ECLI:NL:RBROT:2008:BC6418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
274934 / HA ZA 06-3516
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal bevoegdheidsincident in civiele zaak over koopovereenkomst van motorschip

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een internationaal bevoegdheidsincident in het kader van een civiele procedure. De eiser, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHEEPVAARTBEDRIJF JACOBUS B.V., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in het incident de onbevoegdheid van de rechtbank betwistte. De kern van het geschil betrof de vraag of de rechtbank Rotterdam bevoegd was om kennis te nemen van de vordering die voortvloeide uit een 'Voorlopig Koop- en Verkoopcontract' voor de verkoop van het motorschip "Jacobus". De eiser stelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van artikel 5 lid 1 van de EEX-Vo, omdat de overeenkomst een overeengekomen plaats van levering in Rotterdam bevatte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo inhoudt dat de rechter van het land waar de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd is. Echter, in dit geval was er een alternatieve bevoegdheidsbepaling van toepassing, omdat de overeenkomst een plaats van levering in Rotterdam noemde. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de betwisting van de gedaagde dat er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen, de rechtbank Rotterdam zich bevoegd kon verklaren om van de vordering kennis te nemen. De rechtbank reserveerde de beslissing over de proceskosten tot de einduitspraak in de hoofdzaak en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van een conclusie van antwoord door de gedaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van de overeengekomen plaats van levering in internationale koopovereenkomsten en de toepassing van de EEX-Vo in dergelijke geschillen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet had aangetoond dat de rechtbank Rotterdam zich onbevoegd diende te verklaren, en dat de vordering van de eiser ontvankelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 274934 / HA ZA 06-3516
Uitspraak: 13 februari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHEEPVAARTBEDRIJF JACOBUS B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. D.J.R.M. Braakenburg,
- tegen -
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. R.W.J.M. te Pas.
Partijen worden hierna aangeduid als "Jacobus" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 18 oktober 2006 en de door Jacobus overgelegde producties;
- incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 17 juni 2005 hebben Jacobus en [gedaagde] een ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract’ gesloten ter zake de verkoop door Jacobus van het motorschip “Jacobus” aan [gedaagde].
Artikel 2 van deze overeenkomst luidt - onder meer - als volgt:
“(..)
De aflevering zal geschieden uiterlijk op 15 augustus 2005 te Rotterdam/Antwerpen of omgeving doch niet voor ontvangst van de gehele koopsom.
(..)”
En artikel 6 luidt - onder meer- :
“(..)
Deze overeenkomst is onder voorbehoud van:
Art. 6.1. Dat aan koper een voor hem passende financiering voor deze transactie wordt verstrekt bij een bank naar kopers keuze. Koper zal hierover uiterlijk 4 weken na heden schriftelijk uitsluitsel geven aan de verkoper.
..
(..)”
2.2 In een schriftelijke verklaring d.d. 5 augustus 2005 hebben Jacobus en [gedaagde] - onder meer - verklaard:
“(..)
1. dat de in artikel 6.3 van het genoemde kontrakt vermelde keuring van het schip op de helling is uitgevoerd te Geertruidenberg op 4 augustus 2005 door scheepsexpert J.M. Lemaire; de keuringen ten behoeve van afgifte van een vernieuwd Certificaat van Onderzoek en Certificaat van Goedkeuring zijn uitgevoerd op 4 augustus 2005 door SON expert Geertsema en op 5 augustus 2005 door de SI expert, beiden te Geertruidenberg.
4. dat de koopsom thans is vastgesteld op Euro 2.435.000,- excl. eventueel verschuldigde BTW;
5. dat thans alle voorbehouden zijn komen te vervallen.
6. dat de betaling van de gehele koopsom en aansluitend levering van het schip zullen geschieden op 9 september 2005.
(..) “
2.3 Betaling van de koopsom door [gedaagde] is uitgebleven. Bij koopovereenkomst van 11 januari 2006 heeft Jacobus het schip aan een derde verkocht voor een bedrag van
€ 2.425.000,- exclusief BTW.
3 De vordering
in de hoofdzaak
De vordering van Jacobus luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om aan Jacobus tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
a. een bedrag van € 59.293,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari
2006 tot en met de dag der algehele voldoening;
b. een bedrag van € 1.863,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van
het vonnis tot en met de dag der algehele voldoening;
c. een bedrag van € 850,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het vonnis tot en met de dag der algehele voldoening;
d. de (overige) kosten van deze procedure, de kosten van de deurwaarder daaronder begrepen.
Jacobus heeft aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [gedaagde] is het ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract’ niet nagekomen nu hij de koopsom niet heeft voldaan en geen medewerking aan de eigendomsoverdracht van het schip heeft verleend. Bij brief van 2 januari 2006 heeft Jacobus het ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract’ontbonden.
Ten gevolge van het tekortschieten van [gedaagde] en/of de ontbinding van de koopovereenkomst heeft Jacobus schade geleden ten bedrage van € 59.293,10.
Voorts heeft zij buitengerechtelijke kosten gemaakt ad € 1.863,-, inclusief vertaalkosten en rente en heeft zij ten bedrage van € 850,- kosten gemaakt in verband met de betekening van de dagvaarding in Frankrijk en de vertaling van de dagvaarding.
in het incident
3.2 [gedaagde] concludeert tot onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam om van de vordering van Jacobus kennis te nemen.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de feitelijke levering van het schip, indien de levering doorgang zou hebben gevonden, naar keuze van [gedaagde] in Antwerpen zou hebben plaatsgevonden, zodat de rechtbank te Antwerpen bevoegd is.
Voorts betwist [gedaagde] dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen, hetgeen er volgens hem toe leidt dat deze rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren.
Subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat de plaats van levering niet kan worden vastgesteld omdat partijen hierover nog geen definitieve keuze hadden gemaakt en derhalve artikel 5 sub 1 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna EEX-Vo te noemen) niet van toepassing is.
3.3 Jacobus heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit incident, uitvoerbaar bij voorraad.
4 De beoordeling in het bevoegdheidsincident
4.1 De internationale bevoegdheid van deze rechtbank dient te worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo.
4.2 De hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo houdt in dat de rechter van het land waar de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd is. Deze hoofdregel kan echter door alternatieve bevoegdheidsbepalingen opzij gezet worden. Eiser heeft de keuze de gedaagde op te roepen óf voor de bevoegde rechter aangewezen door artikel 2 EEX-Vo óf voor de rechter aangewezen door artikel 5 respectievelijk 6 en 7 EEX-Vo.
4.3 Jacobus stelt dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is op grond van artikel 5 aanhef lid 1 EEX-Vo nu in artikel 2 van het ‘Voorlopig Koop - en Verkoopcontract’ is bepaald dat geleverd dient te worden te Rotterdam/Antwerpen of omgeving.
Op grond van artikel 5 lid 1 EEX-Vo is ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst de rechter bevoegd van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden.
4.4 Nu op grond van artikel 2 van het ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract’ Jacobus verplicht was om het schip te Rotterdam of te Antwerpen te leveren is Rotterdam een overeengekomen plaats van levering. Hieraan doet niet af dat ook Antwerpen is genoemd als plaats van levering.
Ook hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd, namelijk dat hij gekozen had voor Antwerpen als plaats van levering, maakt, voor zover al juist - Jacobus heeft gemotiveerd betwist dat [gedaagde] gekozen had voor Antwerpen en dit is ook niet gebleken uit de overgelegde stukken - nog niet dat hierdoor de rechtbank Rotterdam niet meer bevoegd zou zijn.
In het ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract’ zijn immers twee plaatsen van levering overeengekomen en nu niet geleverd is dient gekeken te worden naar de plaats waar volgens de overeenkomst geleverd had moeten worden. In dit geval is dat Rotterdam of Antwerpen zodat Jacobus de keuze had haar vordering in Rotterdam of Antwerpen bij een gerecht aanhangig te maken. Dit zou anders zijn indien het schip daadwerkelijk in Antwerpen geleverd zou zijn, maar dat is hier, naar vaststaat, niet het geval.
4.5 Voorts stelt [gedaagde] dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen omdat hij hetfinancieringsbeding correct heeft ingeroepen, althans dat hij in staat is om aan te tonen dat hij geen financiering kan verkrijgen en dat hij zich daarom kan beroepen op de ontbindende voorwaarde opgenomen in artikel 6. 1 van het ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract’.
De omstandigheid dat geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, aldus [gedaagde], leidt ertoe dat de rechtbank te Rotterdam zich onbevoegd dient te verklaren.
4.6 Ingevolge de artikelen 6 en 6.1 van het ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract’ is de overeenkomst gesloten onder voorbehoud van aan [gedaagde] te verstrekken passende financiering waarover [gedaagde] uiterlijk vier weken na 17 juni 2005 uitsluitsel zal geven aan Jacobus. Jacobus stelt dat [gedaagde] op grond van deze bepaling binnen vier weken na 17 juni 2005 het financieringsvoorbehoud had moeten inroepen en nu dit niet is gebeurd de ontbindende voorwaarde niet meer van kracht is. Voorts wijst zij op de verklaring onder 2.2. [gedaagde] stelt dat hij het financieringsbeding correct heeft ingeroepen middels de makelaar.
Het gaat hier om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf).
Een dergelijke uitleg brengt mee dat artikel 6.1 van het ‘Voorlopig Koop- en Verkoopcontract aldus gelezen moet worden dat [gedaagde] binnen 4 weken na 17 juni 2005 aan Jacobus had dienen mede te delen dat hij het financieringsvoorbehoud zou inroepen, en dat dit nadien niet meer mogelijk was, althans dat dat dan niet meer als ontbindende voorwaarde zou gelden.
[gedaagde] stelt niet wanneer hij het financieringsvoorbehoud heeft ingeroepen en op welke wijze dit is gebeurd. Ook uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat het financieringsvoorbehoud door of namens [gedaagde] is ingeroepen jegens Jacobus. In de verklaring van 5 augustus 2005, waarvan [gedaagde] heeft erkend dat hij deze heeft getekend, staat zelfs dat thans alle voorbehouden zijn komen te vervallen. Reeds uit de omstandigheid dat wordt gesproken over voorbehouden blijkt dat het om meer dan één voorbehoud gaat en is het aannemelijk dat hieronder ook het financieringsvoorbehoud dient te worden begrepen en dat het niet alleen gaat om het voorbehoud met betrekking tot de keuring door de expert. Maar ook op grond van de zin die Jacobus en [gedaagde] over en weer redelijkerwijs aan deze verklaring mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten mocht Jacobus ervan uitgaan, gelet op het woord “alle” voorbehouden, dat ook getekend is voor verval van het financieringsvoorbehoud. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat nu de verklaring in een voor hem vreemde taal was opgesteld onduidelijkheden voor rekening van Jacobus komen. Nu [gedaagde] echter heeft erkend dat hij de verklaring heeft getekend kan hij zich er thans niet meer op beroepen dat de tekst waarvoor hij heeft getekend hem niet duidelijk is.
Bij dit alles komt nog dat niet valt in te zien dat het inroepen van het voorbehoud er toe zou leiden dat de overeenkomst geacht moet worden in het geheel niet bestaan te hebben. Dat betekent, dat de overeenkomst leidraad moet zijn voor de bevoegdheid.
4.7 [gedaagde] heeft subsidiair aangevoerd dat geen plaats van levering kan worden vastgesteld omdat partijen nog geen - definitieve - keuze hadden gemaakt voor Antwerpen of Rotterdam zodat artikel 5 EEX-Vo niet van toepassing is.
Dat partijen nog geen keuze hadden gemaakt betekent echter nog niet dat geen plaats van levering kan worden vastgesteld. Zoals reeds hiervoor onder 4.4. is overwogen stond het Jacobus vrij om, nu in de overeenkomst zowel Rotterdam als Antwerpen als plaats van levering genoemd worden, de vordering aanhangig te maken in Rotterdam.
4.8 De rechtbank zal zich dus bevoegd verklaren om van de vordering van Jacobus kennis te nemen.
4.9 Voor zover Jacobus meent dat de incidentele conclusie van [gedaagde] ook reeds het verweer in de hoofdzaak bevat volgt de rechtbank haar daarin niet. Weliswaar heeft [gedaagde] ook opmerkingen gemaakt die de bevoegdheid van de rechtbank niet direct raken, doch gelet op de inhoud van het bevoegdheidsverweer ligt dat in de rede. [gedaagde] zal dus alsnog moeten concluderen in de hoofdzaak.
5 De beslissing
De rechtbank,
in het incident
verklaart zich bevoegd om van de vordering van Jacobus kennis te nemen;
reserveert de beslissing inzake de proceskostenveroordeling tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 26 maart 2008 voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak door [gedaagde];
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld en dat daartoe het eindvonnis niet behoeft te worden afgewacht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
1295/106