgegeven bij reïntegratiebreau Top-Care te Rotterdam, in eerste instantie met als doel hervatting in eigen of passend werk. Nadat de onderhavige situatie bij Westerveld bekend raakte, werd door Westerveld aan [verweerster] duidelijk gemaakt dat er geen vertrouwen meer bestond en gestreefd zou worden naar een einde van het dienstverband. Zij is vervolgens op non-actief gezet. In overleg met Top-Care werd de doelstelling “hervatting eigen werk” veranderd en kwam de begeleiding in het teken te staan van “optimaliseren van de fysieke en menale belastbaarheid” met mede als doel het bespoedigen van het vinden van een andere baan op termijn.
4.6. Doordat [verweerster] zich op voormelde wijze heeft gedragen is het vertrouwen van Westerveld in [verweerster] geheel verdwenen. Er is hier sprake van een dringende reden waarom de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden en in elk geval van een verandering in de omstandigheden van dien aard dat de dienstbetrekking behoort te eindigen.
5. Uit de toelichting van [verweerster]
[verweerster] heeft in haar verweer onder meer het volgende aangevoerd:
5.1. [verweerster] ontkent dat zij bevoegd is zelfstandig uitzendkrachten in te lenen. Dat mag alleen na overleg met haar districtsmanager.
5.2. Eind 2003 is [verweerster] benaderd door Europar met de vraag of zij daar wilde komen werken in de functie van directeur. [verweerster] heeft dit in overweging genomen en het vervolgens afgewezen. [verweerster] was niet op de hoogte van het feit dat zij twee maanden als directeur van Europar in het Handelsregister was ingeschreven. [verweerster] heeft dit ook tijdens het gesprek op 13 februari verklaard. [verweerster] ontkent dat de door Westerveld overgelegde inschrijvingsformulieren door haar zijn ingevuld en dat de handtekeningen die daarin bij haar naam staan door haar zijn geplaatst. [verweerster] heeft Europar nimmer zelf ingeschakeld. Behoudens (wat betreft) het aanbod om bij Europar te komen werken, heeft [verweerster] met Europar geen contacten gehad.
5.3. Het gesprek met de personen van Hoffman Bedrijfsrecherche kwam op [verweerster] intimiderend en vernederend over. Zij werd beschuldigd van allerlei praktijen waarvan zij niets wist.
5.4. [getuige 1] heeft een levendige fantasie waar zij bijvoorbeeld concludeert dat [naam] en [verweerster] een verhouding hebben. Daarnaast beweert zij dat [verweerster] haar een groot aantal dingen zou hebben gezegd, maar deze beweringen zijn onjuist.
5.5. [verweerster] is eigenaresse van een andere rechtspersoon, Cudi B.V, die momenteel leeg is en waarin niets plaats vindt.
5.6. [verweerster] heeft van Westerveld noch van Top-Care gehoord, dat de doelstelling van Top-Care “hervatting eigen werk” is veranderd in het vinden van een andere baan.
6.1. Het verzoek van Westerveld is gegrond op haar stelling dat [verweerster] tegen de instructies van Westerveld en buiten haar medeweten werknemers heeft ingeleend van Europar (1), van welk uitzendbureau zij in de loop van 2003 en 2004 directeur is geweest (2).
6.2. [verweerster] heeft een en ander gemotiveerd betwist en bij de behandeling van het verzoek is niet gebleken dat het verwijt van Westerveld gegrond is. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
6.3. De verwijzing naar “e-mail verkeer en navraag bij uitzendkrachten van Tènce” is niet toereikend. Ook de brief van Tènce van 13 september 2006 geeft geen uitsluitsel, evenmin als de inhoud van het rapport van Hoffman Bedrijfsrecherche en de daarin gerelateerde verklaringen. Die verklaringen zijn niet ondertekend, zodat wat betreft en [getuige 1] en [getuige 2] niet vaststaat of de tekst daarvan hen ter goedkeuring is voorgelegd. Wat betreft [verweerster] is gebleken dat de tekst haar niet is voorgelegd, dit ondanks de in het rapport opgenomen belofte en het feit dat [verweerster] uitdrukkelijk om toezending van de tekst heeft gevraagd.
6.4. Overigens is zelfs in de tekst van de verklaring die als afkomstig van [verweerster] is opgenomen geen duidelijke erkenning van de door Westerveld gestelde feiten te lezen. Wat betreft de bovengenoemde handelsregisterformulieren heeft [verweerster] stellig ontkend dat de haar ter zitting voorgelegde handtekeningen door haar zijn geplaatst. Alleen de verklaring van [getuige 1] raakt duidelijk de hier aangeduide bewijsthema’s (1) en (2) maar wordt op die punten ontleend aan (beweerde) uitlatingen van [verweerster] zelf. Ook als men uitgaat van de echtheid van de verklaring van [getuige 1], zou deze als bewijs onvoldoende zijn.
6.5. Ook is niet op andere wijze gebleken dat sprake is van een verandering in de omstandigheden van dien aard dat deze een gewichtige reden voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vormt. Hieruit volgt, dat het verzoek van Westerveld moet worden afgewezen. In verband hiermee moet Westerveld in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De kantonrechter te Rotterdam,
veroordeelt Westerveld in de kosten op de behandeling van haar verzoek gevallen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 700,-- aan salaris voor haar gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr J.V.M. Los en uitgesproken ter openbare terechtzitting.