ECLI:NL:RBROT:2008:BC6663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
271197 / HA ZA 06-2929
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en beslaglegging in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers een vordering ingesteld tegen gedaagden op basis van onrechtmatige daad. De eisers, bestaande uit meerdere natuurlijke personen en een besloten vennootschap, hebben gesteld dat gedaagden in hun processtukken grievende en kwetsende bewoordingen hebben gebruikt die hun eer en goede naam hebben aangetast. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij het verzoekschrift tot conservatoir beslag en de context van de juridische strijd centraal stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewraakte bewoordingen in het beslagrekest niet zodanige feitelijke onjuistheden bevatten dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank overweegt dat de aard van het beslagrekest en de druk die daarmee gepaard gaat, meebrengt dat van gedaagden niet dezelfde zorgvuldigheid kan worden verwacht als van een journalist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de conclusies die gedaagden uit de feiten hebben getrokken, hoewel mogelijk niet volledig gedragen door de feiten, niet tot onrechtmatigheid van de gebruikte bewoordingen leiden. De vordering van eisers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker op 27 februari 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 271197 / HA ZA 06-2929
Uitspraak: 27 februari 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser sub 1]
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 4],
gevestigd te Eindhoven,
eisers,
procureur en advocaat mr. J.A.J. Leeman,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Rotterdam,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. P.J. de Waal,
advocaat mr. J.G. Princen te Rotterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als "eisers" en afzonderlijk als "[eiser sub 1]", "[eiser sub 2]", "[gedaagde sub 3]" en "[[eiser sub 4]]". Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als "gedaagden" en afzonderlijk als "[gedaagde sub 1]" en "[gedaagde sub 2]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaarding d.d. 22 september 2006 en de door eisers overgelegde producties;
conclusie van antwoord, met producties;
akte vermindering (wijziging) van eis;
antwoordakte;
de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnotities.
2 Het geschil
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat gedaagden, zowel ieder afzonderlijk als beiden gezamenlijk, jegens eisers onrechtmatig hebben gehandeld;
te verklaren voor recht dat gedaagden, zowel ieder afzonderlijk alsook beiden gezamenlijk, aansprakelijk zijn voor eisers’ schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding.
Gedaagden hebben de vordering van eisers gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van eisers bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding.
3 De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan onder meer de navolgende feiten vast:
a. In een bij deze rechtbank op 21 november 2001 aanhangig gemaakte procedure (zaak-/rolnummer 168347/HA ZA 01-3329) heeft [gedaagde sub 2] van [eiser sub 1] vergoeding gevorderd van schade die hij heeft geleden als gevolg van een door [eiser sub 1] gepleegde toerekenbare tekortkoming, die erin bestaat dat [eiser sub 1] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot levering van een appartementsrecht op basis van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. [eiser sub 1] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
b. De rechtbank heeft eindvonnis gewezen op 26 oktober 2005 en [eiser sub 1] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde sub 2] van € 346.643,27, vermeerderd met rente en kosten.
c. In het kader van voormelde procedure heeft [gedaagde sub 2] bij verzoekschrift van 3 april 2002 de rechtbank Rotterdam verzocht om toestemming te geven voor het leggen van conservatoir beslag onder derden op roerende zaken (een tweetal personenauto’s van [eiser sub 1]) en op aandelen (in Rudeburg B.V. en Burger Groep B.V., van welke vennootschappen [eiser sub 1] enig aandeelhouder zou zijn). De verzochte toestemming is verleend.
d. In het kader van voormelde procedure heeft [gedaagde sub 2] tevens op 13 mei 2002 een verzoekschrift “Verzoek tot het leggen van conservatoir (pauliana) beslag tot verhaal op onroerende zaken en roerende zaken, tevens houdende verzoek tot het nemen van goederen in gerechtelijke bewaring ex artikel 709 Rv” bij de rechtbank ‘s-Hertogenbosch ingediend. De toestemming tot het leggen van conservatoir beslag is verleend met de bepaling dat de eis tot vernietiging van de paulianeuze rechtshandeling binnen 14 dagen na het (eerstgelegde) beslag diende te worden ingesteld. Het verzoek tot bewaring is toegestaan ter zake uitsluitend de kunstwerken en andere roerende zaken. Dit verzoekschrift luidt - voor zover in casu relevant - als volgt:
“18. [gedaagde sub 2] heeft op 3 april 2002 van de Voorzieningenrechter te Rotterdam toestemming gekregen ten laste van [eiser sub 1] (conservatoir) beslag te leggen op diverse aan [eiser sub 1] toebehorende vermogensbestanddelen (o.a. banktegoeden, aandelen, een tweetal luxe auto’s, etc.). De ingeschakelde deurwaarders hebben in de periode 4 tot 19 april 2002 diverse beslagen gelegd. Deze lange periode was nodig omdat [eiser sub 1] bepaald niet mee werkte aan de beslagleggingen. [eiser sub 1] heeft na de eerste beslagleggingen één van de te beslagen auto’s (een Aston Martin, type [type], met een geschatte waarde van enkele honderdduizenden euro’s) naar zijn buitenverblijf te Italië verplaatst, nog voordat op die auto beslag kon worden gelegd. Verder waren, althans volgens mededeling van [eiser sub 1], de registers van de aandeelhouders niet op de daartoe wettelijk voorgeschreven plaatsen aanwezig en heeft [eiser sub 1] deze eerst na sommatie door de deurwaarder ter beslaglegging aangeboden.
[gedaagde sub 2] kan niet uitsluiten dat [eiser sub 1] deze aandelen tussen de eerste beslagleggingen en de uiteindelijke beslagleggingen op de aandelen heeft gecertificeerd of (stil) heeft verpand. Door de tegenwerking van [eiser sub 1] zijn de beslagleggingen maar gedeeltelijk gelukt. [eiser sub 1] leek tijdens de beslagleggingen bezig met constructies teneinde verhaal op zijn vermogensbestanddelen door [gedaagde sub 2] onmogelijk te maken. Gelet op alle tournures van [eiser sub 1], moet ernstig worden betwijfeld of [gedaagde sub 2] bij het toewijzen van zijn vorderingen zich wel voldoende zou kunnen verhalen op de wel in beslag genomen vermogensbestanddelen van [eiser sub 1]. Om die reden wenst [gedaagde sub 2] (conservatoir) beslag op andere vermogensbestanddelen van [eiser sub 1] te leggen.
VERMOGENS BESTANDDELEN [eiser sub 1]
19. Tot het vermogen van [eiser sub 1] behoort een onroerende zaak gelegen aan het [adres], [postcode] te [woonplaats] (thans gemeente [gemeente]), kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [...], nummer [...], ter grootte van 39 are, bestaande uit een villa, dubbele garage, zwembad, tuin en tuinhuisje (hierna: “de Onroerende Zaak”).
20. Tot het vermogen van [eiser sub 1] behoren voorts diverse kunstwerken en andere roerende zaken die zich al dan niet nagelvast in/aan/bij de Onroerende Zaak bevinden (hierna: “de Kunstwerken” en “de Roerende Zaken”).
PAULIANEUZE TRANSACTIES MET BETREKKING TOT DE ONROERENDE ZAAK
21. [eiser sub 1] heeft de Onroerende Zaak bij na notarieel transport van 30 maart 1998 tezamen met zijn echtgenote in eigendom verkregen. Na kadastrale recherche voorafgaande aan dit rekest bleek dat er tijdens hiervoor genoemde beslagleggingen een aantal transacties met betrekking tot de Onroerende Zaak hebben plaatsgevonden.
22. Uit een op 19 april 2002 voor notaris mr A.S. Sophia Mertens-de Jong verleden Akte (hierna: “de Akte”) volgt dat [eiser sub 1] (tezamen met zijn echtgenote) de Onroerende Zaak bij onderhandse koopovereenkomst van 12 april 2002 heeft verkocht aan de heer [eiser sub 3] (hierna: “[gedaagde sub 3]”) te [woonplaats gedaagde 3] (productie 2). [eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn goede bekenden van elkaar. [gedaagde sub 3] geeft leiding aan een vastgoed consortium; [eiser sub 1] leidt een bouw- en installatiebedrijvengroep. [gedaagde sub 3] was bekend met de beslagleggingen vanaf 4 april 2002 en heeft blijkens de Akte op 12 april 2002 een koopovereenkomst met [eiser sub 1] gesloten waardoor de verhaalsmogelijkheden van [gedaagde sub 2] ernstig dreigen te worden beperkt. Vervolgens heeft [gedaagde sub 3], kennelijk om niet, bewilligd in het vervroegen van een transportdatum. Uit de Akte volgt immers dat de levering oorspronkelijk uiterlijk 22 mei 2002 zou plaatsvinden, maar dat dit later “op uitdrukkelijk en dringend verzoek van verkoper” (lees: [eiser sub 1]) bij nadere overeenkomst van 17 april 2002 is vervroegd tot 19 april 2002. Opmerkelijk is ook dat in de Akte staat vermeld dat de (gehuwde) koper beoogt het woonhuis alleen te betrekken en dat de woning niet zal dienen als echtelijke woning. Eveneens opmerkelijk is dat in de Akte staat geschreven dat niet in de koop zijn begrepen de thans aanwezige kunstwerken, aan partijen genoegzaam bekend, ook in het geval deze “aard en nagelvast” aan het verkochte zijn verbonden. Verder is opmerkelijk dat er geen dwangmaatregel is opgenomen of boetebepaling is gesteld voor het geval de verkoper niet tijdig oplevert. Dit laatste is, zeker bij koopsommen van deze grootte, gebruikeli jk. Ook het in de Akte opgenomen artikel 8 is bepaald ongebruikelijk. Het staat op gespannen voet met één van de essenties van een koopovereenkomst, namelijk risicovergang. Het wekt geen verbazing dat [eiser sub 1] de Onroerende Zaak niet per 1 mei 2002 (die datum noemt de Akte) volledig ontruimd en volledig ter vrije beschikking aan [gedaagde sub 3] heeft gesteld. [eiser sub 1] woont nog gewoon met zijn gezin in de Onroerende Zaak.
23. Eveneens op 19 april 2002 is door genoemde notaris namelijk een hypotheek op de Onroerende Zaak gevestigd (productie 2). Opmerkelijk is dat deze hypotheek gevestigd is tot zekerheid van een door de besloten vennootschap “[Beheermaatschappij B.V.].” aan de heer [eiser sub 3] (de koper) verstrekte lening. Deze vennootschap heeft dezelfde naam, is gevestigd op hetzelfde adres en kan kennelijk zelfstandig worden vertegenwoordigd door de koper. Een dergelijke vestzakbroekzak financieringswijze met hypotheek is erg ongebruikelijk en notarissen dienen beroepshalve terughoudend te zijn aan het meewerken aan dergelijke constructies omdat er “vrijwel altijd wat mee aan de hand is”. Dergelijke transacties worden daarom ook expliciet genoemd in artikel 3:46 BW. Overigens is het onduidelijk of de betrokken notaris aandacht heeft besteed aan een mogelijke doeloverschrijding door de vennootschap of aan de statutaire bepalingen omtrent een mogelijk tegenstrijdig belang tussen de vennootschap en haar directeur.
24. Mogelijk heeft de betrokken notaris gemeend aan deze ongebruikelijke transactie(s) te kunnen meewerken door de beweegredenen van de voor haar verschenen partijen uitvoerig in de aktes op te nemen. Desondanks kan hier al de vraag worden gesteld of de notaris aan de constructie had mogen meewerken.
Als beweegredenen voor de ongebruikelijke financieringswijze worden in de hypotheekakte gegeven, dat er te weinig tijd was om financiering bij een derde geldverstrekker te realiseren. De ING Bank N.V. wordt expliciet genoemd. Deze beweegredenen overtuigen niet. Zij lijken [gedaagde sub 2] (zelf leidinggevende van een bank) gezocht. Dit temeer nu de afdeling hypotheken van de ING Bank aan [gedaagde sub 2] heeft laten weten niet bekend te zijn met enig hypothecaire financieringsaanvraag van [gedaagde sub 3].
25. De in de hypotheekakte gehanteerde en voor een notaris ondoorzichtige constructie kan gemakkelijk worden misbruikt voor een zogenaamde geldcarrousel. Daarmee wordt bedoeld: [eiser sub 1] verstrekt (bijvoorbeeld buitenlands) geld of zekerheden aan de Beheermaatschappij waarin [gedaagde sub 3] volledige zeggenschap heeft, de Beheersmaatschappij leent geld aan [gedaagde sub 3] door storting op de kwaliteitsrekening van de notaris en die maakt het geld weer over aan [eiser sub 1]. Een bonafide bankinstelling zal aan een dergelijk carrousel geen medewerking willen verlenen. Er dient ernstig worden betwijfeld of [gedaagde sub 3] wel daadwerkelijk externe financiering nodig had voor de aankoop. Het lijkt aannemelijker dat er, los van wat transactiekosten, feitelijk sprake is van een aankoop om niet. De schijnconstructie is volledig rond indien [eiser sub 1], mogelijk door tussenkomst van een buitenlandse trustmaatschappij, de beslissende zeggenschap in de Beheersmaatschappij verwerft en de Onroerende Zaak van [gedaagde sub 3] gaat huren en in de huurovereenkomst een optierecht tot koop laat opnemen voor zichzelf of bijvoorbeeld zijn nabestaanden. Alsdan behoort de Onroerende zaak ogenschijnlijk niet meer tot het vermogen van [eiser sub 1], maar feitelijk heeft [eiser sub 1] wel alle eigenaarbevoegdheden.
26. Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat de aankoop van de Onroerende Zaak door [gedaagde sub 3] en de daarop gevestigde hypotheek louter bedoeld is om de Onroerende Zaak aan verhaal door schuldeisers van [eiser sub 1] te onttrekken.
Gelet op de kennis en medewerking van de heer [eiser sub 3] bij alle transacties, kan er genoegzaam van uit worden gegaan dat deze volledig op de hoogte was van de beweegredenen van [eiser sub 1]. Er is derhalve sprake van een aantal paulianeuze rechtshandelingen en [gedaagde sub 2] zal ter gelegenheid van het overbetekenen van de krachtens dit rekest te leggen beslagen aan [eiser sub 1], [gedaagde sub 3] en Beheersmaatschappij [gedaagde sub 3] meedelen dat hij deze rechtshandelingen wenst te vernietigen op de voet van artikel 3:45 BW.
VREES VOOR VERDUISTERING
27. Ten aanzien van de hiervoor genoemde goederen bestaat gegronde vrees voor verduistering aangezien gerekwestreerden deze middels constructies aan verhaal lijken te willen onttrekken. [gedaagde sub 2] wenst te voorkomen dat een te goeder trouw zijnde derde financieringsinstelling de verstrekte lening met hypotheek overneemt. Met betrekking tot de Kunstwerken en de Roerende Zaken geldt in het bijzonder dat deze makkelijk verplaatsbaar zijn en gerekwestreerden reeds goederen, waarvan zij wisten dat deze beslagen zouden worden, naar het buitenland heeft verplaatst.
VERZOEK GERECHTELIJKE BEWARING
28. [gedaagde sub 2] vreest dat de in dit verzoekschrift genoemde roerende goederen (de Kunstvoorwerpen en andere Roerende Zaken) makkelijk aan het beslag te onttrekken zijn en dat [eiser sub 1] een persoon is die dit gelet op diens bedenkelijke moraliteit (al dan niet met de medewerking van [gedaagde sub 3]) ook zal doen. [eiser sub 1] is daartoe ook gemakkelijk in de gelegenheid omdat hij beschikt over een buitenverblijf in Italië en, nu hij de Onroerende Zaak heeft “verkocht”, voornemens lijkt zich “op papier” buiten Nederland te vestigen. Gelet op die handel vreest [gedaagde sub 2] bovendien dat [eiser sub 1] de krachtens toestemming van de Voorzieningenrechter te Rotterdam reeds in beslag genomen zwarte personenauto van het merk BMW, [type], met kenteken [kenteken] en de nog in beslag te nemen groene personenauto van het merk Aston Martin, [type], met kenteken [kenteken] aan het beslag zal willen onttrekken. Met betrekking tot deze auto’s merkt [gedaagde sub 2] op dat [eiser sub 1] door een gerechtelijke bewaring geenszins in zijn mobiliteit is aangetast aangezien hij de beschikking heeft over (luxe) lease-auto’s en in privé nog de beschikking heeft over een andere auto, te weten een groene Ford, [type], met het kentekennummer: [kenteken].
29. Ter adstructie van de
moraliteit van [eiser sub 1] wijst [gedaagde sub 2] verder naar hetgeen de
Voorzieningenrechter te Rotterdam over [eiser sub 1] heeft opgemerkt. Ook wijst
[gedaagde sub 2] er op dat [eiser sub 1] in die tussen partijen gevoerde procedure een
voor hem gunstige schriftelijke verklaring presenteerde van de heer [eiser sub 2]
(eveneens leidinggevende van een vastgoed consortium), een goede bekende van
[eiser sub 1]. Deze verklaring was echter volledig in tegenspraak was met verklaringen
van notaris mr. M.A.J.C.M. van Agt te Rotterdam, notaris-klerk P. Wapenaar, de
heer M.A. Araz en twee bij de transactie betrokken makelaars. Ondanks vijf (!)
expliciete schriftelijke verzoeken van [gedaagde sub 2], heeft de heer [eiser sub 2] de
aan hem toegeschreven verklaring nimmer zelf willen bevestigen.”
De aangekondigde nietigheidsactie ex artikel 3:45 BW heeft nooit plaatsgevonden.
e. [eiser sub 1] heeft op de dag van beslaglegging een bankgarantie gesteld ten gunste van [gedaagde sub 2].
f. Naar aanleiding van het verzoekschrift van 13 mei 2002 is namens eisers bij de Rotterdamse Deken van de Orde van Advocaten (hierna: de deken) een klacht ingediend tegen [gedaagde sub 1], de raadsman van [gedaagde sub 2] in de procedure met zaak-/rolnummer 168347/HA ZA 01-3329. De klacht hield - samengevat en voor zover thans relevant - in dat de door [gedaagde sub 1] gekozen bewoordingen in het verzoekschrift van 13 mei 2002 onnodig grievend en kwetsend zijn gesteld en dat [gedaagde sub 1] aldus niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
g. [gedaagde sub 1] heeft op de tegen hem ingediende klacht gereageerd bij brief van 23 mei 2005.
h. De deken heeft bij brief van 29 januari 2007 zijn visie op de klacht aan partijen kenbaar gemaakt. Zijn visie was dat de tekst, alsook de toonzetting van het beslagrekest past binnen de juridische strijd en dat het [gedaagde sub 1] vrij stond om namens zijn cliënt standpunten in te nemen zoals in het beslagrekest zijn verwoord. Naar het oordeel van de deken gold dit te meer nu de basis voor de vordering van [gedaagde sub 2] een actio pauliana was.
i. Op verzoek van [eiser sub 1] heeft de deken op 13 februari 2007 de klacht doorgezonden aan de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage. De voorzitter van de Raad van Discipline heeft op 27 februari 2007 ten aanzien van het onderdeel dat klaagde over onnodig grievende en/of kwetsende uitlatingen in het beslagrekest als volgt beslist:
“Uit de stukken volgt dat aan het verzoekschrift tot conservatoir beslag van 13 mei 2002 paulianeus handelen ten grondslag lag. Een dergelijk verzoek vereist een feitelijke toelichting over wetenschap en benadeling. In dat licht bezien zijn de door verweerder verwoorde stellingen in het verzoekschrift niet onnodig grievend c.q. kwetsend jegens klagers. Voorts is niet gebleken dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij wist dat deze onjuist waren. Bij dit laatste is nog van belang dat verificatie van feiten in het licht van de door cliënt verzochte actie om tot (naar mag worden aangenomen spoedige) beslaglegging te komen, beperkt mogelijk zal zijn geweest en verweerder, gelijk hij stelt, af mocht gaan op informatie van zijn cliënt.” Om deze redenen heeft de voorzitter dit klachtonderdeel afgewezen als kennelijk ongegrond.
j. Eisers hebben verzet aangetekend tegen het oordeel van de voorzitter van de Raad van Discipline. Thans is de klacht in behandeling bij de voltallige Raad van Discipline.
3.2 Eisers hebben de rechtbank bij akte vermindering (wijziging) van eis verzocht om hun vordering te mogen verminderen c.q. wijzigen. Gedaagden hebben gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de door eisers verzochte eiswijziging. Gedaagden achten de eiswijziging in strijd met de eisen van een goede procesorde omdat eisers zonder nadere motivering hun eis wijzigen (van een concrete schadevordering in een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat) terwijl er geen reden is om aan te nemen dat in een eventuele latere schadestaatprocedure enige schade wel zou kunnen worden bewezen. Niet gesteld of gebleken is dat gedaagden door de eiswijziging in hun verdediging zijn geschaad dan wel dat de eiswijziging een onredelijke vertraging van het geding oplevert. De rechtbank zal de verzochte eiswijziging derhalve toestaan en recht doen op basis van de gewijzigde eis.
3.3 Eisers gronden hun vordering op onrechtmatige daad. Zij voeren in dit verband aan dat in het verzoekschrift van 13 mei 2002 en in het bijzonder in het gestelde in de nummers 18 tot en met 29, alsmede in het verweer van [gedaagde sub 1] in de tuchtprocedure door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] mededelingen zijn gedaan die feitelijk onjuist zijn en dat bij het doen van die mededelingen bewoordingen zijn gebruikt die een dusdanig grievend en/of kwetsend karakter hebben dat geoordeeld moet worden dat ze naar de mening van eisers als een onrechtmatige daad van gedaagden moeten worden gekwalificeerd omdat eisers hierdoor, gezamenlijk en zelfstandig, in hun eer en goede naam zijn aangetast. Voor de gekozen bewoordingen bestaat in de visie van eisers geen rechtvaardigheidsgrond. Eisers stellen dientengevolge immateriële schade te hebben geleden.
3.4 Gedaagden betwisten dat er sprake is van een door hen gepleegde onrechtmatige daad. In de visie van gedaagden is er geen sprake van aantasting van de eer en goede naam omdat de gewraakte uitlatingen alleen zijn gedaan in processtukken en gedaagden de publiciteit niet hebben gezocht. De enigen die het beslagrekest onder ogen hebben gekregen zijn de rechter die het verlof tot beslaglegging heeft gegeven en de deurwaarder die tot beslaglegging is overgegaan. Beiden kunnen niet als “derden” worden aangemerkt aangezien zij bij de civiele procedure zijn betrokken. Daardoor zijn eisers niet geschaad door de bewoordingen van het beslagrekest. Eisers hebben ook niet gesteld dat zij nadelige consequenties hebben ondervonden ten gevolge van de bewoordingen in het beslagrekest, bijvoorbeeld door de wijze waarop derden hen hebben bejegend.
Bovendien was, aldus gedaagden, de eigen laakbare handelwijze van [eiser sub 1] de aanleiding tot de tegen hem genomen procesrechtelijke acties aan de zijde van [gedaagde sub 2].
[gedaagde sub 2] kan in de visie van gedaagden in ieder geval niet aansprakelijk worden gesteld, nu [gedaagde sub 1] als zijn advocaat de volle verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en de bewoordingen van de processtukken. Bovendien spreekt [gedaagde sub 2] geen Nederlands, zodat hij ook om die reden niet aansprakelijk kan worden gehouden voor een grievend en/of kwetsend karakter van de bewoordingen uit het beslagrekest.
[gedaagde sub 1] stelt niets grievends te hebben geschreven in zijn beide schriftelijke reacties op de klacht die door eisers tegen hem is ingesteld. Het stond, en staat, hem vrij verweer te voeren op de wijze zoals hem goeddunkt, aldus [gedaagde sub 1].
3.5 Aan de orde is de vraag of door het gebruik van de hiervoor onder 2.1 sub d geciteerde bewoordingen in het beslagrekest d.d. 13 mei 2002 eisers zodanig zijn aangetast in hun eer of goede naam dat deze uitlatingen als onrechtmatig dienen te worden aangemerkt. Voor een antwoord op deze vraag komt het aan op een afweging van de belangen van eisers, de belangen van gedaagden en van het algemeen belang.
In aanmerking dient te worden genomen dat aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad wegens aantasting van de eer of goede naam in beginsel is gegeven indien de krenkende mededeling onjuist is en degene die de mededeling deed dit wist of hem verweten kan worden dat hij het niet wist. Tevens is in beginsel sprake van een onrechtmatige daad indien de krenkende mededeling juist is, maar de overige omstandigheden van het geval degene die de mededeling deed, hadden behoren te weerhouden van het doen van die mededeling. In het kader van voornoemde beoordeling kan tevens een rol spelen welke mate van openbaarheid aan de mededeling is gegeven, of zij gevraagd of ongevraagd is gedaan, of de naam van de betrokkene nodeloos bekend is gemaakt dan wel of er voor degene die de mededeling deed andere wegen openstonden om zijn doel te bereiken.
3.6 De rechtbank overweegt als volgt. De gewraakte bewoordingen zijn opgenomen in een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag aan welk verzoekschrift paulianeus handelen door [eiser sub 1] ten grondslag is gelegd. Dit gegeven dient naar het oordeel van de rechtbank in aanmerking te worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de uitlatingen in het verzoekschrift als onrechtmatig dienen te worden gekwalificeerd. Immers, van een wederpartij noch van een advocaat kan worden verwacht dat hij, in aanmerking nemende de aard van het onderhavige beslagrekest en de druk die in de regel ligt op het indienen van een beslagrekest, bij het verzamelen van de feiten eenzelfde zorgvuldigheid hanteert als bijvoorbeeld een journalist.
Het bovenstaande in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de gewraakte passages in het beslagrekest niet zodanige feitelijke onjuistheden bevatten dat op basis hiervan dient te worden geconcludeerd dat gedaagden onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende. Juist was de mededeling van eisers in het beslagrekest dat een van de auto’s waarop [gedaagde sub 2] beslag wilde leggen (een Aston Martin, type [type]) zich ten tijde van de beslaglegging in Italië bevond. Blijkens het door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal d.d. 16 april 2002 was het register van aandelen van Burgers Groep B.V. ondanks een expliciete afspraak ter zake tussen de deurwaarder en [eiser sub 1] op het afgesproken tijdstip niet aanwezig, zodat gedaagden naar het oordeel van de rechtbank in het beslagrekest hebben kunnen stellen dat [eiser sub 1] aanvankelijk niet meewerkte aan het tonen van het aandeelhoudersregister van Burgers Groep B.V. Eveneens was niet onjuist de mededeling in het beslagrekest dat [eiser sub 1] in de periode dat de beslagen werden gelegd zijn huis heeft verkocht aan [gedaagde sub 3], die hij kende, dat in de koopovereenkomst geen dwangmaatregelen of boetebepalingen zijn opgenomen ingeval de koper niet tijdig zou leveren en dat uit de akte van levering volgt dat op verzoek van [eiser sub 1] de levering eerder plaatsvond dan aanvankelijk overeengekomen. Ook is juist gebleken dat [[eiser sub 4]] in eerste instantie de koopsom heeft betaald.
Gedaagden hebben uit de hiervoor weergegeven feiten vervolgens een aantal conclusies getrokken die er in de kern op neerkomen dat [eiser sub 1] al dan niet met behulp van [gedaagde sub 3] heeft getracht vermogensbestanddelen aan zijn vermogen te onttrekken zodat beslaglegging hierop niet meer mogelijk was.
Hoewel de feiten deze conclusie mogelijk niet of niet volledig dragen, kan deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank - mede gelet op de aard en strekking van het verzoekschrift - niet tot onrechtmatigheid van de gebruikte bewoordingen leiden. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat niet is gesteld noch is gebleken dat gedaagden wisten dan wel hadden behoren te weten dat de conclusies die zij aan hun mededelingen verbonden onjuist waren, alsmede dat de mededelingen door toedoen van gedaagden slechts bij een zeer beperkt aantal mensen (de rechter die het verlof tot beslaglegging heeft gegeven, de deurwaarder die tot beslaglegging is overgegaan en de bewaarnemer van verschillende roerende zaken) terecht zijn gekomen.
3.7 Niet valt in te zien dat de passage die betrekking heeft op [eiser sub 2] kan worden aangemerkt als een onrechtmatige gedraging jegens [eiser sub 2] of jegens een van de andere eisers. Zelfs indien juist is, zoals eisers stellen, dat [eiser sub 2] ten onrechte in het beslagrekest is aangeduid als leidinggevende van een vastgoedconsortium, betreft dit niet een zodanige onjuistheid dat [eiser sub 2] of een van de andere eisers hierdoor in hun eer of goede naam zijn geschaad.
3.8 Met eisers is de rechtbank van oordeel dat de door gedaagden op een aantal plaatsen in het verzoekschrift gehanteerde bewoordingen tendentieuzer zijn dan gelet op het met het beslagrekest beoogde doel noodzakelijk was geweest. Deze omstandigheid acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat gedaagden door het gebruik van deze bewoordingen onrechtmatig jegens eisers hebben gehandeld. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het voor degenen die kennis hebben genomen van het verzoekschrift en die dit allen beroepshalve hebben gedaan duidelijk zal zijn geweest dat dergelijke tendentieuze opmerkingen met een korrel zout dienen te worden genomen.
3.9 Het lag op de weg van eisers om hun stelling dat [gedaagde sub 1] in de tuchtrechtprocedure mededelingen heeft gedaan die een dusdanig grievend en/of kwetsend karakter hebben dat ze als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd dusdanig te onderbouwen dat het de rechtbank duidelijk was op welke concrete mededelingen eisers doelen. Nu eisers dit hebben nagelaten, dient deze stelling als onvoldoende onderbouwd te worden gepasseerd.
3.10 Het bovenstaande in aanmerking nemende, zal de vordering van eisers worden afgewezen. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagden. Nu eisers worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder het vast recht, van gedaagden kan behandeling van het verzoek van gedaagden zoals gedaan bij antwoordakte, om in het geval van het toestaan van de eiswijziging eisers te veroordelen tot betaling van het verschil tussen het reeds door gedaagden betaalde griffierecht en het griffierecht dat zou zijn verschuldigd aan de hand van het gewijzigd petitum, achterwege blijven.
4 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van eisers;
veroordeelt eisers in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden bepaald op € 1.470,-- aan vast recht en op € 1.582,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is - bij vervroeging - gewezen door mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
1582