Zaak-/rolnummer: 296222 / HA ZA 07-2910
Uitspraak: 6 februari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te Capelle aan den IJssel,
eisers,
procureur mr. J.C. Moree,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te Capelle aan den IJssel,
gedaagden,
procureur mr. L. Hennink.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eisers]" respectievelijk "[gedaagden]".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van het vonnis van deze rechtbank, sector kanton, d.d. 2 november 2007 waarin de zaak wordt verwezen naar de rol van de sector civiel recht van deze rechtbank van woensdag 28 november 2007 te 10.00 uur opdat de zaak aldaar wordt voortgezet in de stand waarin zij zich thans bevindt, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [eisers] is eigenaar van de woning met erf en tuin gelegen aan het [adres eisers]. [gedaagden] is eigenaar van de woning met erf en tuin gelegen aan de [adres gedaagden]. De percelen waarop de woningen van [eisers] en [gedaagden] staan, grenzen aan elkaar. De percelen worden van elkaar gescheiden door een schutting van 1,80 meter hoog.
2.2 [gedaagden] heeft in 2004 vijf leilinden, en in 2006 een zesde leilinde, geplant op zijn erf op 20 centimeter afstand van de schutting. De leilinden worden door een frame begeleid tot 3,5 meter hoogte. In 2006 heeft [gedaagden] aan de straatzijde van zijn perceel een boom (hierna: de boom) geplant op minder dan 1,65 meter van de erfgrens. Zowel de leilinden als de boom zijn meer dan twee meter hoog.
2.3 [eisers] heeft in 2005 [gedaagden] verzocht en gesommeerd de binnen twee meter van de erfafscheiding staande leilinden en boom te verwijderen dan wel tot twee meter hoogte te snoeien. [gedaagden] is hiertoe niet bereid gebleken.
3.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om [gedaagden] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de bomen die zich bevinden binnen twee meter van de erfgrens met het perceel [adres eisers] te verwijderen, zulks op straffe van een dwangsom van € 150,-- per dag, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eisers] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- het planten van de zes leilinden en de boom binnen twee meter van de erfafscheiding is in strijd met artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
- [eisers] ondervindt hinder van de zes leilinden en de boom, aangezien zij schaduw werpen op de voor- en zijgevel van zijn woning en op het aan de zijkant van zijn woning gelegen terras;
- [eisers] heeft recht op en belang bij verwijdering van de zes leilinden en de boom.
4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagden] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- [eisers] heeft geen belang bij zijn vordering, aangezien hij geen hinder van de leilinden ondervindt;
- [gedaagden] is nimmer aangemaand tot verwijdering van de in 2006 geplante leilinde en boom, en op dat punt rauwelijks gedagvaard;
- de vordering is niet toewijsbaar omdat de leilinden geen bomen zijn, maar een haag vormen;
- [eisers] maakt misbruik van recht, omdat de vordering is ingesteld uit boosheid over een niet met het onderhavige geschil verband houdende kwestie.
5.1 Ingevolge artikel 5:42 lid 1 BW is plaatsing van bomen binnen twee meter van de grenslijn en van heesters en heggen binnen een halve meter van de grenslijn niet geoorloofd. In het derde lid van dit wetsartikel is voorts bepaald dat de nabuur zich niet kan verzetten tegen de aanwezigheid van bomen, heesters of heggen die niet hoger reiken dan de scheidsmuur tussen de erven. Als door [eisers] gesteld, en door [gedaagden] niet gemotiveerd betwist staat tussen partijen vast dat de door [gedaagden] geplante zes leilinden op 20 centimeter afstand van de grenslijn staan, dat de boom op minder dan 1,65 meter van de grenslijn staat, dat de schutting tussen de erven 1.80 meter hoog is en dat de zes leilinden en de boom hoger zijn dan 2.00 meter. Gelet op deze vaststaande feiten heeft [gedaagden] gehandeld in strijd met bovengenoemd wetsartikel.
5.2 [gedaagden] heeft tot zijn verweer weliswaar aangevoerd dat [eisers] geen belang heeft bij de vordering, nu hij geen hinder ondervindt van de leilinden, maar de vraag of al dan niet hinder wordt toegebracht door de leilinden en de boom is voor de toetsing van het in artikel 5:42 Bw bepaalde niet van belang, zodat het verweer wordt verworpen.
5.3 [gedaagden] heeft tot zijn verweer voorts aangevoerd dat hij ten aanzien van een door hem in 2006 geplante zesde leilinde en de boom rauwelijks is gedagvaard, nu hij door [eisers] nimmer is aangemaand deze leilinde en boom te verwijderen.
Ingevolge artikel 5:42 lid 4 BW is slechts na aanmaning tot opheffing van de ongeoorloofde toestand schadevergoeding verschuldigd. Voor het instellen van een vordering als de onderhavige, waarbij geen schadevergoeding maar verwijdering van de bomen wordt gevorderd, is voorafgaande aanmaning echter niet vereist, zodat het verweer faalt.
5.4 [gedaagden] heeft voorts tot zijn verweer aangevoerd dat de vordering niet toewijsbaar is omdat de leilinden geen bomen zijn, maar een haag vormen. Ook dit verweer kan niet slagen. Immers, ook indien de leilinden een heg in de zin van artikel 5:42 lid 1 BW zouden zijn, dan nog heeft te gelden dat niet geoorloofd is deze binnen 50 centimeter van de grenslijn te hebben, zoals thans het geval is. Overigens is de rechtbank van oordeel dat er naar gangbaar spraakgebruik en gelet op de plaatselijke omstandigheden van uit moet worden gegaan dat de zes leilinden bomen zijn en geen haag. Er is immers, naar [gedaagden] ter comparitie heeft verklaard, sprake van bomen waarvan kennelijk de stammen ruim twee meter hoog zijn, en die niet dienen als erfafscheiding nu daarin reeds is voorzien door het plaatsen van een schutting.
5.5 Ook het verweer dat [eisers] misbruik maakt van recht wordt verworpen. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] zijn bevoegdheid uitsluitend gebruikt om [gedaagden] te schaden, of heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het hem is verleend.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering zal worden toegewezen, echter, gelet op het bepaalde in artikel 5:42 lid 3 BW, slechts voor zover de zes leilinden en de boom hoger reiken dan de onder 2.1 bedoelde schutting. De rechtbank ziet voorts aanleiding aan de gevorderde dwangsom een maximum te verbinden als na te melden.
5.7 [gedaagden] zal als de voornamelijk in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eisers].
veroordeelt [gedaagden] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot verwijdering van de bomen die zich bevinden op het perceel [adres gedaagden] binnen twee meter van de erfgrens met het perceel [adres eisers], voor zover deze boven de zich tussen beide percelen bevindende schutting uitkomen;
veroordeelt [gedaagden] voorts tot betaling van een dwangsom van € 150,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagden] in gebreke blijft met de voldoening van dit vonnis, tot een maximum van
€ 30.000,--;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers] bepaald op € 251,-- aan vast recht, op € 84,31 aan overige verschotten en op
€ 1.356,-- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog.
Uitgesproken in het openbaar.
548/1581