ECLI:NL:RBROT:2008:BC4366

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
856952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing of schorsing van relatiebeding door werknemers na indiensttreding bij concurrent

In deze zaak vorderen twee werknemers in kort geding de opheffing of schorsing van het relatiebeding dat zij in hun arbeidsovereenkomst met hun vorige werkgever, Oosterberg, zijn overeengekomen. Dit verzoek is gedaan in het licht van hun indiensttreding bij Conelgro, een concurrent van Oosterberg. De werknemers stellen dat het relatiebeding hen onredelijk belemmert in hun mogelijkheden om een gelijkwaardige werkkring te vinden binnen hun vakgebied. Oosterberg, de gedaagde, heeft in reconventie gevorderd dat de werknemers worden verboden om werkzaamheden te verrichten voor Conelgro, onder dreiging van een dwangsom. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 januari 2008, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van de werknemers niet kan worden toegewezen. De rechter oordeelt dat het relatiebeding, zoals overeengekomen, ook van toepassing is op de indiensttreding bij Conelgro, aangezien deze onderneming als een relatie van Oosterberg wordt beschouwd. De kantonrechter heeft daarbij de belangen van Oosterberg zwaarder laten wegen dan die van de werknemers, die niet voldoende hebben aangetoond dat zij door het relatiebeding onbillijk worden benadeeld. De rechter concludeert dat de werknemers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het relatiebeding in een eventuele bodemprocedure niet geldig zou zijn. De vordering van Oosterberg in reconventie wordt eveneens afgewezen, omdat het relatiebeding niet in de weg staat aan de indiensttreding bij een relatie van Oosterberg. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton, locatie Rotterdam
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen “[eiser sub 1]”,
--en--
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen “[eiser sub 2]”,
eisers in conventie bij exploot van dagvaarding van 7 januari 2008,
tevens verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. M.E. Visser, advocaat te Alblasserdam,
tegen
(W.) Oosterberg (Techniek) B.V.,
gevestigd te Zutphen,
hierna te noemen “Oosterberg”
gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. C.J. Verhage.
Het verloop van de procedure
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben overeenkomstig de dagvaarding onder overlegging van stukken gevorderd, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“te bepalen dat voor zover ooit in rechte mocht komen vast te staan dat eisers het relatiebeding hebben overtreden door indiensttreding bij Conelgro B.V. het relatiebeding wordt geschorst danwel opgeschort met ingang van 1 december 2007 of een in goede justitie zo vroegst mogelijke datum, althans voor zover het de indiensttreding bij Conelgro B.V. betreft, met veroordeling voorts van gedaagde in de kosten van de procedure.”.
Oosterberg heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“ieder voor zich te verbieden vanaf het moment van betekening van het ten deze te wijzen vonnis tot uiterlijk 1 december 2008 werkzaamheden, direct of indirect, te verrichten voor en/of ten behoeve van de besloten vennootschap Conelgro B.V., danwel enig aan haar gelieerde onderneming, op straffe van een dwangsom voor ieder van hen van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan tot een maximum van € 50.000,- met hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in de kosten van deze procedure (…)”.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2008. Beide gemachtigden hebben gepleit aan de hand van pleitaantekeningen die bij de stukken zijn gevoegd. Van hetgeen verder ter zitting is behandeld zijn aantekeningen gemaakt door de griffier, die eveneens bij de stukken zijn gevoegd. Het vonnis is nader bepaald op heden.
De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast:
1. Oosterberg houdt zich bezig met de groothandel in elektrotechnische installatiematerialen en opereert vanuit diverse vestigingen. In 2001 heeft Oosterberg een vestiging in Barendrecht opgezet;
2. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn per 1 december 2001 bij Oosterberg in dienst getreden teneinde op laatstbedoelde vestiging werkzaam te zijn in de functie van commerciële binnendienst-medewerker (elk tegen een maandsalaris van –toen– fl. 4.700,00);
3. Artikel 13 van de ter zake opgestelde schriftelijke arbeidsovereenkomsten luidt:
“Relatiebeding:
Gedurende twaalf maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst zal werknemer zich volledig onthouden van het leggen of onderhouden van zakelijke contacten met relaties van werkgever. Onder relaties van werkgever worden in dit verband verstaan klanten die genoemde hoedanigheid ten tijde van de arbeidsovereenkomst hebben dan wel in het jaar voorafgaand aan dat einde hadden, alsmede relaties die genoemde hoedanigheid ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst waarschijnlijk zouden krijgen. Tenzij partijen anders overeenkomen.
In geval van overtreding van het bepaalde verbeurt werknemer aan werkgever een direct opeisbare boete per overtreding van fl. 50.000,= per overtreding en ad fl. 5.000,= voor iedere dag of gedeelte van de dag dat een overtreding voortduurt, onverminderd het recht om tevens een vergoeding voor de daadwerkelijk geleden schade te vorderen.”;
4. Aan beide arbeidsovereenkomsten is een bijlage gehecht, bevattende een lijst met namen van relaties ten aanzien waarvan door partijen is overeengekomen dat die niet onder het bepaalde in artikel 13 vallen (omdat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarmee al contacten onderhielden in het voorafgaande dienstverband);
5. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben hun arbeidsovereenkomst met Oosterberg met ingang van 1 december 2007 opgezegd en zijn per diezelfde datum in dienst getreden bij Conelgro B.V. te Waardenburg, hierna te noemen Conelgro. Conelgro houdt zich bezig met de groothandel in elektrotechnische artikelen. De functie bij Conelgro en het salaris van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aldaar wijkt niet, althans niet in voor hen positieve zin, belangrijk af van hun functie en salaris bij Oosterberg;
6. Conelgro bevindt zich niet op eerderbedoelde lijsten van relaties die zijn uitgezonderd van het bepaalde in artikel 13 van de arbeidsovereenkomsten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2].
7. Oosterberg heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij brieven van 30 november 2007 medegedeeld dat het relatiebeding nog immer van kracht was, dat zij onder het leggen of onderhouden van zakelijke relaties eveneens verstaat het indiensttreden bij relaties, alsmede dat zij Conelgro beschouwt als relatie van Oosterberg;
8. De gemachtigde van Oosterberg heeft [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij aangetekende brieven van 4 december 2007 laten weten hun indiensttreding bij Conelgro te beschouwen als een overtreding van hun relatiebeding en deswege namens zijn cliënte te vorderen dat zij hun dienstbetrekking bij Conelgro zouden beëindigen. Daarnaast heeft hij namens Oosterberg kenbaar gemaakt aanspraak te maken op de contractuele boete van artikel 13;
9. Bij Oosterberg was op 1 juni 2001 in dienst getreden de heer H.J.G.M. Arts als commerciële buitendienstmedewerker. In diens arbeidsovereenkomst is (in artikel 3) onder meer overeengekomen: “Werknemer verbindt zich om gedurende een tijdvak van 2 jaren na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst niet direct of indirect, in loondienst dan wel zelfstandig, in het gebied gelegen binnen een cirkel met een straal van 50 km gemeten vanuit de vestiging waaronder werknemer resulteert, werkzaam te zijn op het terrein waarop werkgever werkzaam is (…)”. De heer Arts is inmiddels (ook) in dienst getreden van Conelgro, en wel bij de vestiging te Weert, en aldus buiten de cirkel van 50 kilometer van de vestiging Nijmegen van Oosterberg. Oosterberg accepteert dit;
10. Bij Oosterberg was op 1 november 2001 in dienst getreden de heer J. de Bruijn als vestigingscoördinator. In zijn arbeidsovereenkomst is hetzelfde althans een vergelijkbaar relatiebeding opgenomen als in die van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Oosterberg en J. de Bruijn hebben de arbeidsovereenkomst minnelijk beëindigd per 1 november 2007 en J. de Bruijn is daarop in dienst getreden van Conelgro. J. de Bruijn is op dezelfde wijze als hiervoor vermeld aangeschreven door (de gemachtigde van) Oosterberg.
De stellingen van partijen:
Aan de vordering en in reactie op de reconventionele vordering van Oosterberg hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] naast de onder 1 tot en met 8 genoemde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
Ten aanzien van [eiser sub 1]:
[eiser sub 1] is gedurende zijn dienstverband bij Oosterberg veranderd van functie. Aanvankelijk is hij van de binnendienst in de buitendienst overgegaan en uiteindelijk is hij vestigingscoördinator van de vestiging Roosendaal geworden. De arbeidsrelatie is dientengevolge ingrijpend gewijzigd, hetgeen zich ook in een inkomenstoename heeft geuit. Door de functiewijziging is het relatiebeding aanmerkelijk zwaarder gaan drukken, zodat een nieuw relatiebeding overeengekomen had moeten worden. [eiser sub 1] is niet meer aan het beding gebonden.
Ten aanzien van [eiser sub 1], als bovenvermelde stelling niet op zou gaan, en ten aanzien van [eiser sub 2]:
Onder het leggen of onderhouden van zakelijke relaties valt niet het indiensttreden bij relaties van Oosterberg. Bedoeling van het beding was slechts dat het [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verboden zou zijn bij een eventueel later vertrek klanten van Oosterberg mee te nemen, niet om hen te verhinderen bij een concurrent of relatie te gaan werken. Als meer bedoeld was, had gekozen kunnen worden voor het tevens opnemen van een concurrentiebeding, zoals in het geval van J. de Bruijn (kort voor het aangaan van de arbeidsovereenkomsten met [eiser sub 1] en [eiser sub 2]) wel degelijk is gebeurd en hier kennelijk bewust achterwege is gelaten
Conelgro is geen relatie van Oosterberg, doch een concurrent. Zij heeft op incidentele basis enkele malen een aanschaf gedaan bij haar concurrent, door een acute noodzaak op dat moment ingegeven en voor minimale bedragen. Dat maakt haar niet tot een relatie van Oosterberg.
De aanschaffen die zijn gedaan door Zeddam B.V., een vennootschap die door Conelgro is overgenomen, maar die een eigen identiteit en Kamer voor Koophandelnummer heeft en waarmee [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen zakelijke contacten onderhouden, maken dit niet anders.
Indien het relatiebeding in de door Oosterberg voorgestane zin zou moeten worden uitgelegd menen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat dit dan een belemmering vormt om binnen hun specifieke vakgebied een gelijkwaardige werkkring in loondienst of als zelfstandig ondernemer te vinden, waarmee het onredelijk bezwarend is jegens hen.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat zij door het relatiebeding onbillijk worden benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Oosterberg, namelijk het behoud van haar relaties. Het belang van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is gelegen in het kunnen continueren van hun dienstverband bij hun nieuwe werkgever om te voorzien in hun noodzakelijke inkomen. Zij hebben beiden een elektro-technische achtergrond/opleiding en het wereldje waarin zij werken is relatief klein en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kunnen door de (dan vaststaande ruime) redactie van het relatiebeding eenvoudigweg niet meer aan de slag, behalve misschien bij de bedrijven die op de lijst, behorend bij hun arbeidsovereenkomst, zijn uitgezonderd, maar dat zijn nauwelijks bedrijven waar zij binnen hun vakgebied een gelijkwaardige werkkring zullen vinden. Het beding beperkt hen ook om als zelfstandig ondernemer werkzaam te zijn. Het daartegenover te stellen belang van Oosterberg is slechts gering.
Om die reden dient de werking van het beding te worden geschorst danwel opgeschort en dient ook de reconventionele vordering te worden afgewezen.
Zou de reconventionele vordering wel worden toegewezen, dan niet met de uitbreiding ‘enig aan haar gelieerde onderneming’ en dan dient de werking van het beding te worden beperkt in geografische zin, namelijk tot een gebied met een straal van 25 kilometer van de plaats van de vestiging waar [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij Oosterberg werkzaam waren, in duur, namelijk tot maximaal een half jaar en in gevolgen, namelijk door matiging van de dwangsom.
Oosterberg heeft tegen de vordering en ter onderbouwing van haar reconventionele vordering -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van [eiser sub 1]:
Door omstandigheden is [eiser sub 1] kort voor zijn uitdiensttreding wat extra werkzaamheden gaan verrichten bij wijze van waarneming van de inmiddels vertrokken vestigingscoördinator.
Dit maakt echter niet dat zijn functie gewijzigd is, althans niet zodanig dat gezegd moet worden dat het relatiebeding zwaarder is gaan drukken. Er is dan ook geen reden om te concluderen dat dit beding niet meer van toepassing zou zijn.
Ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]:
Uit de overgelegde producties blijkt dat Conelgro als relatie van Oosterberg moet worden aangemerkt. Gedurende de jaren 2006 en 2007 hebben zowel Zeddam B.V. , vele malen en voor aanzienlijke bedragen, als Conelgro zaken gedaan met Oosterberg, waarbij Conelgro voor haarzelf en voor Zeddam B.V. de betalingen deed.
Het in dienst treden bij een relatie van Oosterberg valt ook onder het verbod. Door het aangaan van een arbeidsovereenkomst wordt per definitie een zakelijk contact gelegd. Voor zover dit al niet duidelijk blijkt uit de tekst van het relatiebeding, geldt dat het beding dient te worden uitgelegd aan de hand van hetgeen partijen in de gegeven omstandigheden over en weer van elkaar mochten verwachten. Bedoeling was te voorkomen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] Oosterberg zouden kunnen beconcurreren door zaken te gaan doen met relaties van Oosterberg. Oosterberg heeft er ook belang bij dat werknemers, door haar geselecteerd, in de concurrentie op de arbeidsmarkt niet zonder meer kunnen worden overgenomen door relaties. Dit belang van Oosterberg weegt zwaarder dan en dient dus te prevaleren boven de belangen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], die immers niet worden gehinderd elders in de branche werkzaam te zijn en door hun indiensttreding bij Conelgro ook niet zodanig in positie of inkomen zijn verbeterd dat om die reden anders zou moeten worden geoordeeld.
Omwille van dit zelfde belang dient in reconventie de gevraagde voorziening te worden toegewezen. Voor de beperkingen die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hieraan gesteld zouden willen zien is geen reden, nu het door Oosterberg gevraagde feitelijk niet meer behelst dan eerder door partijen is overeengekomen en slechts omwille van de verkrijging van een titel de vordering nu in rechte wordt ingesteld.
De beoordeling van het geschil
De kantonrechter stelt voorop dat de hiernavolgende overwegingen en de beslissing overeen-komstig het karakter van deze procedure zowel in conventie als is reconventie een voorlopig karakter dragen.
in conventie:
Het bestaan van een spoedeisend belang van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bij de gevraagde voorziening
acht de kantonrechter genoegzaam gebleken. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn immers reeds bij hun nieuwe werkgever in dienst getreden. Nu Oosterberg zijn bezwaren tegen deze indiensttreding wel kenbaar heeft gemaakt en rechtsmaatregelen ter naleving van het relatiebeding heeft aan-gekondigd, maar deze nog niet heeft geëffectueerd, zijn de potentiële financiële risico’s van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] die gemoeid gaan met continuering van hun nieuwe dienstverband, in de vorm van te verbeuren dwangsommen, aanzienlijk. Zij hebben er belang bij duidelijkheid te verkrijgen over de omvang van deze risico’s.
Ten aanzien van [eiser sub 1]:
Het primaire standpunt van [eiser sub 1], luidende dat Oosterberg het relatiebeding tegen hem niet meer geldend kan maken omdat zijn functie sinds het overeenkomen van dat beding dusdanig is gewijzigd dat het zoveel zwaarder op hem is gaan drukken dat hij hier in redelijkheid niet meer aan gehouden kan worden, volgt de kantonrechter niet.
Tegenover deze stelling staat de betwisting hiervan door Oosterberg en [eiser sub 1] heeft nagelaten deze stelling nader te onderbouwen door bijvoorbeeld het overleggen van een nieuwe functieomschrijving, aan het schrift toevertrouwde nadere afspraken of andere stukken die van een in dezen relevante wijziging in functie blijk geven.
Bij gebreke hiervan kan in dit stadium niet geoordeeld worden dat het relatiebeding tussen Oosterberg en [eiser sub 1] om genoemde reden geen kracht meer heeft.
Ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]:
Gegeven de wijze waarop zij hun vordering hebben ingesteld dient de kantonrechter er bij zijn oordeel van uit te gaan dat de gestelde voorwaarde is vervuld, hetgeen inhoudt dat is komen vast te staan dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] het relatiebeding hebben geschonden door de indiensttreding
bij Conelgro B.V., dan een klant van Oosterberg.
In dat geval komt het aan op een belangenafweging, en, in het kader van de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure, op een afweging of het thans voldoende waarschijnlijk te achten is dat in een (eventuele) bodemprocedure die belangenafweging dan in het voordeel van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zal uitvallen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval.
Hetgeen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] als in aanmerking te nemen belangen aan hun zijde hebben aangevoerd weegt niet op tegen het belang van Oosterberg bij het handhaven van het, in die situatie geldig en toepasselijk te achten, relatiebeding.
Vast staat immers dat er in ieder geval op dit moment geen wezenlijke verbetering in positie en/of salaris voor hen is ontstaan. Wel aangevoerd, maar niet aannemelijk gemaakt is, dat zij niet elders terecht kunnen in hun branche althans vakgebied voor een vergelijkbaar salaris.
Dat dit het geval zou zijn volgt in ieder geval ook niet zonder meer uit de aard van hun opleiding en hun functie, noch uit het daarmee door hen verworven salaris.
Waar niet voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de onderhavige vordering in een eventuele bodemprocedure toegewezen zullen zien, moet ook hun vordering in deze voorlopige voorzieningprocedure worden afgewezen.
in reconventie:
De eis in reconventie komt er in wezen op neer vast te stellen dat het tussen partijen gesloten relatiebeding geldt voor de arbeidsrelatie tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met Conelgro, hetgeen, zoals hiervoor is overwogen, meebrengt dat voldoende aannemelijk is dat a) het relatiebeding ook in de weg staat aan indiensttreding bij een klant van Oosterberg, en b) dat Conelgro daadwerkelijk een klant van Oosterberg is.
Het betoog van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zoals vervat in de dagvaarding en in de tweevoudige pleitnotitie is hierop meer toegesneden dan op de eigen voorwaardelijke eis in conventie. Dat past ook wel bij het door hen gecreëerde beeld dat het eigenlijk Oosterberg had behoren te zijn die de procedure had moeten aanspannen.
Op grond van hetgeen tot op dit moment tussen partijen is gebleken komt de kantonrechter tot het oordeel dat het relatiebeding er niet aan in de weg staat dat [eiser sub 1] en Oosterberg in dienst treden bij een van de door het beding bestreken relaties.
Zelfs indien de (juridische) leer zou worden gevolgd dat een relatiebeding, als species van een concurrentiebeding, eigenlijk een ‘onzuiver’ of ‘gematigd’ concurrentiebeding is en dus ook in
de weg staat aan het sluiten van een dienstverband door de ex-werknemer met een relatie van de ex-werkgever, omdat dit valt onder het “in zekere mate werkzaam zijn” zoals bedoeld in artikel 7:653 BW, dan nog verzet zich in de onderhavige situatie tegen die uitleg dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst tussen Oosterberg en [eiser sub 1] respectievelijk Oosterberg en [eiser sub 2] in 2001 partijen, althans juist Oosterberg in haar positie van werkgever, uitdrukkelijk de keuze gemaakt hebben/heeft voor het opnemen van ‘slechts’ een relatiebeding, terwijl Oosterberg toen met andere werknemers (althans met de heer Arts) wèl een concurrentiebeding overeenkwam. Partijen, althans Oosterberg, hebben het toen dus als twee van elkaar te onderscheiden bedingen opgevat. Partijen hebben gekozen voor het relatiebeding en hebben dat vastgelegd in de bewoordingen zoals hiervoor geciteerd. Het “aangaan of onderhouden van zakelijke relaties” omvat zeker naar normaal spraakgebruik niet automatisch ook de situatie van het verrichten van werkzaamheden in dienstverband.
Oosterberg heeft bij de mondelinge behandeling nog aangegeven dat er destijds uitgebreid over het relatiebeding is gesproken. Indien zij, nog altijd in het perspectief van het niet aangaan van een concurrentiebeding, toen al deze vergaande uitleg wenste te geven aan de door haar gebruikte bewoordingen voor het relatiebeding, dan had zij dat toen dadelijk en duidelijk moeten uitleggen aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2].
Voorshands is dan ook het oordeel dat het indiensttreden bij een derde, al dan niet een relatie zijnde van Oosterberg, niet een situatie is waarop het beding ziet.
Hierbij komt dat voorshands ook onvoldoende gebleken is dat Conelgro als relatie van Oosterberg zou moeten worden beschouwd. Oosterberg heeft met betrekking tot Conelgro niet meer aangevoerd dan dat Conelgro in 2007 (éénmaal vóór hun indiensttreding daar, en tweemaal na die indiensttreding) een kleine bestelling heeft gedaan, maar dit maakt haar niet zonder meer tot een relatie, net zo min als de omstandigheid dat Conelgro meer dan twaalf maanden vóór de indiensttreding betalingen heeft gedaan ten behoeve van een derde vennootschap die in beginsel onafhankelijk van Conelgro opereert en waarmee [eiser sub 1] en [eiser sub 2], zoals onweersproken door hen is gesteld, geen zakelijke banden onderhielden.
De conclusie moet dus luiden dat (ook) de eis in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat onvoldoende aannemelijk te achten is dat de met deze eis overeenstemmende uitleg van Oosterberg van het relatiebeding in een bodemprocedure ook door de rechter zal worden aanvaard.
De beslissing
De kantonrechter,
bij wege van voorlopige voorziening,
in conventie
wijst af de vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2];
in reconventie:
wijst af de vordering van Oosterberg;
in conventie en in reconventie:
compenseert de proceskosten tussen partijen, des dat ieder de eigen kosten blijft dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.