ECLI:NL:RBROT:2007:BC3246

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
809913
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak vorderde de werkgever, ThyssenKrupp, ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer die meer dan 21 jaar in dienst was. De werknemer had een negatieve beoordeling ontvangen van zijn nieuwe leidinggevende, wat leidde tot een wijziging van zijn functie en het inleveren van zijn leaseauto. De werkgever stelde dat de arbeidsrelatie verstoord was en dat er gewichtige redenen waren voor ontbinding. De werknemer daarentegen voerde aan dat hij altijd goed had gefunctioneerd en dat de negatieve beoordeling ongegrond was. Hij verzocht om afwijzing van het ontbindingsverzoek en om een vergoeding van € 411.972,00 bruto, alsook immateriële schadevergoeding van € 10.000,00. De kantonrechter oordeelde dat het vertrouwen tussen partijen ernstig was geschonden, waardoor een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding toe, maar kende de werknemer een vergoeding toe van € 210.000,00 bruto, rekening houdend met de lange diensttijd en de omstandigheden van de zaak. De werkgever werd in de gelegenheid gesteld om het verzoek in te trekken, maar als dit niet gebeurde, werd de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 november 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie: Rotterdam
Beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thyssenkrupp Accessibility B.V.,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Verstraten / mr. B.J. Bloemendaal te Zoetermeer,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ThyssenKrupp” en “[verweerder]”.
1. De processtukken en de loop van het geding
1.1. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
?- verzoekschrift met producties;
- verweerschrift met producties;
- pleitaantekeningen d.d. 3 juli 2007 van ThyssenKrupp;
- pleitaantekeningen d.d. 3 juli 2007 van [verweerder];
- pleitaantekeningen d.d. 18 september 2007 van ThyssenKrupp;
- pleitaantekeningen d.d. 18 september 2007 van [verweerder];
- vooraf toegezonden stukken d.d. 17 september 2007 van [verweerder];
- vooraf toegezonden stukken d.d. 18 september 2007 van ThyssenKrupp.
1.2. ThyssenKrupp heeft nog op 2 juli 2007 stukken toegezonden (producties 12-16, onder meer inhoudende verklaringen van diverse werknemers van ThyssenKrupp). Deze zijn buiten beschouwing gebleven omdat deze eerst na afloop van de (eerste) mondelinge behandeling, namelijk op 4 juli 2007 per fax door de kantonrechter zijn ontvangen en deze niet ter mondelinge behandeling zijn besproken.
1.3. De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2007 plaatsgevonden. Namens ThyssenKrupp
is verschenen de heer M. De Graaf, de heer P.F.M. Hofman en hun gemachtigde
mr. A. Verstraten. [verweerder] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en zijn gemachtigde mr. A.P.J.M. Verbeek.
1.4. Ter zitting heeft de kantonrechter partijen in overweging gegeven te trachten hun geschil door middel van mediation op te lossen. Partijen zijn vervolgens het mediationtraject ingegaan, dat echter niet tot een voor hen aanvaardbaar resultaat heeft geleid. Zij hebben vervolgens om voortzetting van de procedure gevraagd.
1.5. De mondelinge behandeling is voortgezet op 18 september 2007. De hiervoor genoemde personen waren opnieuw aanwezig, met uitzondering van de echtgenote van [verweerder], terwijl mr. Bloemendaal optrad als gemachtigde in plaats van mr. Verstraten.
1.6. De beschikking is bepaald op heden.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, bestaande uit een zodanige wijziging van omstandigheden dat de arbeids-overeenkomst dadelijk, althans zo spoedig mogelijk, dient te eindigen, onder toekenning aan [verweerder] van een vergoeding ter hoogte van € 102.993,00.
3. De vaststaande feiten
Aan de genoemde stukken kan wat de feiten betreft het volgende worden ontleend:
1. [verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 13 januari 1986 bij (de rechtsvoorganger van) ThyssenKrupp in dienst getreden als tekenaar/constructeur.
2. Met ingang van 1 oktober 2003 heeft [verweerder] een leidinggevende functie bij ThyssenKrupp gekregen en is hij als groepsleider Mechanical Engineering aangesteld.
3. In de arbeidsovereenkomst d.d. 15 september 2003 is bepaald dat [verweerder] over een bedrijfsauto en een mobiele telefoon kan beschikken.
4. Per 1 augustus 2006 trad de heer M. De Graaf bij ThyssenKrupp in dienst, onder wiens verantwoording [verweerder] kwam te vallen.
5. Op 15 en 22 augustus 2006 heeft [verweerder] met De Graaf besprekingen gevoerd, waarbij de laatste bespreking over de werkverdeling binnen de afdeling van [verweerder] ging.
6. Op 8 september 2006 heeft er een beoordelingsgesprek plaatsgevonden, in welk kader De Graaf [verweerder] beoordeelde op een score van ‘20 onder normaal’.
7. [verweerder] heeft schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken.
8. ThyssenKrupp heeft besloten de functie van [verweerder] per 1 oktober 2006 te wijzigen in “Ontwerper”. Bij brief van 4 oktober 2006 heeft zij hem dat schriftelijk bevestigd, en over de wijziging in de arbeidsvoorwaarden (geen tantième en geen bedrijfsauto meer) geïnformeerd, onder meezending van een memo “Motivatie alternatieve functie(…)”. [verweerder] heeft die brief “voor akkoord – o.p.” ondertekend.
9. [verweerder] heeft de leaseauto en de mobiele telefoon ingeleverd.
10. Bij een dienstverband van 32 uur per week bedraagt het salaris van [verweerder] thans € 3.532,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
11. De Graaf en [verweerder] hebben in de periode van 9 januari 2007 tot 21 maart 2007 vijf maal een gesprek gevoerd.
12. Op het werkoverleggesprek op 29 maart 2007 heeft De Graaf aangekondigd dat ThyssenKrupp afscheid wil nemen van [verweerder].
13. Op 10 april 2007 is [verweerder] op non-actief gesteld, hetgeen hem bij brief van 10 april 2007 is bevestigd.
14. [verweerder] heeft schriftelijk bezwaar gemaakt tegen deze op non-actief stelling.
15. [verweerder] heeft ThyssenKrupp op 15 mei 2007 gedagvaard en bij de voorzieningenrechter wedertewerkstelling gevorderd.
16. De voorzieningenrechter te Rotterdam heeft onder meer het volgende overwogen:
“4.3. In de brief van 10 april 2007 rept ThyssenKrupp met geen woord over de reden van non-actief stelling (….) Kortom, door niet de reden voor de non-actiefstelling te vermelden heeft ThyssenKrupp [verweerder] ook niet de gelegenheid geboden zich daartegen te verweren. Het enkele feit dat ThyssenKrupp ernstige bedenkingen heeft geuit tegen het functioneren van [verweerder] doet daaraan niet af (…). Het mag zo zijn dat het tussen [verweerder] en De Graaf niet meer soepel liep en dat er wellicht ook bij anderen ergernis bestond over de werkwijze van [verweerder], maar dat betekent nog niet dat [verweerder] in zodanige mate disfunctioneerde c.q. dat een zodanige onhoudbare situatie was ontstaan dat een schorsing gerechtvaardigd was.
(…)op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat [verweerder], zo hij al over vertrouwelijke bedrijfsinformatie zou beschikken, deze zal misbruiken of dat daarvoor valt te vrezen.
4.4. Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat ThyssenKrupp door [verweerder] op non-actief te stellen, jegens hem heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap.
4.5. [verweerder] heeft in beginsel er belang bij dat hij in afwachting van de beslissing van de kantonrechter zijn werkzaamheden kan hervatten omdat niet kan worden uitgesloten dat een non-actief stelling de procedure bij de kantonrechter in voor hem ongunstige zin kan beïnvloeden. Naar voorlopig oordeel is een uitzondering op dit beginsel gerechtvaardigd nu [verweerder] al enige maanden op non-actief staat en de kantonrechter zich op zeer korte termijn over het (bodem)geschil zal buigen. (…) Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het weinig zinvol als ordemaatregel de wedertewerkstelling van [verweerder] te bevelen”.
4. De standpunten van ThyssenKrupp
Aan haar verzoek heeft ThyssenKrupp naast bovengenoemde feiten - verkort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
4.1. ThyssenKrupp heeft een ontwerpafdeling die verantwoordelijk is voor het ontwerpen van trapliften die om te kunnen concurreren kostenverantwoord en seriematig moeten kunnen worden geproduceerd. Dat laatste leverde dermate grote problemen op voor ThyssenKrupp dat de onderneming in augustus 2006 een nieuwe man aantrok om de ontwerpafdeling te leiden, de heer De Graaf. Deze moest ervoor zorgen dat een omslag plaats vond op de ontwerpafdeling.
4.2 In de maand augustus 2006 heeft De Graaf geconstateerd dat er problemen waren met het ontwerp voor het zogenaamde “Robusta project”. [verweerder] probeerde de oorzaken van het falende ontwerp af te schuiven op collega’s van andere afdelingen. [verweerder] maakt geen afweging tussen het belang van de ontwerpafdeling en het belang van de andere afdelingen binnen ThyssenKrupp. Daarbij heeft hij ook geen oog voor het belang van de gehele onderneming. [verweerder] kan zich ook niet vinden in de lijn die door De Graaf wordt uitgezet. Die lijn is dat een ontwikkelingsafdeling van ThyssenKrupp de taak heeft een productieafdeling bij te staan bij een betrouwbare seriematige productie. ThyssenKrupp verwacht van een groepsleider dat deze coach en motivator is van zijn naaste medewerkers. [verweerder] staat echter niet open voor inzichten van collega’s en gedraagt zich tegenover collega’s autoritair en arrogant. Tijdens de verschillende besprekingen in augustus 2006 heeft [verweerder] op geen enkel moment te kennen gegeven dat hij de visie van ThyssenKrupp op ontwerp en productie deelt. Zijn visie op het werk van ThyssenKrupp staat haaks op de visie van het managementteam bij ThyssenKrupp. Er hebben vervolgens diverse gesprekken plaatsgevonden.
4.3. Op 18 september 2006 is er weer een gesprek geweest en heeft De Graaf [verweerder] de functie van ontwerper aangeboden. Op 4 oktober 2006 wordt deze functie schriftelijk overeengekomen met een gelijkblijvend salaris maar onder aanpassing van een aantal (andere) arbeidsvoorwaarden. Deze functie past geheel bij [verweerder], omdat daarin zijn sterke kant het beste tot zijn recht komt. Op 9 januari 2007 vindt vervolgens een werk-overleg plaats waarin [verweerder] zich op het standpunt stelt dat hij weigert om werk te accepteren waarbij hij een vergelijkbaar ontwerp van het benchmarkproduct moet overnemen en foutvrij moet maken. [verweerder] wil een geheel nieuw ontwerp maken. Vanwege de voortdurende discussie tussen [verweerder] en zijn leidinggevende is er sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. ThyssenKrupp ziet daardoor geen mogelijkheid meer tot een zinvolle voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
4.4. ThyssenKrupp is bereid een vergoeding aan [verweerder] te bieden, waarbij de C-factor van de kantonrechtersformule op 1 wordt gesteld. De arbeidsmarktpositie van [verweerder] als technicus is goed te noemen.
4.5. ThyssenKrupp verzoekt afwijzing van de door [verweerder] gevraagde immateriële schade-vergoeding van € 10.000,00. Er is immers geen sprake van moedwillige beschadiging. Ook de vordering tot betaling van € 9.000,00 advocaatkosten dient te worden afgewezen nu daarvoor geen noodzaak was. De vordering tot wedertewerkstelling in een separate kostenverhogende procedure bij de voorzieningenrechter werkt kostenverhogend.
Op de voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft ThyssenKrupp nog het volgende aangevoerd.
4.6. Er is sprake van verandering in de omstandigheden. [verweerder] wil terug naar zijn leidinggevende functie als Mechanical Design Manager binnen de onderneming. Hij heeft dit immers bij de voorzieningenrechter gevorderd. Een voortzetting van het dienstverband in de functie van ontwerper kan dan ook weinig kans van slagen hebben. Daarnaast is het bestaan van verschil van inzicht over de wijze waarop de functie van ontwerper moet worden vervuld niet gewijzigd. Partijen hebben beide gekozen voor exit mediation en niet voor een mediation waarin getracht te worden het verschil van inzicht te overbruggen.
Niet ontbinden is hierdoor een gepasseerd station.
4.7. Verder is van belang dat zowel de diverse in de loop van eind 2006 en gedurende de eerste vier maanden van 2007 gevoerde gesprekken, de ontslagaanzegging en de op non-actief stelling c.q. de vrijstelling van werkzaamheden, de procedure bij de voorzieningenrechter, het exit-mediation traject als deze ontbindingsprocedure partijen eerder van elkaar hebben verwijderd dan dichter bij elkaar hebben gebracht.
4.8. Het is redelijk om bij vaststelling van de vergoeding rekening te houden met het lange tijdsverloop van alle diverse procedures die partijen hebben gevoerd. Sinds de ontslag-aanzegging op 21 maart 2007 is nu bijna een half jaar verstreken. Ten voordele van ThyssenKrupp moet hierbij het volgende dienen: er is door de gemachtigde van [verweerder] zeer lang gewacht met het aanhangig maken van een procedure bij de voorzieningen-rechter, beide partijen wensten exit mediation, zodat het tijdsverloop hiervan niet enkel voor rekening van ThyssenKrupp dient te komen.
4.9. Er moet worden uitgegaan van het maandsalaris van € 3.532,00 bruto te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Er dient geen rekening te worden gehouden met een winstuitkering van maximaal 9 % per jaar.
5. De standpunten van [verweerder]
[verweerder] heeft tegen het verzoek – zakelijk en verkort weergegeven - het volgende aangevoerd.
5.1. [verweerder] verzoekt primair afwijzing van het ontbindingsverzoek.
5.2. In de ruim 21 jaar dat [verweerder] nu voor ThyssenKrupp werkzaam is, heeft hij altijd uitstekend gefunctioneerd, hetgeen zich manifesteerde in zeer goede beoordelingen, die gepaard gingen met aanzienlijke salarisverhogingen en toekenningen van bonussen. Een en ander had tot gevolg dat [verweerder] met ingang van 1 oktober 2003 een leidinggevende functie kreeg en door ThyssenKrupp is aangesteld als groepsleider Mechanical Engineering.
5.3. [verweerder] is voor het eerst met De Graaf als leidinggevende geconfronteerd na zijn terugkeer van vakantie op 15 augustus 2006. Geheel onverwacht en onaangekondigd bleek het werkoverleg van 8 september 2006 het karakter van een beoordelingsgesprek te hebben in welk kader de heer De Graaf [verweerder] beoordeelde op een score van ‘20 onder normaal’, daar waar de laatste beoordeling op 6 januari 2006 nog een eindscore van ‘9 boven normaal’ bevatte. Na slechts twee werkweken tijd had De Graaf al zeer ernstige kritiek op het functioneren van [verweerder]. En op basis van deze “beoordeling” heeft De Graaf besloten dat [verweerder] niet geschikt was voor zijn functie en dat hij moest worden teruggeplaatst in de functie van conceptueel ontwerper. [verweerder] heeft zich uiteindelijk onder protest en noodgedwongen (de arbeidsovereenkomst van zijn partner was niet verlengd en zij hebben twee schoolgaande kinderen) bij deze eenzijdige functiewijziging en teruggang in arbeidsvoorwaarden neergelegd. ThyssenKrupp was op de hoogte van deze persoonlijke omstandigheden en heeft daar welbewust misbruik van gemaakt.
5.4. Indien er (gefundeerde) kritiek aanwezig was geweest, had ThyssenKrupp hem eerst een verbetertraject moeten aanbieden, zeker gelet op het onberispelijke langdurige dienstverband van [verweerder], alvorens een besluit tot wijziging van functie te nemen.
5.5. De gang van zaken in het najaar 2006 bleek een opmaat te zijn voor het doorzetten van de door ThyssenKrupp toen reeds geuite wens om tot beëindiging van de arbeidsovereen-komst van [verweerder] over te gaan. Er hebben nog diverse gesprekken plaatsgevonden tussen De Graaf en [verweerder]. Op het werkoverleggesprek op 29 maart 2007 heeft De Graaf aangekondigd dat ThyssenKrupp afscheid wil nemen van [verweerder] en dat hij beter niet meer op kantoor kon verschijnen. [verweerder] is vervolgens zonder geldige reden op non-actief gesteld. Deze op non-actief stelling is onrechtmatig. Dit was ook de mening van de voorzieningenrechter te Rotterdam. Deze heeft echter met het oog op de behandeling van het ontbindingsverzoek en de daarna te verwachten spoedige beslissing een wedertewerkstelling achterwege gelaten.
5.6. ThyssenKrupp verwijt [verweerder] dat hij het belang van ThyssenKrupp uit het oog zou verliezen met betrekking tot de projecten Robusta en Flow. Dit standpunt valt niet te rijmen met het feit dat [verweerder] nog in 2004/2005 voor deze specifieke producten een bonus van ThyssenKrupp heeft ontvangen. ThyssenKrupp heeft geen bewijs overgelegd waaruit het slecht functioneren van [verweerder] en de producten Robusta en Flow blijkt.
5.7. Indien de kantonrechter van mening is dat er sprake is van een verstoorde arbeids-verhouding die ontbinding rechtvaardigt, verzoekt [verweerder] subsidiair toekenning van een vergoeding naar billijkheid van € 411.972,00 bruto en een vergoeding van immateriële schade van € 10.000,00 netto alsmede veroordeling van ThyssenKrupp in de kosten van de procedure, daarin begrepen daadwerkelijke kosten van € 9.000,00 te vermeerderen met BTW. De verstoring van de arbeidsverhouding is volledig aan ThyssenKrupp te wijten, zodat de correctiefactor 3 moet worden toegepast. ThyssenKrupp heeft [verweerder] ook moedwillig beschadigd, zodat een vergoeding van immateriële (reputatie)schade ad € 10.000,00 op haar plaats is.
Op de voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft [verweerder] nog het volgende
aangevoerd:
5.8. Er heeft mediation plaatsgevonden. [verweerder] heeft daarin aangegeven dat hij zijn standpunt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen niet wenste te laten varen. De tijd heeft de feiten niet gewijzigd, maar wellicht wel de scherpe kanten eraf gehaald, zodat een terugkeer van [verweerder] naar de werkplek thans nog meer in de rede ligt. [verweerder] heeft nog steeds goed contact met zijn teamleden en ook De Graaf zelf heeft geen weerstand tegen de terugkeer van [verweerder]. ThyssenKrupp heeft zich meer dan onzorgvuldig gedragen. Daar past geen ontbinding bij. De op non-actief stelling van enkele maanden is geen obstakel voor een afwijzing van het ontbindingsverzoek.
5.9. De positie van [verweerder] op de arbeidsmarkt is ronduit slecht. Als het verzoek wordt toegewezen, ziet de toekomst er, gezien zijn leeftijd en gebrek aan papieren, somber uit.
5.10. Indien tot toewijzing moet worden overgegaan dan is een vergoeding met correctiefactor 3 op haar plaats. De kosten van rechtsbijstand zijn inmiddels opgelopen en begroot op € 14.406,00. [verweerder] is door het onzorgvuldig gedrag van ThyssenKrupp gedwongen zich van rechtsbijstand te voorzien en een kort geding te starten om zijn rechten veilig te stellen. In zo’n geval komen de volledige kosten voor vergoeding in aanmerking (arrest Hoge Raad d.d. 3 april 1998/ NJ, 1998/ 571).
6. De beoordeling van het verzoek
6.1. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd kan worden afgeleid dat het thans door ThyssenKrupp ingediende ontbindingsverzoek geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
6.2. Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter zitting door partijen is gesteld, kan naar het oordeel van de kantonrechter geen andere conclusie worden getrokken dan dat het vertrouwen tussen partijen – over en weer – zo ernstig en zo onherstelbaar is geschonden, dat in redelijkheid niet meer kan worden aangenomen dat een vruchtbare samenwerking (in welke concrete functie van [verweerder] bij ThyssenKrupp dan ook) nog tot de mogelijkheden behoort. Meer in het bijzonder dwingt het navolgende tot die conclusie.
6.3. Ten aanzien van het onderhanden werk heeft en houdt [verweerder] een visie die haaks staat op de visie van de directie van ThyssenKrupp (juist bij het zogenaamde “Robusta project”). Wat er zij van de vrijheid die juist een conceptueel ontwerper bij de uitoefening van zijn functie toekomt, ook hij zal zijn werk moeten doen binnen de kaders die het management van de onderneming vaststelt. Onvoldoende is gebleken dat [verweerder] zich hierbij alsnog en onvoorwaardelijk bij wenst neer te leggen, aangenomen al dat zijn karakter hem dat mogelijk maakt.
6.4. Vanuit dat perspectief is dan ook niet van belang de stelling van [verweerder] dat hij nog wel goede contacten heeft met zijn directe collega’s. Ook als dat juist is (en niet gebleken is dat het niet juist zou zijn) betekent dat niet meer dan dat [verweerder] in letterlijke zin goed met die collega’s zal kunnen samenwerken. Dat is uiteraard niet de inhoud van het begrip ‘vruchtbare samenwerking’, waarop hier wordt gedoeld, en dat als wezenlijk voor het voortbestaan van een arbeidsovereenkomst heeft te gelden. Daarbij gaat het om de verhouding tussen (de directie c.q. leidinggevenden van) ThyssenKrupp en [verweerder].
6.5. Een verdere aanwijzing is de eis van [verweerder] in kort geding. Hij heeft de voorzieningen- rechter verzocht de op non-actief stelling op te heffen en hem weer tewerk te stellen in zijn leidinggevende functie als Mechanical Design Manager (en pas in de tweede plaats in de functie van ontwerper). Daaruit blijkt dat [verweerder] of de ernst van de situatie niet inziet, of dat hij kennelijk toch niet bereid is te aanvaarden wat hij feitelijk wel heeft geaccepteerd, namelijk de functiewijziging. Indien hij daartegen had willen opkomen had hij dat niet pas moeten doen in een kort geding, aangespannen naar aanleiding van het feit dat hij, in die functie van ontweroer, op non-actief werd gesteld.
6.6. Verder geldt, ook in de situatie die de kantonrechter hier aanwezig acht, te weten dat de werkgever in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap door overhaast een beslissing te nemen en een functiewijziging te forceren (en op basis van hetgeen in deze procedure is gebleken kan geen ander oordeel worden geveld over het handelen van
De Graaf in september 2006), dat overeind blijft staan dat het de werkgever is die de koers bepaalt die de onderneming wil gaan, en dat de werknemer zich daarnaar heeft te voegen (uiteraard voor zover de werknemer in kwestie geen eigen zelfstandige en onafhankelijke positie of taak heeft).
6.7. Tenslotte staat vast dat partijen een verschillende insteek hadden voor het mediation traject. ThyssenKrupp is dit traject ingegaan met als doel tot beëindiging van de overeenkomst tussen partijen te komen, terwijl [verweerder] steeds voor ogen had dat het tussen partijen wel goed zou komen. Dat de gesprekken tussen partijen in goede harmonie hebben plaatsgevonden past geheel in het proces van mediation, maar is geen teken, laat staan een bewijs, dat de verstoring in de verhouding tussen partijen is opgelost.
6.8. Alles overziende is er wel degelijk sprake van een verandering in de omstandigheden van dien aard dat deze een gewichtige reden voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst vormt. Het verzoek tot ontbinding wordt dus toegewezen.
6.9. ThyssenKrupp is bereid [verweerder] een vergoeding te betalen. Echter niet het door [verweerder] (zij het ook subsidiair) verlangde bedrag. In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen legt de kantonrechter de verant-woordelijkheid voor het ontstaan van de vertrouwensbreuk in overwegende mate bij ThyssenKrupp, hetgeen betekent dat het door haar aangeboden bedrag niet toereikend is.
6.10 Vast staat dat [verweerder] meer dan 20 jaar uitstekend bij ThyssenKrupp heeft gefunctioneerd, steeds goede beoordelingen heeft gekregen en met ingang van 1 oktober 2003 een leidinggevende functie heeft gekregen.
Het heeft er meer dan alleen de schijn van dat De Graaf, zo niet met een vooropgezet plan, dan toch tenminste vanuit een vooroordeel of tenminste een onverantwoord snel getrokken conclusie [verweerder] op diens functioneren heeft aangesproken en zelfs heeft afgerekend.
6.11. Evidente strijd met goed werkgeverschap is aan de orde bij de op non-actief stelling van [verweerder] door ThyssenKrupp. Hier sluit de kantonrechter zich nadrukkelijk aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter. ThyssenKrupp heeft geen gegronde redenen aangevoerd waarom zij tot zo’n ingrijpende maatregel meende te mogen overgaan. Het moge zo zijn dat [verweerder], die toch de functiewijziging had aanvaard, zich nadien niet geheel correct heeft gedragen, omdat hij weigerde zich te houden aan de aanwijzingen die hij kreeg, en dat hij niet heeft onderkend en wellicht zelfs niet heeft willen onderkennen dat zijn eigen positie evenzeer als die van de ontwerpafdeling als geheel was veranderd en dat men de door de leiding uitgezette koers had te volgen en de opdrachten van de superieuren omtrent de wijze waarop het werk moest worden verricht loyaal had uit te voeren. Aannemelijk is ook geworden dat [verweerder] regelmatig zo niet bij voortduring hierover in discussie is gegaan met zijn leidinggevende.Daarmee heeft hij er in zekere mate zelf aan bijgedragen dat de vertrouwensbreuk werd verhevigd. Maar hij heeft niets gedaan om de op non-actief stelling over zich af te roepen,
laat staan deze te verdienen.
6.12. Gezien het vorenoverwogene en de overige omstandigheden van het geval (waaronder de inschatting van de positie op de arbeidsmarkt van [verweerder], die heeft verklaard nog geen uitzicht te heben op een andere baan) zal aan [verweerder], ten laste van ThyssenKrupp een vergoeding worden toegekend van -afgerond- € 210.000,00 (hetgeen neerkomt op
om en nabij C = 2). Voor toekenning van een hogere vergoeding is geen aanleiding, reeds op grond van de geringe maar toch onmiskenbare “eigen schuld” van [verweerder], zoals hiervoor is overwogen.
6.13. Bij de berekening van de vergoeding is uitgegaan van 26 gewogen dienstjaren.
6.14. Volgens 3.3. van de Landelijke aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters zal bij de berekening van B (beloning) factor worden uitgegaan van het bruto maandsalaris, in ieder geval vermeerderd met vaste en overeengekomen looncomponenten, zoals vakantie-toeslag, een vaste dertiende maand, een structurele overwerkvergoeding en een vaste ploegentoeslag. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen zullen niet worden meegerekend: het werkgeversaandeel pensioenpremie, de auto van de zaak, onkosten-vergoedingen, tantième, het werkgeversaandeel in de ziektekostenverzekering en een niet-structurele winstdeling.
[verweerder] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een uitzonderlijke situatie, die afwijking van de gangbare uitgangspunten rechtvaardigt.
De kantonrechter houdt dus geen rekening met de vaste onkostenvergoeding en met de winstuitkering. Er is uitgegaan van het salaris van € 3.532,00 bruto per maand, te verhogen met 8% vakantietoeslag.
6.15. ThyssenKrupp heeft een beroep gedaan op het lange tijdsverloop van de diverse procedures die partijen hebben gevoerd. De kantonrechter ziet geen reden om bij de vaststelling van de vergoeding hiermee ten nadele van [verweerder] rekening te houden.
Als Thyssenkrupp door haar handelwijze de procedures zo al niet heeft uitgelokt, dan heeft zij toch in ieder geval het risico daarvan te dragen.
6.16. Aangezien er een hogere vergoeding wordt toegekend dan ThyssenKrupp heeft aangeboden, zal ThyssenKrupp in de gelegenheid worden gesteld het verzoek in te trekken zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 9 BW.
6.17. ThyssenKrupp heeft weliswaar jegens [verweerder] niet gehandeld zoals van een goed werkgever mag worden verwacht, maar dat alleen is onvoldoende om te kunnen aannemen dat er sprake is van moedwillige beschadiging. Ook overigens heeft [verweerder] geen feiten genoemd of aannemelijk gemaakt die een dergelijke conclusie wel zouden kunnen rechtvaardigen.
Het verwijtbaar gedrag van ThyssenKrupp is reeds in de hierboven genoemde en toe te kennen vergoeding tot uitdrukking gebracht. Derhalve is er geen grond voor toewijzing van € 10.000,00 aan immateriële vergoeding.
6.18. [verweerder] heeft een bedrag van € 14.406,00 ex kantoorkosten en BTW gevorderd als vergoeding van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand.
Uit de overgelegde specificatie blijkt dat dit bedrag alle kosten van rechtsbijstand omvat, waaronder die van de advisering, van het kort geding en van de mediation.
Bij een kostenveroordeling in de onderhavige verzoekschriftprocedure kan in ieder geval geen rekening worden gehouden met (de kosten van) werkzaamheden verbonden aan de andere zojuist benoemde werkzaamheden. Zeker niet met de kosten verbonden aan de kort geding procedure, waarover de voorzieningenrechter een beslissing heeft gegegeven.
Ook in een breder perspectief geldt dat de ontbindingsprocedure zich niet leent voor beoordeling van de kosten van rechtsbijstand (3.7. van de Landelijke aanbevelingen van de kring van kantonrechter).
Dat betekent dat over dit onderdeel van het verzoek als zodanig geen beslissing wordt gegeven, opdat [verweerder] te dien aanzien al zijn rechten behoudt.
Hierna wordt (slechts) beslist over de kosten van de onderhavige ontbindingsprocedure, en daarbij wordt het gebruikelijk liquidatietarief aangehouden.
Vastgesteld wordt dus dat bij de hierna te geven beslissing met betrekking tot de proceskosten (veroordeling van ThyssenKrupp in de kosten in het geval zij haar verzoek intrekt, en compensatie van kosten in het geval zij dat niet doet), evenmin als bij het bepalen van de hoogte van de aan [verweerder] bij ontbinding te betalen vergoeding is gebeurd, de kantonrechter uitdrukkelijk niet in zijn beoordeling heeft betrokken het antwoord op de vraag of ThyssenKrupp op enig moment zo zeer onrechtmatig jegens [verweerder] heeft gehandeld dat zij daardoor schadeplichtig is geworden in de zin dat zij de als gevolg van dat handelen aan de zijde van [verweerder] ontstane kosten van rechtsbijstand (voor zover niet verbonden aan het optreden van zijn raadsvrouwe in de onderhavige ontbindings-procedure) dient te vergoeden.
7. De beslissing
De kantonrechter,
7.1. stelt ThyssenKrupp in de gelegenheid haar verzoek in te trekken uiterlijk tot en met 23 oktober 2007 en veroordeelt Thyssenkrupp, indien zij haar verzoek intrekt, in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [verweerder] in dat geval worden vastgesteld op € 2.400,00;
en indien het verzoek niet wordt ingetrokken:
7.2. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2007;
7.3. kent aan [verweerder] ten laste van ThyssenKrupp een vergoeding toe van € 210.000,00 (tweehonderdtienduizend euro) bruto en veroordeelt ThyssenKrupp deze vergoeding
te betalen;
7.4. bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.