ECLI:NL:RBROT:2007:BC1918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3492
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P. van Zwieten
  • E.G.M. Jenniskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig verkregen bewijs door niet noodzakelijk huisbezoek in de bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die vanaf 3 april 2007 een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht heeft op 4 september 2007 het recht op bijstand van verzoekster ingetrokken, omdat zij volgens verweerder een gezamenlijke huishouding zou voeren met een andere persoon. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 november 2007 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door J.W. Wieringa.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit en stelt vast dat het huisbezoek dat door verweerder is uitgevoerd, niet proportioneel was. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het onaangekondigde huisbezoek, dat volgens haar een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer vormde. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen objectieve feiten waren die aanleiding gaven voor het huisbezoek, en dat de toestemming van verzoekster voor het huisbezoek niet op juiste wijze was verkregen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gegevens die tijdens het huisbezoek zijn verkregen, onrechtmatig zijn en buiten beschouwing moeten worden gelaten. Hierdoor is het besluit van 4 september 2007 onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter besluit het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen en het recht op bijstand van verzoekster te herstellen. Tevens wordt het griffierecht vergoed en worden de proceskosten aan verzoekster toegewezen.

Uitspraak

Reg.nr.: VWWB 07/3492-ZWI
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[Verzoeker], wonende te Barendrecht, verzoekster, gemachtigde mr. A.K. Ramdas, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Verzoekster ontving vanaf 3 april 2007 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Bij besluit van 4 september 2007 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 3 april 2007 ingetrokken.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoekster bij brief van 24 september 2007 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoekster bij brief van 24 september 2007 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2007. Aanwezig waren verzoekster en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Wieringa.
2 Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestre—den besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Verweerder heeft verzoeksters recht op bijstand met ingang van 3 april 2007 ingetrokken, omdat zij volgens verweerder sedert aanvang van de uitkering een gezamenlijke leefeenheid vormt met de …... In de aan het besluit ten grondslag liggende rapportage van 27 augustus 2007 verwijt
pagina 2 van 4
verweerder verzoekster dat zij bij de aanvraag de onjuiste inlichtingen heeft verschaft.
Verzoekster stelt - zakelijk weergegeven - dat de stelling van verweerder dat zij een gezamenlijke huishouding voert met de ………… onjuist is. Zij ontkent niet dat ………., die haar ex-zwager is en haar kinderen heeft erkend, maar niet de biologische vader van de kinderen is, soms in haar woning verblijft; echter zijn hoofdverblijf heeft hij aan het adres Menenkamp 10b te Rotterdam.
Van wederzijdse verzorging is evenmin sprake. Tussen verzoekster en ….. bestaat geen financiële verstrengeling.
Verder maakt verzoekster bezwaar tegen het door verweerder op 22 augustus 2007 afgelegde onaangekondigde huisbezoek. Verweerder heeft, door tegen de wil van verzoekster en zonder dat dit proportioneel was een huisbezoek af te leggen, een inbreuk gepleegd op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het EVRM en artikel 10, eerste lid van de Grondwet. Er was naar de mening van verzoekster geen sprake van objectieve feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan het recht op bijstand. Niet gebleken is dat verweerder heeft overwogen om op een andere, minder ingrijpende wijze dan het onaangekondigde huisbezoek informatie van verzoekster omtrent haar woonsituatie te verkrijgen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen be-Ischikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijid uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invioed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Indien de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of in onvoldoende mate nakomt en geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid dit verzuim te herstellen, is dit een rechtsgrond voor intrekking van bijstand in het geval dat door de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld. De wettelijke grondslag voor intrekking is in een dergelijk geval gelegen in artikel 54, derde lid en onder a, van de WWB.
Blijkens de zich in het dossier bevindende rapportages, en met name die van 23 augustus 2007, opgemaakt door R. Koning, baseert verweerder zijn conclusie, dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert, op de bevindingen die zijn gedaan tijdens het huisbezoek dat is afgelegd naar aanleiding van een anonieme tip op 22 augustus 2007.
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van 11 april 2007, UN: BA2410) volgt dat bij het inzetten van een middel als het afleggen van een huisbezoek acht moet worden geslagen op de waarborgen van artikel 8 EVRM.
Voorts moet voor een geval waar voorafgaand aan het huisbezoek geen aanleiding bestond om redelijkerwijs te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door betrokkene voor het vaststellen van het recht op bijstand verstrekte gegevens, hem duidelijk zijn gemaakt dat het niet geven van toestemming zonder (directe) consequenties zal blijven voor de verlening van de bijstand. In het geval van verzoekster waren voorafgaand aan het afgelegde huisbezoek bij verweerder, afgezien van een niet nader toegelichte "anonieme tip" geen concrete objectieve feiten en omstandigheden bekend op grond waarvan redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de eerder door verzoekster verstrekte gegevens, zodat het niet meewerken aan een huisbezoek door verzoekster niet zonder meer negatieve consequenties voor de bijstandsverlening zou mogen hebben. Uit het rapport van 23 augustus 2007 blijkt dat voor het binnentreden aan verzoekster is medegedeeld dat een weigering om aan het huisbezoek mee te werken nadelige gevolgen zou hebben voor haar bijstandsuitkering. Hierop heeft verzoekster, zij het onder protest, en nadat beide rapporteurs diverse malen hadden aangedrongen, toegang verleend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gezien het feit dat de rapporteurs onjuiste informatie hebben gegeven over de gevolgen voor verzoeksters uitkering bij weigering aan het huisbezoek mee te werken, niet gesproken kan worden van de op grond van artikel 8 EVRM vereiste "informed consent", waarbij geldt dat de toestemming van de belanghebbende (in casu verzoekster) gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over reden en doel van het onderzoek. Dit betekent dat in
http://zoekensechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=kenmerken... 26-5-2011
pagina 3 van 4
het geval van verzoekster sprake is geweest van een inbreuk op haar huisrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM.
In bepaalde omstandigheden kan een dergelijke inbreuk op het huisrecht gerechtvaardigd zijn. Hierbij dient te worden beoordeeld of het noodzakelijk is om tegen de wil van de belanghebbende een huisbezoek af te leggen en of dat huisbezoek proportioneel is.
Zoals zojuist is overwogen is er, afgezien van de anonieme tip, op grond van objectieve feiten en omstandigheden geen noodzaak gebleken voor het afleggen van een huisbezoek. In de uitspraak van
2 oktober 2007, UN BB5534 heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat een anonieme tip over de woon- en leefsituatie van een bijstandsaanvrager of ontvanger als zodanig geen redelijke grond vormt voor het afleggen van een huisbezoek.
Tevens is niet gebleken dat verweerder heeft bezien of gebruik kan worden gemaakt van voor verzoekster minder ingrijpende onderzoeksmiddelen dan een huisbezoek. Het feit dat, zo blijkt uit het rapport van 23 augustus 2007, in de periode van 17 juli 2007 tot en met 18 juli 2007 op diverse tijdstippen is gecontroleerd acht de rechtbank onvoldoende, met name nu bij deze controles aanwezigheid van een manspersoon niet is gebleken'.
Nu in het geval van verzoekster sprake is van een niet gerechtvaardigde inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer luidt het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de tijdens het huisbezoek aan het licht gekomen gegevens moeten worden bestempeld als onrechtmatig verkregen bewijs, zodat deze gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten. Ander bewijs op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat verzoekster haar inlichtingenplicht heeft geschonden is niet aangevoerd. Dit betekent dat het besluit van 4 september 2007 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op een onvoldoende draagkrachtige motivering berust.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven, zodat er een aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst hetgeen betekent dat verzoeksters recht op een uitkering ingevolge de WWB herleeft en verweerder tot uitbetaling daarvan zal dienen over te gaan.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht door verweerder wordt vergoed.
Tevens ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 644,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van verweerder van 4 september 2007 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar aan verzoekster,
bepaalt dat de gemeente Barendrecht aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 39,00, vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en wijst de ge—imeen—Ite Barendrecht aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. P. van Zwieten, voorzieningenrechter, en door deze en mr. E.G.M. Jenniskens, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=kenmerken... 26-5-2011
pagina 4 van 4
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2007. Afschrift verzonden op:
http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=kenmerken... 26-5-2011