ECLI:NL:RBROT:2008:BC7414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
301974 / HA RK 08-60
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 301974
Rekestnummer : HA RK 08-60
Uitspraak : 19 maart 2008
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. [de rechter] kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton (hierna "de rechter").
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 21 februari 2008 is door de rechter behandeld het door verzoeker ingediende beroepschrift als bedoeld in artikel 9 van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor genoemde zaak, waarin zich onder meer het proces-verbaal bevindt van de terechtzitting van 21 februari 2008.
Verzoeker, de rechter en mw. C. Putman, vertegenwoordigster van het CVOM, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief d.d. 4 maart 2008.
Ter zitting van 5 maart 2008, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen. Hij heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter heeft bij aanvang van de zitting op 21 februari 2008 aan mij medegedeeld dat hij niet gediend was van de opmerking met betrekking tot de houding en handelwijze van de rechterlijke macht in de Tweede Wereldoorlog in mijn beroepschrift aan de officier van justitie d.d. 20 januari 2007. Vervolgens zei de rechter dat de zaak voor hem wel duidelijk was. Gelet op het feit dat de rechter zijn persoonlijke emotie tijdens de zitting jegens mij heeft toegelaten en omdat de rechter geenszins van plan was aan waarheidsvinding te doen, was er sprake van vooringenomenheid bij de rechter.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.4
Uit de door de rechter gebruikte bewoordingen in zijn verweerschrift van 4 maart 2008, kan worden afgeleid dat de rechter zich ter zitting van 21 februari 2008 in krachtige bewoordingen kritisch heeft uitgelaten over voornoemde opmerking van verzoeker in zijn beroepschrift aan de officier van justitie.
De inhoud van de door verzoeker in het tot de Officier van Justitie gerichte bezwaarschrift gemaakte opmerking is niet van dien aard dat deze op zich zelf een zo zwaar aangezette reactie van de rechter rechtvaardigde. Daarenboven was het tijdstip van de door de rechter gegeven reprimande - nog voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling van de zaak - niet gelukkig gekozen.
Desalniettemin is het feit dat de rechter de gewraakte opmerkingen maakte niet van dien aard dat enkel daaruit een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld kan worden afgeleid. Kennelijk heeft ook verzoeker dat zo ervaren, nu hij de door hem gedane wraking niet alleen baseert op het feit dat de rechter bedoelde opmerkingen maakte, maar ook op het gegeven dat hij nadat de opmerkingen gemaakt waren de indruk zegt te hebben gekregen dat de rechter geen belangstelling meer zou hebben voor zijn verweer. Voor dat laatste is evenwel in de stukken van het geding, in het bijzonder het proces-verbaal van de zitting, geen aanwijzing te vinden. Ook niet in de beweerdelijk door de kantonrechter gemaakte, doch niet in het proces-verbaal van de zitting neergelegde opmerking dat de zaak hem wel duidelijk was. Deze kan immers zeer wel de betekenis hebben gehad dat de feitelijk aan de orde zijnde verkeerssituatie aan de kantonrechter duidelijk was. Gezien het dossier was een dergelijke opmerking niet onbegrijpelijk.
Het verzoek is daarom ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. [de rechter].
Deze beslissing is gegeven op 19 maart 2008 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, en mr. A.N. van Zelm van Eldik en mr. D.C.J. Peeck, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door de jongste rechter en de griffier ondertekend.