pagina 2 van 4
verweerder verzoekster dat zij bij de aanvraag de onjuiste inlichtingen heeft verschaft.
Verzoekster stelt - zakelijk weergegeven - dat de stelling van verweerder dat zij een gezamenlijke huishouding voert met de ………… onjuist is. Zij ontkent niet dat ………., die haar ex-zwager is en haar kinderen heeft erkend, maar niet de biologische vader van de kinderen is, soms in haar woning verblijft; echter zijn hoofdverblijf heeft hij aan het adres Menenkamp 10b te Rotterdam.
Van wederzijdse verzorging is evenmin sprake. Tussen verzoekster en ….. bestaat geen financiële verstrengeling.
Verder maakt verzoekster bezwaar tegen het door verweerder op 22 augustus 2007 afgelegde onaangekondigde huisbezoek. Verweerder heeft, door tegen de wil van verzoekster en zonder dat dit proportioneel was een huisbezoek af te leggen, een inbreuk gepleegd op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het EVRM en artikel 10, eerste lid van de Grondwet. Er was naar de mening van verzoekster geen sprake van objectieve feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan het recht op bijstand. Niet gebleken is dat verweerder heeft overwogen om op een andere, minder ingrijpende wijze dan het onaangekondigde huisbezoek informatie van verzoekster omtrent haar woonsituatie te verkrijgen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen be-Ischikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijid uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invioed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Indien de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of in onvoldoende mate nakomt en geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid dit verzuim te herstellen, is dit een rechtsgrond voor intrekking van bijstand in het geval dat door de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld. De wettelijke grondslag voor intrekking is in een dergelijk geval gelegen in artikel 54, derde lid en onder a, van de WWB.
Blijkens de zich in het dossier bevindende rapportages, en met name die van 23 augustus 2007, opgemaakt door R. Koning, baseert verweerder zijn conclusie, dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert, op de bevindingen die zijn gedaan tijdens het huisbezoek dat is afgelegd naar aanleiding van een anonieme tip op 22 augustus 2007.
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van 11 april 2007, UN: BA2410) volgt dat bij het inzetten van een middel als het afleggen van een huisbezoek acht moet worden geslagen op de waarborgen van artikel 8 EVRM.
Voorts moet voor een geval waar voorafgaand aan het huisbezoek geen aanleiding bestond om redelijkerwijs te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door betrokkene voor het vaststellen van het recht op bijstand verstrekte gegevens, hem duidelijk zijn gemaakt dat het niet geven van toestemming zonder (directe) consequenties zal blijven voor de verlening van de bijstand. In het geval van verzoekster waren voorafgaand aan het afgelegde huisbezoek bij verweerder, afgezien van een niet nader toegelichte "anonieme tip" geen concrete objectieve feiten en omstandigheden bekend op grond waarvan redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de eerder door verzoekster verstrekte gegevens, zodat het niet meewerken aan een huisbezoek door verzoekster niet zonder meer negatieve consequenties voor de bijstandsverlening zou mogen hebben. Uit het rapport van 23 augustus 2007 blijkt dat voor het binnentreden aan verzoekster is medegedeeld dat een weigering om aan het huisbezoek mee te werken nadelige gevolgen zou hebben voor haar bijstandsuitkering. Hierop heeft verzoekster, zij het onder protest, en nadat beide rapporteurs diverse malen hadden aangedrongen, toegang verleend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gezien het feit dat de rapporteurs onjuiste informatie hebben gegeven over de gevolgen voor verzoeksters uitkering bij weigering aan het huisbezoek mee te werken, niet gesproken kan worden van de op grond van artikel 8 EVRM vereiste "informed consent", waarbij geldt dat de toestemming van de belanghebbende (in casu verzoekster) gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over reden en doel van het onderzoek. Dit betekent dat in