Zaak-/rolnummer: 267269 / HA ZA 06-2321
Uitspraak: 20 februari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Udenhout,
eiser,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. E.U. Vroom te Amsterdam,
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. W.L. Stolk,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Allianz".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 10 augustus 2006 en de door [eiser] overgelegde producties;
conclusie van antwoord, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 18 oktober 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 17 januari 2007;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met een productie.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 18 januari 1979 heeft [eiser] een ongevallenverzekering afgesloten bij Royal Nederland Verzekeringmaatschappij N.V., de vroegere statutaire naam van Allianz.
2.2 Op het van de verzekering opgemaakte polisblad d.d. 1 maart 1979 is - voor zover relevant - het volgende vermeld:
“beroep/bedrijf
firmant drukkerij
De maatschappij verbindt zich jegens de verzekeringsnemer, overeenkomstig de aangehechte bovenbedoelde Verzekeringsvoorwaarden en eventuele bijzondere voorwaarden, ten hoogste de onderstaande bedragen uit te keren, indien de verzekerde een ongeval overkomt, dat als rechtstreeks en uitsluitend gevolg heeft (zijn):
(…)
B. blijvende invaliditeit f 400.000,--
(…)”
2.3 De polisvoorwaarden luiden - voor zover relevant - als volgt:
“Artikel 1
dekking
(…)
II. Begrip ongeval. Onder ongeval wordt in deze polis verstaan elke plotselinge van buiten af, met geweld en ongewild, op het lichaam van de verzekerde inwerkende gebeurtenis, welke zijn dood of een geneeskundig vast te stellen letsel tengevolge heeft.
(…)
Artikel 3
uitsluitingen
De verzekering geeft geen dekking, indien:
(…)
bestaande ziekten e.d.
f. het ongeval is ontstaan tengevolge van een ten tijde van het ongeval bestaande ziekte, een ziekelijke toestand, gebrekkigheid of een abnormale lichaams- of geestesgesteldheid, behalve indien deze zijn ontstaan tengevolge van een vroeger ongeval ter zake waarvan krachtens deze verzekering recht op uitkering bestaat of heeft bestaan. Wordt een ongevalsgevolg door die feiten verergerd, dan zal de maatschappij een uitkering doen, gebaseerd op de gevolgen welke het ongeval volgens het oordeel van haar geneeskundige adviseur bij een gezonde persoon of een persoon zonder een dergelijke afwijking zou hebben gehad;
(…)
Artikel 5
uitkering bij blijvende invaliditeit (B)
1. In geval van blijvende invaliditeit wordt, naarmate deze invaliditeit geheel of gedeeltelijk is, het in rubriek B vermelde bedrag geheel of gedeeltelijk uitgekeerd.
(…)
3. In alle niet onder 2 geregelde gevallen zal het percentage der blijvende invaliditeit worden vastgesteld:
a. hetzij overeenkomstig de mate van die blijvende invaliditeit, ongeacht het beroep van de verzekerde;
b. hetzij overeenkomstig de mate van blijvende arbeidsongeschiktheid om het bij deze verzekering omschreven beroep uit te oefenen of eventuele andere beroepen, die de verzekerde, gezien zijn bekwaamheden en maatschappelijke positie, zou kunnen uitoefenen.
Als grondslag voor de uitkering zal het hoogste percentage gelden.
(…)
6. Tijdstip van vaststelling en overbruggingsuitkeringen.
De vaststelling van het percentage der blijvende invaliditeit geschiedt, zodra redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat in de toestand van de verzekerde vrijwel geen verandering meer zal komen, doch in ieder geval binnen 2 jaren na de dag van het ongeval.
Indien na 1 jaar na het ongeval nog onzeker is of de invaliditeit blijvend zal zijn, dan wel het percentage der blijvende invaliditeit nog niet kan worden vastgesteld, zal de maatschappij van dat tijdstip af tot en met de dag waarop die zekerheid verkregen wordt resp. de uitkering wegens blijvende invaliditeit geschiedt een rente vergoeden van 6% per jaar over het voor de blijvende invaliditeit (B) verzekerde bedrag of zoveel minder als telkenmale bij vergoeding van die rente overeenkomt met de dan bestaande mate van invaliditeit. De rente wordt telkens na 4 weken vergoed en komt niet in mindering op de uitkering wegens blijvende invaliditeit noch op die wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid.
(…)
Artikel 8
verplichtingen na een ongeval
1. In het algemeen. In geval van een ongeval, dat voor de maatschappij tot een uitkeringsverplichting zou kunnen leiden, is de verzekerde - resp. in de onder a en c genoemde gevallen tevens de verzekeringsnemer - verplicht:
kennis te geven
a. daarvan ten spoedigste, doch uiterlijk binnen 14 dagen, kennis te geven aan de maatschappij onder vermelding van alle van belang zijnde gegevens. Indien de verzekering echter noch betrekking heeft op tijdelijke arbeidsongeschiktheid (C) noch op kosten van geneeskundige behandeling (D), wordt de termijn, binnen welke kennis van het ongeval dient te worden gegeven, gesteld op 3 maanden. Geschiedt in laatstgenoemd geval de kennisgeving later, dan ontstaat desondanks een recht op uitkering, mits ten genoegen van de maatschappij wordt aangetoond:
- dat de invaliditeit uitsluitend een gevolg is van het ongeval,
- dat de gevolgen van het ongeval niet door een ten tijde van het ongeval bestaande ziekte, een ziekelijke toestand, gebrekkigheid of een abnormale lichaams- of geestesgesteldheid zijn vergroot, en
- dat de verzekerde in alle opzichten de voorschriften van de behandelend arts heeft opgevolgd en in het algemeen niets heeft verzuimd wat voor zijn genezing bevordelijk is; ”
2.4 [eiser] is op 17 april 1993 betrokken geweest bij een ongeval, te weten een kop-staart-botsing.
2.5 [eiser] was ten tijde van het ongeval werkzaam als werknemer/directeur bij Graficals B.V. Eind maart 1994 is het dienstverband tussen [eiser] en Graficals B.V. beëindigd.
2.6 [eiser] is in maart 1994 onderzocht door neuroloog [neuroloog I]. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft [neuroloog I] op 31 maart 1994 gerapporteerd aan de huisarts van [eiser]. De conclusie van zijn rapportage luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Conclusie
De klachten van patiënt wijzen in de richting van een whiplashtrauma. Opvallend is echter dat er een klachtenvrije periode van enkele maanden is geweest na het ongeval. De reden voor luxatie van de klachten daarna is niet geheel duidelijk. Toch past het klachtenpatroon toch wel het beste in het kader van een whiplash trauma.”
2.7 Op 9 juni 1994 heeft de klinisch psycholoog [Klinisch psycholoog] gerapporteerd aan [neuroloog I]. De samenvatting van dit rapport luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Uit de resultaten van het psychologisch onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren voor globaal intellectueel verval, wel voor discrete cognitieve functiestoornissen. Daarbij moet worden aangetekend dat naast objectief onvermogen ook subjectief onvermogen een rol speelt, patiënt blokkeert meerdere malen onder invloed van faalangst. Zijn beperkte belastbaarheid en lage frustratietolerantie doen emotionele verwerkingsproblematiek vermoeden naast cerebrale disfunctie. Wat het geheugen betreft valt vooral een verminderd korte termijn geheugen op voor mondeling aangeboden materiaal. Voorts lijkt er sprake te zijn van vertraagde informatieverwerking. Tevens is er een lichte concentratiezwakte in de zin van verhoogde interferentiegevoeligheid, waarbij overigens invloed van emotionele factoren niet uitgesloten kan worden. Daarnaast is er sprake van een te onregelmatig aandachtspatroon, welke zich in het bijzonder manifesteert bij een langdurige aandachtstaak.”
2.8 Neuroloog [neuroloog II] heeft op 2 november 1994 gerapporteerd naar aanleiding van een door hem op verzoek van de medisch adviseur van [eiser] en de medisch adviseur van Amev, de WAM-verzekeraar van [eiser], uitgevoerd onderzoek. Zijn rapportage luidt - voor zover relevant - als volgt:
“Met betrekking tot de vragen gesteld in Uw brief van 01.09.1994 kan ik u het volgende medelen:
(…)
2. na gerichte vraagstelling blijkt er sprake te zijn van concentratievermindering en geheugenvermindering alsmede nekpijn en hoofdpijn die de gehele dag aanwezig zijn.
3. de diagnose luidt:
- flexie/extensie trauma van de cervicale wervelkolom met late gevolgen.
- bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom
4. de huidige klachten zijn rechtstreeks het gevolg van het ongeval van 17.04.1993. Opmerkelijk is echter dat betrokkene meteen na het ongeval nog wel zijn werkzaamheden heeft kunnen hervatten maar geleidelijk aan klaarblijkelijk dusdanige klachten heeft ontwikkeld dat het hervatten van zijn werkzaamheden dan wel het doorzetten ervan niet tot de mogelijkheden behoort. Vanaf maart 1994 is hij met zijn werkzaamheden in zijn eigen bedrijf gestaakt.
5. de prognose is somber. Er is sprake van een stationaire toestand zonder dat er veel verbetering verwacht kan worden.
Een deel van de achterblijvende verbetering wordt verklaard door de geestelijke toestand van betrokkene op dit moment. Klaarblijkelijk heeft hij zijn emoties slecht onder controle. De Zung depressiescore geeft echter geen aanwijzingen in de richting van depressieve verschijnselen.
6. betrokkene is met betrekking tot zijn pijnklachten, geheugenstoornissen en concentratiestoornissen beperkt in het uitoefenen van zijn beroepsbezigheden.
De beperkingen ontstaan doordat er continu hoofdpijn en nekpijn is die toeneemt bij lichamelijke inspanning. Het autorijden nodig voor het uitoefenen van zijn beroep binnen het eigen bedrijf is beperkt doordat er pijnklachten in de nek ontstaan bij draaien van het hoofd naar links.
Door de geheugen- en concentratieverminderingen is het moeilijk om teksten te begrijpen en teksten over te dragen. Tevens heeft hij moeite met het onthouden van namen en telefoonnummers.
Dit belemmert zijn functioneren binnen zijn eigen bedrijf (computerfirma en drukkerij).
Dergelijke klachten zullen iedere vorm in zijn algemeenheid beperken.
7. Er is sprake van blijvende functionele invaliditeit daarbij aantekenend dat er van een formele eindtoestand sprake is op 17.04.1995.
(…)”
[neuroloog II] stelt onder verwijzing naar de AMA richtlijnen en de richtlijnen van de Vereniging voor Neurologie de mate van blijvende invaliditeit voor de gehele persoon op 6% op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek tijdens de neurologische expertise.
2.9 Neuropsycholoog [neuropsycholoog] heeft neuropsychologische onderzoek verricht en over haar bevindingen op 18 november 1994 gerapporteerd aan [neuroloog II]. Haar conclusie luidt als volgt:
“De heer [eiser] rapporteert een groot scala aan klachten op lichamelijk, cognitief, psychisch en sociaal gebied als gevolg van het opgelopen auto-ongeval nu anderhalf jaar geleden. Tijdens het onderzoek worden bij hem een aantal cognitieve stoornissen geconstateerd. Als gevolg van deze stoornissen ondervindt hij duidelijke beperkingen bij allerlei activiteiten van het dagelijks leven en is hij met moeite in staat een aantal van deze activiteiten te ontplooien. Met name situaties waarin hij in communicatie is met anderen en waarbij tempo en overzicht een belangrijke rol spelen, leveren problemen op. Iedere vorm van (tijds)druk werkt voor hem stresserend, waardoor hij blokkeert. Een adequate wijze van omgaan met zijn beperkingen heeft hij nog niet gevonden. Hij is daardoor afhankelijker geworden van anderen zoals zijn vrouw en zijn collega’s. De heer [eiser] heeft er grote moeite mee de veranderingen die zijn opgetreden onder ogen te zien en te accepteren. Hij rapporteert spanningen en klachten van depressieve aard die het gevolg zijn van het onderkennen van bovengenoemde problematiek. Omdat hij ertoe neigt voor hem moeilijke situaties te vermijden zijn er aanwijzingen voor het bestaan van een post-traumatisch stress syndroom volgens de criteria van de DSM-III-R.”
2.10 Bij brief van 7 december 1994 schrijft [neuroloog II] aan de medisch adviseur van [eiser] onder meer dat de resultaten van het neuropsychogisch onderzoek niet het 6% percentage invaliditeit voor de gehele persoon veranderen.
2.11 Aan [eiser] is met ingang van 31 december 1994 een AAW-uitkering (thans: WAZ-uitkering) toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij brief van 19 oktober 1995 heeft de arbeidsdeskundige van het GAK (thans: UWV) [eiser] - voor zover relevant - als volgt bericht:
“Bij het beoordelen van uw mate van arbeidsongeschiktheid hebben wij geconcludeerd dat er bij u klachten bestaan na het doormaken van een auto-ongeval.
Op grond van deze bevindingen zijn wij van mening dat er bij u met betrekking tot het verrichten van arbeid beperkingen bestaan.
Uit contacten met u en uw werkgever hebben wij de belasting in uw eigen functie vastgesteld. Deze belasting hebben wij vergeleken met de belastbaarheid zoals deze werd vastgesteld. Op grond hiervan achten wij u ongeschikt voor dit werk.
Bij het onderzoek naar uw resterende verdiencapaciteit werd geconcludeerd dat onvoldoende gangbare functies te noemen zijn op de vrije arbeidsmarkt die gelet op uw verminderde belastbaarheid geschikt voor u zijn.”
Bij brief van 21 maart 1997 is [eiser] medegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd dient te worden vastgesteld op 80 tot 100%.
2.12 In 1995 heeft [eiser] een uitkering van Allianz ontvangen van f 24.666,74
(€ 11.192,94) gebaseerd op 6% functionele invaliditeit.
3 De vordering
De - gewijzigde - vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Allianz:
primair te veroordelen om aan [eiser] een bedrag van € 170.621,36 te voldoen, te vermeerderen met primair de contractuele rente op grond van de verzekeringsvoorwaarden met ingang van de datum die valt één jaar na het ongeval (dan wel één jaar na de datum van de eerste melding aan Allianz) en subsidiair met de wettelijke rente ingaande 17 april 1993;
subsidiair te veroordelen om aan [eiser] een ander door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag te voldoen;
te veroordelen in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [eiser] is verzekerd voor ongevallen bij Allianz.
3.2 [eiser] is een ongeval overkomen, met als (rechtstreeks en uitsluitend) gevolg blijvende invaliditeit.
3.3 [eiser] is als gevolg van zijn blijvende invaliditeit niet meer tot het uitoefenen van zijn beroep of eventueel andere beroepen die hij gezien zijn bekwaamheden en maatschappelijke positie zou kunnen uitoefenen, in staat.
3.4 Op grond van artikel 5 lid 3 sub b van de verzekeringsvoorwaarden dient het percentage van blijvende invaliditeit aldus te worden vastgesteld op 100%. De mate van invaliditeit hoeft niet meer op grond van artikel 5 lid 3 sub a te worden vastgesteld, omdat wordt uitgekeerd op basis van de hoogste van de twee vastgestelde percentages.
3.5 [eiser] maakt aanspraak op uitbetaling van het volledige verzekerde bedrag in geval van blijvende invaliditeit van f 400.000,--, verminderd met het reeds uitgekeerde bedrag van
f 24.000,--, derhalve f 376.000,-- (€ 170.621,36).
3.6 Op grond van artikel 5 lid 6 van de verzekeringsvoorwaarden dienen verzekeraars 6% rente per jaar te vergoeden met ingang van een datum die valt één jaar na het ongeval (dan wel één jaar na de datum van eerste melding aan Allianz) over het voor blijvende invaliditeit verzekerde bedrag of zoveel minder als telkenmale bij vergoeding van die rente overeenkomt met de dan bestaande mate van invaliditeit.
3.7 Het ongeval heeft plaatsgevonden op 17 april 1993, en op dezelfde dag heeft de eerste melding aan Allianz plaatsgevonden, zodat vanaf genoemde datum wettelijke rente verschuldigd is over voornoemd bedrag.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
Allianz heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Allianz heeft [eiser] in 1994 een uitkering gedaan onder de verzekering op basis van artikel 5 lid 3 sub a van de verzekeringsvoorwaarden. Door deze uitkering ad f 24.666,74
(€ 11.193,28) heeft Allianz jegens [eiser] voldaan aan haar verplichtingen op basis van de verzekeringsovereenkomst.
4.2 Allianz betwist dat uitkering aan [eiser] dient te geschieden op grond van artikel 5 lid 3 sub b van de verzekeringsvoorwaarden. Dit artikelonderdeel mist toepassing, nu de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet het rechtstreekse en uitsluitende gevolg is van het hem overkomen ongeval.
4.3 [eiser] heeft de schade pas bijna een jaar na het ongeval gemeld aan Allianz. Dit heeft tot gevolg dat [eiser] overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de verzekeringsvoorwaarden zal dienen te bewijzen dat zijn invaliditeit het uitsluitend gevolg is van het ongeval en dat de gevolgen van het ongeval niet door een ten tijde van het ongeval bestaande ziekte, een ziekelijke toestand, gebrekkigheid of een abnormale lichaams- of geestesgesteldheid zijn vergroot. In dit bewijs is hij niet geslaagd.
4.4 De contractuele rente is niet toewijsbaar, nu Allianz door haar betaling in 1995 heeft voldaan aan de op haar ingevolge de verzekeringsvoorwaarden rustende betalingsverplichting.
4.5 Er is geen wettelijke rente verschuldigd, nu Allianz nimmer in gebreke is gesteld en dus nimmer in verzuim is geraakt. Als al wettelijke rente is verschuldigd, is dit vanaf een latere datum dan 17 april 1993 omdat wettelijke rente niet is verschuldigd met ingang van de datum van het ongeval en de schade pas op een veel latere datum is gemeld.
5 De beoordeling
5.1 Nu Allianz bij conclusie van dupliek geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging van [eiser] bij conclusie van repliek en de eiswijziging niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde zal de rechtbank op basis van de gewijzigde eis recht doen.
5.2 [eiser] grondt zijn vordering op de verzekeringsovereenkomst en in het bijzonder artikel 5 lid 2 sub b van de verzekeringsvoorwaarden. [eiser] voert ter onderbouwing hiervan onder meer het volgende aan. Op grond van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden dient vast te komen staan dat de blijvende invaliditeit van [eiser] het gevolg is van het ongeval.
In de visie van [eiser] is niet vereist dat zijn blijvende invaliditeit het rechtstreeks en uitsluitend gevolg van het ongeval is, nu dit vereiste niet is opgenomen in de verzekeringsvoorwaarden en het polisblad d.d. 1 maart 1979 waar dit vereiste in is opgenomen nooit aan [eiser] ter hand is gesteld en dus geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen hem en Allianz. Indien dit vereiste wel onderdeel zou uitmaken van de tussen partijen geldende voorwaarden, is volgens [eiser] aan dit vereiste voldaan.
Vervolgens dient, aldus [eiser], het percentage blijvende invaliditeit te worden vastgesteld aan de hand van artikel 5 lid 3 van de verzekeringsvoorwaarden. Uit dit artikellid volgt in de visie van [eiser] dat indien een ongeval dat leidt tot blijvende invaliditeit, arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft (of: tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid) artikel 5 lid 3 sub b dient te worden toegepast indien dit tot een hoger percentage leidt dan het percentage dat wordt berekend bij toepassing van artikel 5 lid 3 sub a. Nu de arbeidsongeschiktheid van [eiser] het gevolg is van de blijvende invaliditeit, geldt dat uitkering moet plaatsvinden op grond van zijn volledige (dus 100%) arbeidsongeschiktheid van [eiser] en niet, zoals Allianz heeft gedaan, op grond van artikel 5 lid 3 sub a, omdat toepassing van laatstgenoemd artikelonderdeel tot een lagere uitkering leidt, aldus [eiser].
[eiser] stelt dat de uitsluitingsgrond van artikel 3 sub f van de verzekeringsvoorwaarden niet van toepassing is en dat als deze al van toepassing is, geldt dat de gevolgen van het ongeval niet zijn verergerd door de in voormeld artikellid genoemde omstandigheden.
5.3 Allianz betwist de stellingen van [eiser] en de door [eiser] aan de verzekeringsvoorwaarden gegeven uitleg. Allianz wijst er in dit verband op dat het polisblad d.d. 1 maart 1979 op de verzekeringsovereenkomst van toepassing is, nu dit polisblad is afgegeven aan [eiser] althans aan zijn assurantietussenpersoon en een verzekeraar kan volstaan met de uitreiking van een polisblad aan de assurantietussenpersoon van de verzekerde. Uit het polisblad en de verzekeringsvoorwaarden volgt dat voor de door [eiser] gevorderde uitkering op basis van artikel 5 lid 3 sub b van de verzekeringsvoorwaarden is vereist dat de blijvende invaliditeit een rechtstreeks en uitsluitend gevolg is van het ongeval (medische toets) en dat de arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks en uitsluitend gevolg is van het ongeval (arbeidsdeskundige toets). Artikel 3 sub f (tweede zin) geldt als een veiligheidsklep ten aanzien van het met de polis beoogde causaliteitscriterium in die zin dat die (medische en arbeidsdeskundige) gevolgen die niet rechtstreeks en uitsluitend ongevalsgevolg zijn, niet tot een extra verplichting van Allianz kunnen leiden.
5.4 De rechtbank overweegt als volgt. Bij de uitleg van bedingen in een verzekeringsovereenkomst komt het aan op hetgeen partijen met die bedingen hebben beoogd en, indien niet van een gemeenschappelijke bedoeling blijkt, wat een redelijke uitleg van het beding meebrengt. Daarbij moet worden gelet op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de bedingen mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de beantwoording van de vraag welke zin partijen over en weer redelijkerwijs aan de bedingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin de bedingen zijn gesteld, in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, is bij de uitleg van die bedingen van belang. De verzekeringsvoorwaarden moeten ten opzichte van een niet pr ofessionele verzekerde steeds duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. In geval van twijfel over de betekenis van een voorwaarde prevaleert de voor de verzekerde gunstigste interpretatie.
5.5 Van een duidelijke gemeenschappelijke bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst is niet gebleken. Derhalve zal moeten worden beoordeeld wat een redelijke uitleg van het beding meebrengt.
5.6 Naar het oordeel van de rechtbank leidt een redelijke uitleg van de tussen partijen ter discussie staande voorwaarden, tot de navolgende lezing van deze voorwaarden. Hierbij gaat de rechtbank er vooralsnog veronderstellenderwijs vanuit dat het beding op het polisblad d.d. 1 maart 1979 zoals weergegeven onder 2.2 onderdeel uitmaakt van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst. Voor het verkrijgen van een uitkering op basis van de afgesloten ongevallenverzekering is vereist dat de blijvende invaliditeit van verzekerde een rechtstreeks en uitsluitend gevolg is van het ongeval. Indien dit verband is aangetoond, en geen sprake is van een van de in artikel 5 lid 2 geregelde gevallen, dient het percentage van de blijvende invaliditeit te worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 3. Indien de verzekerde na het ongeval (in enige mate) blijvend arbeidsongeschikt is geworden om het bij de verzekering omschreven beroep uit te oefenen of eventuele andere beroepen, die de verzekerde, gezien zijn bekwaamheden en maatschappelijke positie, zou kunnen uitoefenen, dient, gelet op artikel 5 lid 3 sub b, te worden vastgesteld of deze blijvende ongeschiktheid het gevolg is van de blijvende invaliditeit. Indien dit het geval is en het percentage hoger uitvalt dan het percentage dat wordt vastgesteld bij toepassing van artikel 5 lid 3 sub a, zal eerstgenoemd percentage gelden als het percentage van blijvende invaliditeit. Indien de mate van blijvende invaliditeit dan wel van blijvende ongeschiktheid van verzekerde is verergerd door een ten tijde van het ongeval bestaande ziekte, een ziekelijke toestand, gebrekkigheid of een abnormale lichaams- of geestesgesteldheid, zal correctie plaatsvinden overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 sub f, tweede zin.
Zelfs indien de bewoordingen waarin de verzekeringsvoorwaarden zijn geformuleerd ook zouden kunnen worden uitgelegd op de door verzekeraars voorgestane wijze, geldt dat de voorwaarden dienen te worden uitgelegd zoals de rechtbank hiervoor heeft aangegeven. Immers, in geval van twijfel over de betekenis van een voorwaarde, dient de voor verzekerde meest gunstige uitleg te prevaleren en de meest gunstige uitleg voor [eiser] is de uitleg zoals deze hierboven door de rechtbank is gegeven.
5.7 Ter gelegenheid van de op 17 januari 2007 gehouden comparitie van partijen hebben partijen aangegeven dat de rapporten van neuroloog [neuroloog II] en neuropsycholoog Van Erven-Sommers ook in de onderhavige procedure als uitgangspunt kunnen worden genomen.
Op basis van de uit deze rapporten, alsmede uit de overige in het geding gebrachte rapporten, volgende bevindingen en conclusies is de rechtbank van oordeel dat [eiser] een mate van blijvende invaliditeit heeft opgelopen als rechtstreeks en uitsluitend gevolg van het ongeval. In dit verband verwijst de rechtbank onder meer naar het rapport van [neuroloog II] die daarin desgevraagd heeft vermeld dat de klachten van [eiser], bestaande uit concentratievermindering, geheugenvermindering, constante nekpijn en hoofdpijn, het rechtstreeks gevolg zijn van het ongeval van 17 april 1993.
De rechtbank is op basis van alle medische en (neuro-)psychologische informatie, waaronder tevens de verzekerings- en arbeidsdeskundige rapportages van het GAK (thans: UWV en verder te noemen: UWV) voorts van oordeel dat de blijvende invaliditeit van [eiser] ertoe heeft geleid dat hij blijvend ongeschikt is voor zijn eigen functie of eventuele andere functie die hij, gezien zijn bekwaamheden en maatschappelijke positie, zou kunnen uitoefenen.
In dit verband verwijst de rechtbank onder meer naar de rapportage van [neuroloog II] en zijn brief van 25 januari 2000 aan de advocaat van [eiser], waarin hij onder meer schrijft: “Uiteindelijk heeft betrokkene vanwege deze klachten zijn werkzaamheden moeten staken in maart 1994”.
Aan deze conclusie doet niet af dat, zoals Allianz stelt, [eiser] na het ongeval een klachtenvrije periode heeft gehad en hij pas een jaar na het ongeval is uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Immers, zowel neuroloog [neuroloog I] als neuroloog [neuroloog II] hebben deze omstandigheid blijkens hun rapportages in aanmerking genomen en zijn desondanks tot de conclusie gekomen dat de klachten en beperkingen van [eiser], die maken dat [eiser] naar het oordeel van de rechtbank arbeidsongeschikt is, een gevolg zijn van het hem overkomen ongeval. [neuroloog II] heeft in zijn brief van 25 januari 2000 als een van zijn slotconclusies expliciet medegedeeld: “een klachtenvrije c.q. periode van minder klachten na een opgetreden flexie/extensie trauma van de cervicale wervelkolom is een bekend fenomeen bij dergelijke soort ongevallen”.
5.8 Vervolgens dient te worden beoordeeld of de blijvende invaliditeit dan wel blijvende ongeschiktheid van [eiser] is verergerd door een ten tijde van het ongeval bestaande ziekte, een ziekelijke toestand, gebrekkigheid of een abnormale lichaams- of geestesgesteldheid,
5.9 [eiser] heeft in dit verband - voor zover thans relevant - gesteld dat in de medische rapportages weliswaar wordt gesproken van een lage frustratiedrempel, faalangstig gedrag, zich snel overvraagd voelen en negatieve ‘selftalk’, maar dat dit geen omstandigheden zijn die wijzen op het bestaan van een medische predispositie en dat ook overigens van een medische predispositie zoals bedoeld in artikel 3 f tweede zin geen sprake is.
5.10 Allianz stelt in dit verband dat de ongevalsgevolgen zijn verergerd door de persoonlijkheidsstructuur van [eiser], waarbij Allianz voor de persoonlijkheidsstructuur evenals [eiser] verwijst naar de door De Smet genoemde lage frustratiedrempel, faalangstig gedrag, zich snel overvraagd voelen en negatieve ‘selftalk’. In de visie van Allianz zijn, hiervan uitgaande, de ongevalsgevolgen verergerd door een abnormale geestesgesteldheid van [eiser].
5.11 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] over bepaalde persoonlijkheidskenmerken beschikt die de ongevalsgevolgen mogelijk hebben verergerd. Zij verschillen evenwel - zo begrijpt de rechtbank - van mening over de vraag of deze persoonlijkheidskenmerken dienen te worden gekwalificeerd als een ziekte, een ziekelijke toestand, gebrekkigheid of een abnormale lichaams- of geestesgesteldheid in de zin van artikel 3 sub f van de verzekeringsvoorwaarden. Aldus betreft het een uitleg van (dit gedeelte van) artikel 3 sub f van de verzekeringsvoorwaarden, welke uitleg dient plaats te vinden overeenkomstig hetgeen de rechtbank hiervoor onder 5.4 heeft overwogen. Een redelijke uitleg brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de gestelde persoonlijkheidskenmerken van [eiser] niet kunnen worden aangemerkt als een ziekte, een ziekelijke toestand, gebrekkigheid of een abnormale lichaams- of geestesgesteldheid in de zin van artikel 3 sub f van de verzekeringsvoorwaarden, nu [eiser] uitgaande van normaal spraakgebruik en de daarbij aan die bewoordingen toegekende betekenis niet had hoeven begrijpen dat de gestelde persoonlijkheidskenmerken aldus zouden kunnen worden gekwalificeerd met de gevolgen voor zijn verzekeringsuitkering van dien.
5.12 Indien en voor zover de rechtbank de stellingen van Allianz aldus heeft moeten begrijpen dat afgezien van genoemde de uit de rapportages volgende persoonlijkheidskenmerken van [eiser], [eiser] ten tijde van het ongeval een abnormale geestesgesteldheid had, had Allianz deze stelling tegenover de met rapporten onderbouwde stelling van [eiser] dat dit niet het geval is, dienen te motiveren. Nu zij dit niet of althans onvoldoende heeft gedaan, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
5.13 Het voorgaande in aanmerking nemende, kan onbesproken blijven de stelling van [eiser] dat de voorwaarde zoals opgenomen op het polisblad d.d. 1 maart 1979 geen onderdeel uitmaakt van de tussen partijen geldende afspraken.
5.14 Het voorgaande in aanmerking, kan eveneens onbesproken blijven de tussen partijen bestaande discussie over de vraag of [eiser] tijdig na het ongeval aan Allianz melding heeft gemaakt van het ongeval en de vraag, indien deze vraag ontkennend zou worden beantwoord, of dit tot de bewijsrechtelijke gevolgen zou moeten leiden als omschreven in artikel 8 van de verzekeringsvoorwaarden.
5.15 [eiser] heeft gesteld dat hij vanaf 31 december 1994 onafgebroken een WAZ-uitkering heeft ontvangen op basis van volledige (100%) arbeidsongeschiktheid en dat voor het bepalen van de mate van blijvende ongeschiktheid in de zin van artikel 5 lid 3 sub b van de verzekeringsvoorwaarden van dit percentage dient te worden uitgegaan. Ter onderbouwing hiervan voert [eiser] aan dat voor de vraag of een WAZ uitkering wordt gecontinueerd een zwaardere toets geldt dan voor de vraag of [eiser] arbeidsongeschikt is in de zin van de verzekeringsvoorwaarden, nu de verzekeringsvoorwaarden uitgaan van een “maatman” met een functie die past bij [eiser]’s bekwaamheden en maatschappelijke positie.
Allianz betwist - naar de rechtbank begrijpt bij gebrek aan wetenschap - de stelling van [eiser] dat hij nog altijd een WAZ-uitkering ontvangt op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Allianz betwist niet dat het criterium arbeidsongeschiktheid in de verzekeringsvoorwaarden uitgaat van de zogenaamde beroepsarbeidsongeschiktheid maar stelt voor de vaststelling hiervan niet gebonden te zijn aan het percentage arbeidsongeschiktheid op grond waarvan [eiser] een WAZ-uitkering ontvangt. Ter zake overweegt de rechtbank als volgt.
5.16 De omstandigheid dat Allianz niet gebonden is aan het percentage arbeidsongeschiktheid op grond waarvan [eiser] een WAZ-uitkering ontvangt, laat onverlet dat dit percentage wel een indicatie vormt voor de mate van blijvende ongeschiktheid in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat, zoals [eiser] terecht stelt, de toets voor het bepalen van het percentage arbeidsongeschiktheid in het kader van de toekenning van een WAZ-uitkering zwaarder is dan de toets voor het bepalen van de mate van blijvende ongeschiktheid in de zin van de verzekeringsvoorwaarden. Het voorgaande heeft tot gevolg dat als Allianz van mening is dat de wijze van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV niet juist is, zij dit gemotiveerd had dienen te stellen. Hiertoe was zij ook in staat geweest aangezien zij in ieder geval de beschikking heeft over de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages van het UWV tot en met maart 1997. Nu Allianz dit heeft nagelaten, wordt haar verweer dat zij niet gebonden is aan het percentage arbeidsongeschiktheid op grond waarvan [eiser] een WAZ-uitkering ontvangt, gepasseerd. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank voor de vaststelling van de mate van blijvende ongeschiktheid in de zin van artikel 5 lid 3 sub b worden uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis waarvan een WAZ-uitkering aan [eiser] is toegekend.
5.17 [eiser] heeft bij akte houdende uitlating productie aangeboden om ter onderbouwing van zijn stelling dat hij nog altijd een WAZ-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% ontvangt, de jaaropgaven van het UWV over de jaren 2002 tot en met 2006 te overleggen. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld om dit bij akte na tussenvonnis te doen. [eiser] zal zich in dat kader - zonodig en desgewenst - tevens kunnen uitlaten over het bepaalde in artikel 5 lid 6, eerste zin van de verzekeringsvoorwaarden. Allianz zal hierop bij antwoordakte na tussenvonnis kunnen reageren.
5.18 Allianz heeft [eiser] bij conclusie van dupliek verzocht om een recente uitdraai van het huisartsenjournaal van [eiser] aan haar medisch adviseur beschikbaar te stellen, aangezien haar medisch adviseur niet over de meest recente informatie beschikt. De rechtbank passeert dit verzoek, nu zij het beschikbaar komen van deze gegevens voor de beoordeling van deze zaak niet nodig acht.
5.19 In aanmerking nemende dat de rechtbank in het voorgaande op de belangrijkste geschilpunten tussen partijen een oordeel heeft gegeven, geeft de rechtbank partijen in overweging met elkaar in overleg te treden teneinde over de nog resterende punten overeenstemming te bereiken.
6 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 19 maart 2008 voor het nemen van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 5.17 door [eiser].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
1582