ECLI:NL:RBROT:2008:BC6632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
291030 / HA ZA 07-2220
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente voor letselschade door gebrek aan de Jan Damenweg te Spijkenisse

In deze zaak vordert eiseres, die op 3 augustus 2003 ten val kwam op de Jan Damenweg te Spijkenisse, schadevergoeding van de gemeente. Eiseres stelt dat haar val het gevolg was van een gebrek in het wegdek, waardoor zij een gecompliceerde fractuur van het linkeronderbeen opliep. De gemeente betwist aansprakelijkheid en stelt dat er geen sprake was van een gebrekkige toestand van de weg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Jan Damenweg een klinkerweg is en dat de gemeente als wegbeheerder in beginsel aansprakelijk kan zijn voor schade die voortvloeit uit gebreken aan de weg. De rechtbank heeft eiseres opgedragen bewijs te leveren van het gebrek aan de weg en de toedracht van het ongeval. Tevens is er aandacht voor de schadeposten die eiseres heeft ingediend, waaronder smartengeld en kosten voor mantelzorg. De gemeente heeft betoogd dat de schade mogelijk is verergerd door een ander ongeval dat eiseres op 23 december 2003 heeft gehad. De rechtbank heeft de verdere beoordeling van de zaak aangehouden in afwachting van de bewijsvoering en heeft partijen aangemoedigd om te overleggen over een mogelijke regeling in der minne.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 291030 / HA ZA 07-2220
Uitspraak: 20 februari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Spijkenisse,
eiseres,
procureur en advocaat mr. L.J. van Rooijen,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE SPIJKENISSE,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. T. Novakovski te Den Haag.
Partijen worden verder aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "de gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaarding van 7 augustus 2007 en de door [eiseres] overgelegde producties;
akte overlegging producties van 5 september 2007 van [eiseres], met een productie;
conclusie van antwoord, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2007 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
brief van 17 januari 2008 van mr. Van Rooijen, met producties;
akte overlegging producties van 29 januari 2008 van de gemeente, met producties;
proces-verbaal van de op 29 januari 2008 gehouden comparitie van partijen.
2 Het geschil
[eiseres] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor het aan [eiseres] op 3 augustus 2003 op de Jan Damenweg te Spijkenisse overkomen ongeval;
de gemeente te veroordelen om aan [eiseres], ter zake van de door haar geleden schade als gevolg van het onder 1 bedoelde ongeval, te betalen de som van € 119.952,54 te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2007 tot de dag der algehele voldoening;
de gemeente te veroordelen in de kosten van de procedure.
De gemeente heeft de vordering van [eiseres] gemotiveerd weersproken en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3 De beoordeling
3.1 Tussen de partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
Op 3 augustus 2003 is [eiseres] ten val gekomen op de Jan Damenweg te Spijkenisse. [eiseres] liep door de val een gecompliceerde fractuur van het linkeronderbeen op.
Het operatieverslag van 6 augustus 2003 vermeldt als post-operatieve conclusie:
"comminutieve onderbeensfractuur links waarvoor osteosynthese met een tweetal platen. De fractuur is wel oefenstabiel doch niet belastbaar."
Een brief van 19 november 2003 van chirurg S.W. van Leeuwen vermeldt het volgende:
"De fractuur van de tibia was spiraalvormig en werd behandeld met een plaat osteosynthese. De fibula fractuur was zeer communitief. Tevens was de syndesmose gerupteerd zodat alhier een plaat osteosynthese werd verricht en een syndesmosisschroef werd geplaatst.
Op dit moment lijkt de consolidatie op gang te zijn. Binnen korte tijd wordt zij opgenomen voor de verwijdering van de syndesmosisschroef, zodat geleidelijk aan belasting kan plaatsvinden."
Op 23 december 2003 bezocht [eiseres] opnieuw de Spoed Eisende Hulp. Bij een val over een matje was letsel aan haar linkerknie ontstaan. Een brief van 21 april 2004 van chirurg R.C. Zwart vermeldt:
"Op 23-12-2003 werd patiënte opnieuw gezien op de Spoed Eisende Hulp na een trauma en daar bleek een tibia plateau fissuur wederom aan het linker been. Patiënte kreeg bovenbeensgips."
Een brief van 18 november 2005 van chirurg Van Leeuwen vermeldt het volgende:
"In antwoord op uw brief van 24-10-2005 kan ik u mededelen dat ik mevrouw [eiseres] in oktober 2005 heb teruggezien met klachten van een toch wat dikkere enkel links.
U weet dat zij een lelijke gecompliceerde onderbeensfractuur in augustus 2003 gehad heeft en daarvoor alhier is behandeld.
Bij onderzoek is het inderdaad zo, dat de linkerenkel wat dikker is. De functies echter zijn wel goed. Het gewricht in de enkel is iets versmald en zal op den duur mogelijk artroseklachten kunnen gaan vertonen. Verder denk ik dat een eindtoestand is bereikt en dat aan haar klachten weinig gedaan kan worden. Ik heb haar dit ook uitgelegd."
De Jan Damenweg is een klinkerweg. Het betreft een fietspad. De gemeente is wegbeheerder.
[eiseres] heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die voor haar is voortgevloeid uit het haar op 3 augustus 2003 overkomen ongeval. De gemeente betwist aansprakelijk te zijn.
[eiseres] grondt haar vordering op artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek (BW). [eiseres] stelt dat zij ten val is gekomen doordat zij met het linkerbeen in een diep gat in het wegdek is gestapt. In de visie van [eiseres] was sprake van een gebrekkige toestand van de openbare weg waarvoor de gemeente aansprakelijk is. [eiseres] stelt dat zij door de val de schade heeft geleden waarvan zij in deze procedure vergoeding vordert. Omtrent de precieze toedracht van het ongeval heeft [eiseres] ter comparitie van partijen het volgende gesteld:
"De bij brief van 17 januari 2008 overgelegde foto's geven de situatie weer zoals die ook ten tijde van het ongeval was. Foto 1 is genomen op de dag na het ongeval. De foto toont de plaats van het ongeval. Het gebrek aan het fietspad op die plek was op die dag reeds hersteld. De overige foto's zijn weliswaar in maart 2005 genomen, maar inmiddels was de situatie ter plaatse weer geworden zoals die ook was ten tijde van het ongeval.
Op de dag van het ongeval liet ik mijn hond uit. Ik ken de plaatselijke situatie goed. Ik woon al meer dan 10 jaar in de Wagnerlaan. Op de Jan Damenweg kwam ik tot het ongeval een paar keer in de week. Bij mooi weer liet ik daar regelmatig de hond uit. De Jan Damenweg wordt druk gebruikt door voetgangers. Veel mensen laten daar de hond uit. De Jan Damenweg was altijd een weg met hoogteverschillen en oneffenheden. Veel mensen hebben daar destijds over met de gemeente gebeld. Ik kwam er vaak, maar volgens mij werden er maar weinig werkzaamheden aan de Jan Damenweg verricht.
Op de ongevalsdatum kwam ik van de Langeweg. Ik was afgeslagen de Jan Damenweg op. Ik was op weg naar huis. Via de Offenbachstraat zou ik naar de Wagnerlaan lopen. De plaats van het ongeval is aangegeven op de laatste productie die is gevoegd bij de brief van 17 januari 2008. Op de plaats van het ongeval staat een kruisje.
Ik liep met de hond aan de linkerzijde van het fietspad. Mijn zus liep een paar meter achter mij. Om een mevrouw die mij met een hond tegemoet kwam ruimte te geven, deed ik een stapje achteruit. Daarbij stapte ik met mijn voet in een gat. Ik verloor mijn evenwicht en ben gevallen, terwijl mijn voet klem zat tussen de stenen. Mijn voet bleef dus staan, terwijl mijn lichaam viel. Daardoor ontstond het letsel."
De gemeente betwist de toedracht van het ongeval zoals door [eiseres] gesteld. De gemeente betwist in het bijzonder dat de val is veroorzaakt door een gebrek in de zin van artikel 6:174 BW. De gemeente wijst er in dit verband op dat de Jan Damenweg een klinkerfietspad was en dat een weggebruiker er niet op mag rekenen dat de openbare weg steeds in perfecte staat verkeert. Van gebreken aan de Jan Damenweg was volgens de gemeente geen sprake. Het in redelijkheid van de gemeente te verwachten onderhoud werd, zo stelt de gemeente, steeds door de gemeente gepleegd. Eventuele gebreken werden tijdig hersteld. De gemeente beroept zich subsidiair op "eigen schuld" van [eiseres] en zij betwist de omvang van de gestelde schade.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Indien het [eiseres] overkomen ongeval voortvloeide uit een gebrekkige toestand van de Jan Damenweg, dan is de gemeente als wegbeheerder in beginsel aansprakelijk voor de door [eiseres] als gevolg van het ongeval geleden schade. Weliswaar mag een weggebruiker er niet op rekenen dat de openbare weg steeds in perfecte staat verkeert, maar indien de Jan Damenweg ten tijde van het ongeval verkeerde in een staat zoals te zien is op productie 8 bij de brief van 17 januari 2008, dan was sprake van een gebrek in de zin van artikel 6:174 BW.
In verband met het vorenstaande is van belang dat de gemeente ter comparitie van partijen heeft erkend dat gebreken zoals deze zichtbaar zijn op productie 8 bij de brief van 17 januari 2008 in een weg als de Jan Damenweg niet acceptabel zijn. De gemeente heeft voorts erkend dat het bij haar bekend was dat de Jan Damenweg ter plaatse gebruikt werd door voetgangers en dat zij daarmee rekening hield voor wat betreft de aan de kwaliteit van het wegdek van de Jan Damenweg te stellen eisen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de gemeente dat haar een beroep toekomt op de "tenzij-clausule" van artikel 174 BW. De gemeente merkt het gebrek aan het wegdek dat zichtbaar is op productie 8 bij de brief van 17 januari 2008 aan als een "mollengang". Een dergelijk gebrek kan in de visie van de gemeente vrij plotseling ontstaan. De rechtbank is echter van oordeel dat de tenzij-clausule van artikel 174 BW aansprakelijkheid slechts beoogt te voorkomen in gevallen waarin gebrek en schade een ononderbroken of nauwelijks onderbroken gebeurtenis vormen die veroorzaakt wordt door een van buiten komende oorzaak. Het enkele feit dat de wegbeheerder het gebrek niet kende noch kon kennen, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op deze clausule. Indien gebreken aan een klinkerweg worden veroorzaakt doordat in de directe omgeving daarvan mollen actief zijn, dan vallen dergelijke gebreken in de risicosfeer van de wegbeheerder.
De stelling van [eiseres] dat zij op 3 augustus 2003 ten val is gekomen door een gebrek aan de Jan Damenweg, welk gebrek vergelijkbaar was met de gebreken zoals deze te zien zijn op productie 8 bij de brief van 17 januari 2008, is door de gemeente betwist. Daarom zal [eiseres], die zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stelling, worden opgedragen die stelling te bewijzen.
De rechtbank verwerpt het in het kader van een beroep op eigen schuld van [eiseres] gevoerde verweer dat [eiseres] als voetganger ter plaatse van het ongeval geen gebruik had mogen maken van het fietspad. Op de overgelegde Google-afbeelding is met een kruisje aangegeven waar het ongeval volgens [eiseres] heeft plaatsgevonden (laatste productie bij brief van 17 januari 2008). De gemeente heeft niet betwist dat het ongeval op die plaats heeft plaatsgevonden. Ter plaatse loopt parallel aan het fietspad geen voetpad. De Jan Damenweg sluit aan op de Langeweg die op die plek slechts via de Jan Damenweg rechtstreeks te bereiken is. Dit betekent dat [eiseres] niet in strijd met artikel 4 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV) heeft gehandeld door als voetganger gebruik te maken van het fietspad. Immers, ingevolge lid 2 van dat artikel mogen voetgangers het fietspad gebruiken indien trottoir en voetpad ontbreken.
Ook het verwijt van de gemeente, in het kader van haar beroep op eigen schuld van [eiseres], dat [eiseres] aan de linkerzijde van het fietspad in plaats van aan de rechterzijde liep, acht de rechtbank niet terecht. Indien een voetganger bij gebreke van een trottoir en voetpad gebruik dient te maken van het fietspad, is het in het algemeen niet onverstandig aan de linkerzijde van het fietspad te gaan lopen. Op die wijze wordt men niet verrast door van achteren naderend sneller verkeer.
De vraag welke oplettendheid voor de kwaliteit van het wegdek van [eiseres] mocht worden verlangd, is mede afhankelijk van de toenmalige algehele toestand van de Jan Damenweg en de bekendheid van [eiseres] daarmee. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij ter plaatse goed bekend was en dat zij de Jan Damenweg kende als een weg met hoogteverschillen en oneffenheden. Bij de wijze waarop zij van de weg gebruikmaakte, diende [eiseres] daarmee derhalve rekening te houden. Dat betekent echter niet dat [eiseres] ook rekening diende te houden met de aanwezigheid van gebreken van een ernst als door haar gesteld. Kennelijk - de rechtbank leidt dat mede af uit de overgelegde foto's - was de Jan Damenweg toen het nog een klinkerweg was geen bijzonder vlakke weg, maar ook geen weg met (veel) ernstige gebreken. De gemeente heeft ter comparitie van partijen immers medegedeeld dat zij ruim een maand na het ongeval de gehele weg heeft bekeken en geen enkele plek heeft kunnen vinden die acute reparatie nodig maakte.
De gemeente heeft er in het kader van een beroep op eventuele "eigen schuld" van [eiseres] terecht op gewezen dat [eiseres], gelet op de gestelde toedracht van het ongeval, over het eventuele gebrek aan de weg heen moet zijn gestapt, voordat zij daar achteruit instapte. Dat neemt echter niet weg dat denkbaar is dat [eiseres] het betreffende gebrek niet heeft opgemerkt voordat zij daar instapte, dan wel dat zij zich op dat moment van dit gebrek niet meer bewust was. In dit verband is van belang dat de wegbeheerder er jegens weggebruikers geen aanspraak op kan maken dat zij voortdurend alert zijn op een eventuele van het normale beeld afwijkende ernstig gebrekkige toestand van de openbare weg.
De verdere beoordeling van de vraag of aan de zijde van [eiseres] sprake is geweest van "eigen schuld" in de zin van artikel 6:101 BW zal de rechtbank aanhouden tot na de bewijsvoering.
Ter comparitie van partijen hebben partijen de rechtbank verzocht in dit tussenvonnis reeds enige aandacht te schenken aan de gestelde schade en het daartegen gevoerde verweer. Dit in verband met eventueel tussen partijen te voeren overleg omtrent een te bereiken regeling in der minne.
[eiseres] heeft de volgende schadeposten gesteld:
smartengeld € 15.000,00
mantelzorg € 58.938,00
huishoudelijke hulp tot 1 september 2007 € 5.214,00
huishoudelijke hulp toekomst € 21.312,56
kosten in verband met ziekenhuisopname € 200,00
reiskosten € 241,84
eigen bijdrage medische voorzieningen € 274,16
eigen bijdrage zorg € 224,40
buitengerechtelijke kosten € 7.186,90
wettelijke rente € 11.190,88
Totaal € 119.651,20
De gemeente heeft erop gewezen dat [eiseres] op 23 december 2003 nog een ongeval is overkomen. De gemeente acht aannemelijk dat het daaruit voortvloeiende bijkomende letsel het herstel van [eiseres] heeft vertraagd en haar schade heeft vergroot. In de visie van de gemeente kan dit niet voor rekening van de gemeente komen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit de beschikbare medische informatie vooralsnog niet blijkt dat de door [eiseres] geleden schade in relevante mate is vergroot door het ongeval van 23 december 2003. Voorts laat zich de vraag stellen hoe aannemelijk het is dat [eiseres] op 23 december 2003 een ongeval zou zijn overkomen indien haar mobiliteit niet beperkt zou zijn geweest door de gevolgen van het haar op 3 augustus 2003 overkomen ongeval; anders gezegd: de rechtbank acht het, indien [eiseres] slaagt in het haar opgedragen bewijs, denkbaar dat ook eventuele schade die voortvloeit uit het [eiseres] op 23 december 2003 overkomen ongeval kan worden toegerekend aan de gemeente. Partijen kunnen zich hieromtrent bij conclusie en antwoordconclusie na enquête nader uitlaten.
smartengeld
Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij moet de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding in aanmerking worden genomen.
De gemeente voert aan dat in een geval als het onderhavige met betrekking tot het smartengeld moet worden gedacht aan een bedrag van om en nabij € 5.000,00. De gemeente verwijst naar de Smartengeldgids 2006, nummers 60 en 63.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de bepaling van smartengeld van belang dat meer inzicht komt te bestaan in de medische eindsituatie. Het ligt in dat verband in de rede een onafhankelijke expertise te laten plaatsvinden door een (orthopedisch) chirurg, bijvoorbeeld op basis van de zogeheten IWMD-vraagstelling. Nadien kan worden bepaald welke bedragen aan smartengeld door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De Smartengeldgids 2006 kan daarbij als hulpmiddel worden gebruikt. Bij conclusie en antwoordconclusie na enquête kunnen partijen - bij voorkeur gezamenlijk en eenparig - een voorstel doen voor een te gelasten deskundigenonderzoek (naam deskundige, vraagstelling, kosten). Zodra de te benoemen deskundige heeft gerapporteerd, kunnen partijen zich nader uitlaten omtrent de hoogte van het in dit geval reëel te achten smartengeld, waarbij zij tevens kunnen verwijzen naar uitspraken zoals opgenomen in de Smartengeldgids 2006.
mantelzorg
[eiseres] stelt dat zij in de periode van 8 augustus 2003 tot eind februari 2004 gedurende 24 uur per dag zorg nodig had en dat zij in de periode van maart 2004 tot 10 mei 2004 gedurende 12 uur per dag zorg nodig had. De juistheid van deze stellingen kan uit de door [eiseres] overgelegde stukken vooralsnog niet worden afgeleid. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld om haar stellingen hieromtrent bij conclusie na enquête nader te onderbouwen en om te reageren op het door de gemeente onder 4.21 tot en met 4.32 van de conclusie van antwoord gevoerde verweer, dat deels feitelijke en deels juridisch van aard is. De gemeente voert terecht aan dat de Hoge Raad in de uitspraken waaraan partijen refereren de deur voor dit soort claims niet al te wijd lijkt te hebben opengezet.
huishoudelijke hulp
[eiseres] stelt dat zij nog steeds niet in staat is alle huishoudelijke taken te verrichten. De belastbaarheid van [eiseres] kan in de visie van de rechtbank eventueel worden vastgesteld nadat de onder 3.17 hiervoor genoemde medische expertise heeft plaatsgevonden. Eventueel kan in aansluiting daarop een deskundigenonderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige plaatsvinden teneinde de rechtbank te doen voorlichten omtrent de vraag of en, zo ja, in welke mate [eiseres] schade heeft geleden en mogelijk nog zal lijden doordat zij door ongevalsgevolgen in verminderde mate in staat is huishoudelijke arbeid te verrichten.
[eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld bij conclusie na enquête te reageren op het verweer dat de gemeente in dit verband onder 4.33 tot en met 4.36 van de conclusie van antwoord voert.
buitengerechtelijke kosten
[eiseres] stelt dat zij voor een bedrag van € 7.186,90 aan buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Voor de toewijsbaarheid van dit onderdeel van de vordering is van belang of de gestelde kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte, op welke kosten de regels betreffende proceskosten niet van toepassing zijn (artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW). In het licht van het door de gemeente onder 4.37 en 4.38 van de conclusie van antwoord gevoerde verweer zal [eiseres] bij conclusie na enquête haar stellingen hieromtrent nader dienen te motiveren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent procesverrichtingen die wellicht nog noodzakelijk zullen zijn (getuigenbewijs en eventueel meerdere deskundigenonderzoeken, alsmede diverse conclusies van partijen), ligt het niet in de rede dat de rechtbank binnen afzienbare termijn een eindvonnis in deze zaak zal kunnen wijzen. Mede gelet op het feit dat de gevolgen van het ongeval weliswaar ernstig zijn geweest, maar de (voor vergoeding in aanmerking komende) schade - relatief gezien - niet zeer omvangrijk is, geeft de rechtbank partijen in overweging nog eens met elkaar in overleg te treden omtrent de mogelijkheden tot het bereiken van een regeling in der minne. Partijen zouden daartoe ook gebruik kunnen maken van een mediator.
In afwachting van het resultaat van de bewijsvoering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
4 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij op 3 augustus 2003 ten val is gekomen door een gebrek aan de Jan Damenweg te Spijkenisse, welk gebrek vergelijkbaar was met de gebreken zoals deze te zien zijn op productie 8 bij de brief van 17 januari 2008;
bepaalt dat indien [eiseres] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. C. Bouwman;
bepaalt dat de procureur van [eiseres] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden april, mei en juni 2008 en dat de procureur van de gemeente binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
1729