Ten tijde van het ongeval woonde [eiser] in Delft. Hij werkte als planner bij de KLM. Sinds 1992 volgde hij een 5-jarige avondopleiding HTS Technische Bedrijfskunde. In 1997 heeft [eiser] die opleiding afgerond. In 1998 is [eiser] gestart met de 4-jarige wetenschappelijke opleiding technische bedrijfskunde aan de Technische Universiteit te Eindhoven. Na enkele maanden is [eiser] met deze opleiding gestopt omdat dit naast zijn werk, mede door de reisafstand, een te zware belasting vormde. Vervolgens heeft [eiser] de 1-jarige opleiding Integraal Kwaliteitsmanager aan de Haagse Hogeschool gevolgd en met succes afgerond.
In mei 1999 is [eiser] als kwaliteitsmanager gaan werken bij Casema te Delft. [eiser] functioneerde daar naar tevredenheid van zijn leidinggevende. Op 1 april 2001 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Later is [eiser] bij Casema gereïntegreerd voor 12 uur per week. In het kader van een reorganisatie is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Casema per 1 februari 2003 ten einde gekomen.
Per 1 april 2002 is aan [eiser] een WAO-uitkering toegekend. [eiser] werd maximaal belastbaar geacht voor 20 uur per week en bij lopende behandeling voor maar 12 uur per week. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 65 tot 80%. Na herkeuring is de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 juni 2007 vastgesteld op 80 tot 100%.
Op gezamenlijk verzoek van [eiser] en Fortis heeft in oktober 2004 een expertise plaatsgevonden door prof. dr. M. Kuilman, psychiater. In zijn rapport van 19 februari 2005 heeft prof. Kuilman onder meer als volgt gerapporteerd:
"(…)
Reconstructie: een postwhiplashsyndroom waarvan aannemelijk is dat deze onderzochte beperkingen heeft opgelegd en tot problemen om zich staande te houden heeft geleid.
Het ongeluk treft onderzochte op een moment dat hij actief bezig is een carrière op te bouwen (baan en opleiding) terwijl hij in 1995 ook nog eens is getrouwd. Ik heb overigens onvoldoende aanleiding om deze omstandigheden als extra belastend aan te merken en er is al helemaal geen reden om te veronderstellen dat onderzochte er psychisch ooit door zou zijn gedecompenseerd.
Nu is onderzochte een man met een hoog streefniveau, perfectionistisch en gericht op prestaties. Hij zal niet gauw opgeven. Tegen die achtergrond is het begrijpelijk dat hij lange tijd met negeren van zijn klachten heeft doorgewerkt: de een holt nu eenmaal langer door dan de ander. Uit de anamnese wordt ook duidelijk dat hij steeds meer moeite had zich staande te houden. In 1997/1998 worden we tenslotte geconfronteerd met de kenmerken van een aanpassingsstoornis c.q. depressief gekleurd hyperestetisch-emotioneel syndroom. Een extra - indirect ongevalsgerelateerd - probleem vormen de spanningen op het thuisfront en de extra belasting voor onderzochte’s echtgenote. Maar al die omstandigheden vormen mijns inziens geen genoegzame verklaring voor het feit dat hij uiteindelijk in 2001 zich ziek meldt nadat hij tot dan toe vrijwel zonder verzuim heeft gewerkt. Opmerkelijk is verder dat ik over de jaren 1998 - 2000 in het medisch dossier geen aantekeningen vind. Kennelijk zijn er in die periode geen zodanig ernstige problemen geweest dat die aanleiding hebben gegeven tot medische interventies of behandelingen, in 1999 verandert onderzochte van baan en treedt hij in dienst van Casema. In mijn anamnese heb ik niet de indruk gekregen dat zijn werkzaamheden tot dusver (bij de KLM) en vervolgens bij Casema als zodanig een zodanige belasting hebben gevormd dat onderzochte er door is gedecompenseerd. Zie in dat verband de andersluidende opmerkingen van de psychiater Kazemier die een en ander overigens niet verder uitwerkt. Een onmiskenbaar breekpunt is het moment waarop onderzochte zich ziek meldt in 2001, met als klap op de vuurpijl het ontslag in 2003. Dan is onderzochte écht op een dood punt aanbeland. Ik acht het aannemelijk dat zich sedertdien een fixatie en (verdere?) somatisering heeft voltrokken tot het beeld waarmee we nu worden geconfronteerd. In de verslagen - en ook in mijn eigen anamnese - treffen we meermalen opme rkingen aan over de opgekropte woede c.q. onverwerkte agressie van betrokkene jegens de aanrijder. Ik heb echter onvoldoende argumenten om dat probleem ten grondslag te leggen aan het ziekteverzuim in 2001 en de neerwaartse gang daarna, al is het wel zo dat door die teleurstellende omstandigheden die onverwerkte agressie en het gevoel van onrecht zullen zijn aangewakkerd. Kortom, met de beschikbare informatie heb ik onvoldoende argumenten in handen om de neerwaartse ontwikkelingen vanaf 2001 toe te schrijven aan het ongeval c.q. aan de indirecte gevolgen daarvan. Zelf geeft onderzochte aan (zie zijn verslag gedateerd 27 september 2004) dat hij geprobeerd heeft het jarenlang met zijn klachten en beperkingen vol te houden tot hij aan het eind van zijn Latijn was. Maar een traject van bijna vijf jaar voordat het zover kwam is wel erg lang en een analoog voorbeeld uit mijn expertisepraktijk kan ik mij niet herinneren.
111.2 Conclusies:
* Inmiddels zijn ruim negen jaar verstreken sinds het auto-ongeval en op lichamelijk gebied worden we bij een redelijk consistente anamnese nog steeds geconfronteerd met klachten die in 1997 door de neuroloog Vos als postwhiplash syndroom werden bestempeld. Het percentage B.I. van 5, is het hoogste dat destijds voor een puur postwhiplash syndroom kon worden toegekend.
* Nu, zeven jaar na de expertise Vos, worden we met ongeveer dezelfde klachten geconfronteerd, al is er wel sprake van een zekere verbetering. Of en in hoeverre andere factoren dan het ongeval een bijdrage hebben geleverd aan een bestendiging van het beeld? Zie het vervolg van deze paragraaf.
* Reeds de neuroloog Vos signaleerde in 1997 psychische complicaties in de vorm van cognitieve problemen en een depressieve gemoedstoestand alsmede hyperestetisch-emotionele verschijnselen, op te vatten als een aanpassingsstoornis, begrijpelijk vanuit de situatieve posttraumatische context. Thans is deze aanpassingsstoornis goeddeels verbleekt en geeft in de huidige situatie niet of nauwelijks aanleiding tot beperkingen.
* Valt er een verklaring te geven voor het geschetste ziektebeloop? Onderzochte werkt jarenlang door na het ongeluk, decompenseert dan psychisch, is inmiddels hersteld van zijn decompensatie maar blijft zijn lichamelijke klachten houden. Voor een analyse en reconstructie houden we ons achtereenvolgens bezig met factoren die mogelijk van belang zijn geweest vanuit de pretraumatische context (met inbegrip van de karakterstructuur) (1), het ongeluk en de mechanische/psychische impact ervan II) en tenslotte van de posttraumatische situatieve context(III).
Ad 1. Wat de pretraumatische situatie context betreft: onderzochte kan worden beschreven als een intelligent man, een harde werker, ambitieus en met een hoog streefniveau. Hij heeft in zijn leven met name in de sfeer van zijn prestaties veel bereikt en was toen het ongeluk hem trof, nog niet aan het einde van een veel belovende carrière. Ik heb geen aanwijzingen hem als overdreven narcistisch en rigide in zijn strevingen te bestempelen. Zo heeft onderzochte de flexibiliteit opgebracht om van baan te veranderen ter wille van gezin en een opleiding (in Eindhoven) af te breken toen bleek dat dit hem teveel energie kostte. Hij beschikte over het doorzettingsvermogen om (na het ongeval) een andere opleiding te voltooien.
Ad II. Wat het trauma zelve betreft, dit heeft niet geleid tot een hersenbeschadiging en evenmin is er sprake geweest van een posttraumatische stress-stoornis.
Ad III. De posttraumatische situatieve context. Na een week ziekteverzuim heeft onderzochte met zijn (toenemende) lichamelijke en later debuterende psychische klachten meer dan vijf jaar doorgewerkt alvorens zich ziek te melden. Dat past bij zijn karakter: doorzetten, niet toegeven, niet afhankelijk willen zijn, pijnstillers afwijzen. Ik kan mij niet ontrekken aan de indruk dat betrokkene met die attitude zichzelf uiteindelijk in een nadelige positie heeft gebracht. Wat dat betreft is het spijtig dat er niet eerder een systematische poging tot reïntegratie is ondernomen. Dan had wellicht voorkomen kunnen worden dat hij verder was afgegleden. Dit laatste is echter wél gebeurd: onderzochte meldt zich ziek, gaat daarna partieel aan het werk maar verliest zijn baan en ervaart voorts bij zijn sollicitatiepogingen de ene teleurstelling na de andere, met als gevolg een ernstige verschraling van zijn toekomstperspectief. Daar komen nog bij de repercussies op het thuisfront en de problemen die zich daar voordoen. Voeg daar aan toe dat betrokkene ook nog eens geconfronteerd wordt met in zijn ogen onrechtvaardige situatie als het gaat om de wijze waarop de man die hem dit alles aan deed door de justitie werd bejegend en zijn problemen met de aansprakelijke verzekeringsmaatschappij.
De impact hiervan wordt groter naarmate onderzochte meer moeite heeft zich in de sfeer van werk, persoonlijk en sociaal leven staande te houden.
De neuroloog Vos maakt in zijn expertise in 1997 melding van een depressieve gemoedstoestand. Later - in 2001- wordt gesproken over “psychische labiliteit” en bij een psychologisch onderzoek wordt gesignaleerd dat betrokkene een inadequaat herstelgedrag vertoont, dat de klachten in stand houdt en tot oververmoeidheid leidt.
In 2002 maakt de verzekeringsarts gewag van het onvermogen om spanningen en frustraties te hanteren. Onderzochte loopt vast op zijn kort schietend coping repertoire, aldus de verzekeringsarts.
Intussen heeft onderzochte - overeenkomstig zijn inzet en ambities - diverse sollicitatiepogingen ondernomen, zij het vergeefs. Passend bij zijn motivatie is ook het feit dat hij bezig is zijn bestaansruimte - nu hij geen werk meer heeft - opnieuw en op een andere wijze te stofferen. Soms heb ik daarbij het gevoel dat de investering in (de toekomst van) zijn zoon een substituut is voor zaken waar hij zelf, als gevolg van zijn klachten en misère, niet aan is toegekomen.
Als we onderzochte’s werkzaamheden, opleidingsactiviteiten en loopbaan na het ongeluk in ogenschouw nemen, kan moeilijk worden volgehouden dat dit accident tot een ernstig cognitief disfunctioneren heeft geleid. Het accent ligt naar mijn mening - en daarin ben ik het eens met de verzekeringsarts van het GAK - op het feit dat betrokkene uit hoofd van zijn hoge streefniveau de lat erg hoog legt en zichzelf niet toestaat om in zijn prestaties niet aan de zelf gestelde normen te beantwoorden. Hij heeft naar mijn mening lange tijd zijn klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen genegeerd, c.q. is er op een inadequate manier mee omgegaan en heeft geruime tijd buitensporig veel energie geïnvesteerd in het werk waarin hij zich optimaal wilde staande houden. De prijs die hij daarvoor moest betalen: door gebrek aan energie en oververmoeidheid minder tijd voor zijn gezin en zijn sociale leven, wat weer de nodige repercussies had. Uiteindelijk raakt onderzochte toch in het slop, wanneer hij zijn (inmiddels parttime) baan bij zijn laatste werkgever door een reorganisatie-ontslag verliest en elders niet aan de bak komt.
Aan deze nieuwe situatie heeft betrokkene zich min of meer aangepast, nu hij - sinds het uitblijven van een reële mogelijkheid om weer aan het werk te gaan - op een andere manier aan zijn leven invulling probeert te geven, met name binnen zijn gezin.
Het is niet onmogelijk - maar moeilijk tijdens een enkel onderzoek vast te stellen - dat de lichamelijke en cognitieve klachten/beperkingen inmiddels ook een “secundaire” functie hebben gekregen, in zoverre dat ze betrokkene enige veiligheid garanderen ten aanzien van zijn materiële situatie, zeker nu er zo weinig uitzicht is op een reëel arbeidsperspectief.
IV. In antwoord op uw vraagstelling:
Vraag 1:
Welke klachten noemt betrokkene op dit moment tegenover u, welke op medische gronden beschouwd kunnen worden als een gevolg van het ongeval?
Antwoord: klachten en symptomen die voor het ongeval niet aanwezig waren, zich nadien hebben ontwikkeld en die ik niet aan andere ziekten/aandoeningen kan toeschrijven heb ik uitvoerig beschreven in mijn rapport. Zie in dat verband 1.3 en 1.5. Wat de lichamelijke klachten betreft: ten aanzien van de klachten/en symptomen als zodanig een consistente anamnese als we die vergelijken, met bijvoorbeeld de expertise van de neuroloog Vos in 1997. Of er ook sprake is van een posttraumatische basilaris-migraine? Zie mijn overwegingen in de samenvatting. Indien van belang, dan zal een neuroloog hierover zijn oordeel moeten geven. In ieder geval tref ik die diagnose niet aan in de expertise van collega Vos in 1997.
Vraag 2:
Welke afwijkingen kunt u bij betrokkene vaststellen die op medische gronden beschouwd moeten worden als gevolg van genoemd voorval?
Antwoord: een moeilijk probleem: zie mijn beschouwingen in de samenvatting. Ik stel vast dat de huidige klachten en symptomen vóór het ongeval niet aanwezig waren. Maar of ze louter en alleen als gevolg moeten worden opgevat van (de verwerking van) het ongeval? Ik ben er niet uitgekomen. Het is inderdaad curieus, zoals collega Nelemans stelt, dat onderzochte zich met die klachten zo’n zes jaar na het ongeluk in zijn werk heeft weten staande te houden zonder verzuim van betekenis. Of het zolang “door hollen” louter en alleen aan zijn levensstijl en persoonlijkheidsstructuur moet worden toegeschreven? Ik weet het niet. Er zijn inderdaad mensen die het nog geruime tijd volhouden en die gedreven worden door hun inzet en energie. Maar zes jaar is wel een héél lange periode. Anderzijds; ik heb geen andere factoren of omstandigheden dan de (in)directe ongevalsgevolgen kunnen aanwijzen voor het geschetste beloop.
Vraag 3:
Bestaat er naar uw oordeel ten aanzien van de door u vastgestelde ongevalsgevolgen thans een eindstand, dan wel een stationaire toestand?
Antwoord: inmiddels is - bijna tien jaar na dato - wel een stationaire toestand bereikt.
Vraag 4:
In hoeverre heeft u op dit moment nog therapeutische suggesties ten einde de huidige klachten van betrokkene te doen verminderen?
Antwoord: in dit stadium geen therapeutische suggesties.
Vraag 5
Op welk percentage schat u bij betrokkene de totale blijvende functionele invaliditeit ten gevolge van het ongeval, hierbij de functionele validiteit van betrokkene in haar geheel vóór genoemd ongeval stellende op 100% en gerekend naar AMA-normen (vijfde editie), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw beroepsgroep?
Antwoord: onderzochte’s huidige functioneren in aanmerking nemend: geen beperkingen in de ADL-sfeer, duidelijke beperkingen in de sfeer van sociale contacten en recreatieve activiteiten (voor een deel reeds door collega Vos in 1997 in zijn expertise verdisconteerd). Onderzochte maakt in het contact een redelijk stabiele indruk. Geen aanknopingspunten thans (meer) voor een diagnose “depressie” dan wel “angststoornis”, al dan niet in het kader van een aanpassingsstoornis. Wel aanwijzingen voor een somatische fixatie. De combinatie van anamnese, dagverhaal en bevindingen bij psychiatrisch onderzoek rechtvaardigen naar mijn mening voor onderzochte een plaats in klasse 2 overeenkomstig de richtlijnen van de AMA vijfde druk. Of daarbij ook sprake is van een (in)direct ongevalsgevolg?
Zie mijn overwegingen dienaangaande in de samenvatting.
Vraag 6:
Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel ten gevolge van de door u vastgestelde klachten c.q. afwijkingen die in redelijkheid beschouwd kunnen worden als een gevolg van het ongeval?
Antwoord: pijn, vermoeidheid en cognitieve problemen hebben geleid tot een verschraling van met name sociale contacten en de recreatieve actieradius. Voor een deel zijn deze reeds verwerkt in de beoordeling door collega Vos in 1997. In hoeverre er sprake is van ongevalsgevolg (vanuit psychiatrisch gezichtspunt)? Zie mijn overwegingen in de samenvatting.
Vraag 7:
In hoeverre bestaan er bij betrokkene beperkingen ten aanzien van het arbeidsvermogen die het gevolg zijn van voornoemd voorval? Om welke beperkingen gaat het en acht u ze blijvend?
Antwoord: destijds is door de verzekeringsarts van het GAK een beperkingenlijst samengesteld op basis waarvan onderzochte 12 uur per week zijn werkzaamheden werd geacht te kunnen verrichten. Hij heeft dat ook enige tijd gedaan. Een uitbreiding van de arbeidsduur was voor hem belastend en die situatie is kennelijk door het GAK aanvaard. Ik vind althans in het dossier geen stukken waaruit blijkt dat bij een herbeoordeling het arbeidsvermogen, c.q. de arbeidsduur is opgewaardeerd. Dat onderzochte niet werkt, is het gevolg van het feit dat hij met zijn deeltijdbaan op zijn niveau nergens wordt geaccepteerd. Maar in principe is hij inzetbaar zoals hij zelf onderschrijft (Kuilman: ik ben wel van mening dat er als gevolg van een langdurige ledigheid en de mislukte sollicitatiepogingen een fase van demoralisering en ontmoediging in het bestaan van onderzochte is ingeluid). In hoeverre hierbij sprake is van ongevalsgevolgen? Zie mijn overwegingen in de samenvatting.
Een onbevredigende rapportage, in zoverre ik voor mijn besef geen volledig overtuigende verklaring heb kunnen geven - al dan niet ongevalsgerelateerd - voor het geschetste ziektebeloop. Ik heb mij uiteraard nog afgevraagd of in het contact met betrokkene belangrijke condities niet naar voren zijn gekomen. De openhartigheid en oprechtheid waarmee onderzochte mij zijn verhaal heeft verteld maken die veronderstelling niet aannemelijk."