ECLI:NL:RBROT:2008:BC4375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
299882 / KG ZA 08-43
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afsluiting van energie- en gastoevoer door Eneco ondanks betalingsachterstand

In deze zaak, die op 29 januari 2008 werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, vorderde eiseres, aangeduid als [eiser], dat de gedaagden, Eneco Energie Services B.V., Eneco Energie Retail B.V. en Eneco Netbeheer B.V., hoofdelijk zouden worden geboden om de aansluiting van gas en elektriciteit in haar woning kosteloos te herstellen. Eiseres had een contract afgesloten met Eneco voor de levering van gas en elektriciteit, maar had een betalingsachterstand opgebouwd. Ondanks deze achterstand vond eiseres dat de afsluiting van de energievoorziening onrechtmatig was, vooral gezien haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar zwangerschap en de recente geboorte van haar kind. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afsluiting van de energietoevoer onrechtmatig was, omdat Eneco onvoldoende terughoudendheid had betracht bij de beëindiging van de levering, vooral in de winterperiode. De rechter wees erop dat er geen schriftelijke vooraankondiging was gedaan en dat de gezondheidssituatie van eiseres niet in ogenschouw was genomen. De rechter bepaalde dat Eneco de energielevering moest herstellen en dat zij een dwangsom van € 500,-- per dag zou verbeuren voor elke dag dat zij in gebreke bleef. Tevens werd Eneco veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor energieleveranciers om zorgvuldig om te gaan met afsluitingen, vooral in situaties waarin klanten zich in kwetsbare posities bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 299882 / KG ZA 08-43
Uitspraak (extract-vonnis): 29 januari 2008
Afgifte volledige tekst: 7 februari 2008
VONNIS in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. J.C. Hardam,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO ENERGIE SERVI-CES B.V.
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO ENERGIE RETAIL B.V.
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENECO NETBEHEER B.V.
allen gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
procureur mr. G.E. Toxopeus.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Eneco” of “gedaagden”.
1 Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 23 januari 2008;
- pleitnotities en producties van mr. Hardam;
- producties van mr. Toxopeus.
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 29 januari 2008. Gelet op de spoedeisendheid van de zaak is op 29 januari 2008 uitspraak ge-daan. Aan partijen is een extract-vonnis ter hand gesteld, bestaande uit het dictum en de daaraan ten grondslag liggende kernoverwegingen. Het hiernavolgende vormt de volledige tekst van het vonnis.
2 De vaststaande feiten
In dit kort geding wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 [eiser] heeft met ingang van 30 november 2006 een contract afgesloten met Eneco ten behoeve van de levering van gas en elektriciteit. Over de periode tot 30 maart 2007 heeft [eiser] alleen het termijnbedrag voor januari 2007 aan Eneco voldaan.
2.2 Van 30 maart 2007 tot eind september 2007 is [eiser] voor de levering van energie overgestapt naar een andere leverancier (RWE Obragas). Gedurende deze periode heeft Eneco [eiser] maandelijks de kosten van water in rekening gebracht. Deze zijn door [eiser] niet betaald.
2.3 Eind september 2007 is [eiser] weer door Eneco als klant geaccepteerd. Daarbij is het maandelijks te betalen termijnbedrag op € 269,-- gesteld. Dit was voor de overstap € 172,--. Op een verzoek van [eiser] om het nieuwe termijnbedrag te herzien, heeft Eneco per brief van 16 november 2007 geantwoord (voor zover hier relevant):
“Naar aanleiding van uw brief van 9 november 2007 waarin u ons uw meterstanden door-geeft om uw termijnbedrag te herzien, berichten wij u het volgende.
… Helaas moeten wij uw verzoek echter afwijzen. Wij hebben uw dossier uit handen gege-ven aan incassobureau Vesting Finance….”
2.4 De termijnbedragen voor zover in rekening gebracht na 29 september 2007 zijn door [eiser] niet voldaan met dien verstande dat zij ultimo december 2007 een bedrag van
€ 50,-- heeft overgemaakt aan Vesting Finance.
2.5 Om een nadere invulling te geven aan de wijze waarop leveranciers en netbeheerders invulling geven aan hun afsluitbeleid heeft EnergieNed, een federatie waarin bedrijven uit de gehele energieketen zijn vertegenwoordigd, in 2005 het document “Kernpunten incasso, einde levering en afsluitbeleid consumenten elektriciteit en gas” opgesteld. Hierin staat - voor zover hier relevant -:
“6. Consument wijzen op verantwoordelijkheden in geval van ‘einde levering’.
De leverancier (bij aankondiging van een ‘einde levering’) en de netbeheerder (zo spoedig mogelijk na ontvangst van een ‘einde levering’ wijzen de consument op zijn verantwoorde-lijkheden.
Toelichting
De leverancier informeert de consument tijdig over de ‘einde levering’, de aanleiding en de datum. …”
2.6 Op 20 januari 2008 is [eiser] bevallen van een zoontje.
3 Het geschil
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, recht doende in kort geding, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor zover de wet dat toelaat:
I. gedaagden hoofdelijk gebiedt om met ingang van de dag na die van de betekening van dit vonnis de aansluiting van gas en elektriciteit in de woning van [eiser] aan de [adres] alsnog kosteloos te herstellen;
II. voormeld gebod voor gedaagden uitspreekt op straffe van een dwangsom die ge-daagden hoofdelijk aan [eiser] zullen verbeuren van € 500,-- voor iedere dag dat nagelaten wordt aan het gebod tot heraansluiting te voldoen;
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis een bedrag ad € 500,-- aan [eiser] te voldoen als zijnde een voorschotbedrag aan immateriële schadevergoeding, althans een zodanig geldbedrag in goede justitie naar behoren vast te stellen;
IV. gedaagden hoofdelijk gebiedt akkoord te gaan met een tijdelijke aanpassing van het maandelijks verschuldigde voorschotbedrag van € 269,-- naar € 172,--, in die zin dat daarmee alsnog rekening wordt gehouden met de persoonlijke leefsituatie van [eiser];
V. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder het sala-ris van de procureur van [eiser].
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan haar vordering de vol-gende stellingen ten grondslag gelegd.
3.1 Eneco heeft in strijd gehandeld met het geldende beleid dat gericht is op het voorkomen van het afsluiten van kleinverbruikers in de periode 1 oktober - 1 april (de winterperiode). Een strikte noodzaak voor de afsluiting ontbrak in haar specifieke situatie. Ook is [eiser] niets bekend van een schriftelijke vooraankondiging door Eneco, meer in het bijzonder een ‘einde levering’-bericht op haar woonadres. Voorts heeft Eneco ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat [eiser] hoogzwanger was van haar eerste kind.
3.2 Door de afsluiting dreigt voor [eiser] en haar pasgeboren zoontje een acute noodsitua-tie te ontstaan, in het meest slechte geval mogelijk van levensbedreigende aard. Daar komt bij dat de afsluiting niet beperkt is gebleven tot die onderdelen van de dienst waar de niet-betwiste betalingsachterstand (voornamelijk) betrekking op heeft.
3.3 De afsluiting van energie heeft veel onnodige stress en gezondheidsklachten (zoals een hoge bloeddruk) voor [eiser] met zich gebracht. Gelet hierop maakt [eiser] jegens Eneco aanspraak op immateriële schadevergoeding, vooralsnog begroot op € 500,--.
3.4 Eneco heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop in het kader van de beoordeling - voor zover nodig - zal worden ingegaan.
4 De beoordeling
4.1 De voorzieningenrechter zal, net als partijen, er van uitgaan dat de gevorderde voorzie-ningen alle gedaagden betreffen en dus in het navolgende geen verschil tussen de gedaagden maken.
4.2 Vooropgesteld wordt dat uit de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, alsmede uit de daarop gebaseerde Ministeriele Regeling van 29 november 2006 volgt dat bij de beslissing om over te gaan tot het beëindigen van de levering van energie- en gastoevoer aan een kleinverbruiker in de wintermaanden (1 oktober tot 1 april) terughoudendheid geboden is.
In de onderhavige kwestie was weliswaar sprake van een betalingsachterstand, maar alle omstandigheden in aanmerking genomen, geldt dat naar voorlopig oordeel onvoldoende te-rughoudendheid is betracht. Bij dit oordeel is het volgende meegewogen:
- [eiser] had reeds voordat zij per 30 maart 2007 tijdelijk overstapte naar een andere ener-gieleverancier, een schuld bij Eneco opgebouwd. Per 1 oktober 2007 is zij door Eneco zon-der meer weer als klant is geaccepteerd zonder dat toen afspraken zijn gemaakt over de nog openstaande schuld van [eiser];
- aannemelijk is dat het thans in rekening gebrachte voorschotbedrag (€ 269,-- in plaats van het eerder in rekening gebrachte bedrag van € 172,--) te hoog is, hetgeen namens Eneco ter terechtzitting ook door de raadsman niet is betwist. Enige onderbouwing voor die forse ver-hoging is niet gegeven. In dat licht is de door Eneco op 16 november 2007 aan [eiser] gezonden afwijzing van haar verzoek om dit termijnbedrag te herzien, niet verklaarbaar. Eneco heeft daardoor het (zo hoog) oplopen van de achterstand zelf in de hand gewerkt;
- [eiser] is er weliswaar herhaaldelijk door Eneco op gewezen dat zij het risico liep dat de energietoevoer zou worden afgesloten, maar zij is niet geïnformeerd over de datum waarop dit daadwerkelijk zou geschieden, zoals wel in de “Kernpunten incasso-, einde levering- en afsluitbeleid consumenten elektriciteit en gas” is vastgelegd. Niet uitgesloten is dat een der-gelijke aankondiging er toe had geleid dat [eiser] maatregelen had genomen die de afslui-ting hadden kunnen voorkomen; in elk geval had zij dan wellicht explicieter kunnen wijzen op de op handen zijnde geboorte van haar kind;
- de (gezondheid)situatie van [eiser] en haar pasgeboren kind is naar voorlopig oordeel onvoldoende in ogenschouw genomen bij de beslissing om tot beëindiging van de energie-levering over te gaan.
Onder deze omstandigheden is de afsluiting van de energietoevoer, drie maanden nadat [eiser] weer als klant bij Eneco was geaccepteerd, naar voorlopig oordeel als onrechtma-tig aan te merken. Dit betekent dat Eneco zal worden geboden tot heraansluiting over te gaan. In dit oordeel ligt besloten dat de kosten voor af- en heraansluiting niet bij [eiser] in rekening kunnen worden gebracht. Daarbij wordt wel benadrukt dat [eiser] - wil zij niet op korte termijn opnieuw geconfronteerd worden met een (wellicht alsdan rechtmatige) af-sluiting - zorg dient te dragen voor een stipte betaling van de haar nog in rekening te bren-gen termijnnota’s (waarover hierna meer) en dat zij tevens met Eneco op korte termijn af-spraken dient te maken over het aflossen van haar schuld.
4.3 Nu [eiser] geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven voor haar vordering tot im-materiële schadevergoeding en geen van de gevallen als bedoeld in artikel 6:106 BW aan de orde lijkt te zijn, zal deze worden afgewezen.
4.4 Het sub IV gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Nog daargelaten dat niet ge-steld of gebleken is wat het spoedeisend belang is van de gevraagde voorziening, kan niet gezegd worden dat hier sprake is van voorziening met een voorlopig karakter. Aldus leent deze vordering zich niet voor toewijzing in kort geding. Dat laat overigens onverlet dat van Eneco mag worden verwacht dat zij een termijnbedrag in rekening zullen brengen dat over-eenstemt met het historisch verbruik van [eiser]. Ter zitting heeft de raadsman van Eneco in dit verband aangegeven dat het oorspronkelijke termijnbedrag van € 172,-- reëler is dan het laatstelijk in rekening gebrachte € 269,--.
4.5 Eneco zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter,
gebiedt gedaagden hoofdelijk om met ingang van 12.00 uur op de dag na die van de beteke-ning van dit vonnis de aansluiting van gas en elektriciteit in de woning van [eiser] aan de [adres] kosteloos te herstellen;
bepaalt dat gedaagden hoofdelijk een dwangsom verbeuren aan [eiser] van € 500,-- voor iedere dag dat nagelaten wordt aan voormeld gebod tot heraansluiting te voldoen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 20.000,-;
veroordeelt gedaagden in de kosten van dit kort geding en om uit hoofde daarvan te vol-doen:
a. aan de griffier van deze rechtbank (bankrekeningnummer 19.23.25.892 ten name van mvj arrondissement Rotterdam [545], onder vermelding van het zaak- en rolnummer):
€ 188,25 aan in debet gesteld vast recht;
€ 101,67 aan in debet gestelde kosten voor de deurwaarder;
€ 816,-- aan salaris voor de procureur;
-------- +
€ 1.090,88
b. Aan de procureur van [eiser]:
€ 62,75 voor het niet in debet gestelde en door de procureur betaalde deel van het vast recht;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzieningenrechter, in tegen-woordigheid van mr. A.M. van Kalmthout, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1775/10