ECLI:NL:RBROT:2008:BC7137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1094
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van subsidiebesluit voor project Functionaris Kwaliteits-, Arbo- en Milieuzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen stichting Hogeschool Rotterdam, eiseres, en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder, over de subsidieverlening voor het jaar 2000. Eiseres had in 1998 een aanvraag ingediend voor subsidie voor het project 'Functionaris Kwaliteits-, Arbo- en Milieuzorg'. Verweerder heeft in een besluit van 20 maart 2002 meegedeeld dat er geen subsidie kon worden verstrekt omdat het budget voor dat jaar al was uitgeput. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 17 januari 2008 heeft eiseres verklaard dat haar beroep enkel betrekking had op het bestreden besluit over het jaar 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 20 maart 2002 onbevoegd was genomen, omdat het niet was ondertekend door een bevoegde persoon. De rechtbank oordeelde dat verweerder het besluit van 20 maart 2002 had moeten herroepen en dat eiseres niet verweten kon worden dat zij geen apart bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, aangezien zij redelijkerwijs kon menen dat het besluit al tot stand was gekomen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2002 herroepen, en verweerder opgedragen binnen 10 weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- en is het door eiseres betaalde griffierecht van € 273,- vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: BELEI 04/1094-ZWI
Uitspraak
in het geding tussen
stichting Hogeschool Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam,
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 1 maart 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres dat zij op 5 april 2002 gemaakt heeft, wat betreft de subsidie over het kalenderjaar 2000 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij schrijven van 8 april 2004 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 11 juli 2007 zijn standpunt nader in een verweerschrift toegelicht, waarbij hij te kennen heeft gegeven zijn standpunt te handhaven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2008. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door haar bestuursleden mr. A.R.M. Smits, werkzaam in dienstbetrekking bij eiseres, en mr. H.A. Veenema, secretaris van het bestuur van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Fhijnbeen, werkzaam bij het Agentschap SZW.
2. Overwegingen
Eiseres heeft desgevraagd ter zitting nadrukkelijk verklaard dat haar beroep slechts ziet op het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het jaar 2000. Voor zover het thans bestreden besluit betrekking heeft op de subsidieaanspraken van eiseres over het jaar 1999, blijft dit besluit daarom buiten beoordeling.
In dit geding is dan ook de vraag aan de orde of verweerder bij het bestreden besluit terecht het bezwaar van eiseres van 5 april 2002, betrekking hebbend op haar aanspraken op subsidie over het jaar 2000, niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Bij aanvraag van eind 1998 heeft eiseres verweerder verzocht haar onder meer over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 augustus 2000 subsidie te verlenen ter zake van het project “Functionaris Kwaliteit- Arbo- en Milieuzorg”.
Verweerder is van oordeel dat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen zijn besluit van 1 september 1999 en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Bij dit besluit heeft verweerder besloten tot herziening van het besluit van 26 april 1999 en heeft hij de maximaal over 1999 te verstrekken subsidie op fl. 83.400,-- bepaald. Dit besluit van 1 september 1999 rept echter niet over de subsidieverlening over het jaar 2000, zodat dit besluit dienaangaande geen schriftelijke beslissing en dus evenmin een besluit als bedoeld in de Awb bevat. Immers, blijkens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan van een dergelijk “besluit” eerst sprake zijn, indien dit schriftelijk aan een belanghebbende wordt medegedeeld.
Aldus kan niet gezegd worden dat eiseres wat betreft het jaar 2000 in verzuim is geweest door geen bezwaar tegen dit besluit te maken.
Eiseres heeft verweerder bij brieven van 8 februari 2000, 18 april 2000, 12 mei 2000, 23 mei 2000, 25 mei 2000, 19 juni 2000 en 3 juli 2000 gemaand om haar een besluit ten aanzien van de subsidieverlening over het jaar 2000 te verstrekken. Bij brief van 26 februari 2001 heeft verweerder erkend dat over dat jaar nog niet beschikt was en heeft hij eiseres verzocht nog nadere stukken in te zenden teneinde het betreffende project te kunnen beoordelen en af te wikkelen. Eiseres heeft op 24 juli 2001 nadere stukken aan verweerder gezonden.
Bij beslissing van 20 maart 2002 heeft L.M. Dragtenstein, manager SE Zuidwest van het Agentschap SZW (i.o.), namens verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar over het jaar 2000 geen subsidie verstrekt kon worden, omdat het budget over dat jaar reeds uitgeput was en omdat de planperiode 1994 - 1999 reeds verstreken was. Daaraan heeft hij toegevoegd dat de veronderstelling van eiseres dat voor haar voor het jaar 2000 een bedrag gereserveerd zou worden, op een misverstand berustte.
Eiseres heeft op 5 april 2002 tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, waarbij zij onder meer gesteld heeft dat deze beslissing als een besluit tot nihilstelling van de subsidie over het jaar 2000 opgevat moest worden. Verweerder heeft gesteld dat de brief van 20 maart 2002 geen besluit als bedoeld in de Awb bevat, omdat met deze brief niet beoogd werd enig rechtsgevolg in het leven te roepen en omdat deze brief getekend was door een persoon die niet bevoegd was namens verweerder besluiten in de zin van de Awb te nemen.
Uit hetgeen hiervoor reeds overwogen is, volgt echter dat het besluit van 1 september 1999 geen rechtsgevolgen ten aanzien van de subsidieaanspraken van eiseres over het jaar 2000 in het leven roept. Dat rechtsgevolg is naar het oordeel van de rechtbank pas bij de brief van 20 maart 2002 voor het eerst schriftelijk aan eiseres kenbaar gemaakt en als zodanig bevat deze brief een besluit als bedoeld in de Awb. Wel moet verweerder gevolgd worden in diens stelling dat dit besluit onbevoegd is genomen, aangezien slechts de managers van de Business Units bevoegd waren dergelijke besluiten te nemen. Eiseres heeft deze stelling niet of onvoldoende bestreden en ook de rechtbank is niet van de onjuistheid van deze stelling gebleken. Verweerder had daarom bij het bestreden besluit het besluit van 20 maart 2002 als zijnde onbevoegd genomen, moeten vernietigen. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen, zal de rechtbank dit besluit alsnog herroepen.
Bij het besluit van 8 augustus 2002, dat op 19 augustus 2002 aan eiseres is verzonden, heeft verweerder een bijlage gevoegd, die onder meer vermeldt dat over het (als “jaar 2” aangeduide) jaar 2000 aan eiseres ter zake van het project “Functionaris Kwaliteits-, Arbo- en Milieuzorg” een subsidie is verleend ten bedrage van fl. 0,00 en dat de subsidie over dat jaar eveneens op
fl. 0,00 is vastgesteld. Verweerder heeft aldus onmiskenbaar een (appellabel) besluit terzake de subsidieverlening over het jaar 2000 genomen. Blijkens het verhandelde ter zitting hebben beide partijen dit miskend. Aangezien het besluit van 20 maart 2002 herroepen behoort te worden, is dit besluit van 8 augustus 2002 het eerste besluit waarbij verweerder definitief op de aanvrage van eiseres om haar (ook) over het jaar 2000 subsidie te verlenen, heeft beslist.
Eiseres heeft tegen dit besluit niet apart bezwaar gemaakt. Dit kan haar evenwel niet verweten worden, aangezien zij op 5 april 2002 reeds bezwaar had gemaakt tegen het niet verlenen van subsidie over het jaar 2000 en zij op dat moment, gelet op de brief van 20 maart 2002, redelijkerwijs kon menen dat dit besluit reeds tot stand gekomen was. Derhalve doet zich in dit geval de situatie voor als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, zodat verweerder alsnog dient te beslissen op het (ontvankelijke) bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 augustus 2002.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, die door haar op een bedrag van € 644,-- bepaald worden.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
herroept het besluit van 20 maart 2002,
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit voorzover dit is aangevochten, gegrond en vernietigt dit besluit in zoverre,
bepaalt dat verweerder in zoverre met inachtneming van deze uitspraak binnen 10 weken na heden een nieuw besluit neemt,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 273,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. P. van Zwieten als voorzitter en mr. P.C. Santema en
mr. E.F.C. Francken als leden en door de voorzitter en mr. drs. M.L. Schouten-Bosman, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt
zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: