ECLI:NL:RBROT:2008:BC8604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/994653-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Daalmeijer
  • A. Trotman
  • J. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte vennootschap wegens onvoldoende bewijs van overtreding Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap die werd beschuldigd van het opslaan van gasflessen in strijd met de Wet milieubeheer. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte op 21 september 2006 gasflessen had opgeslagen met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 10.000 liter zonder de vereiste vergunning. Tijdens de zitting op 30 januari 2008 werd het standpunt van de verdachte naar voren gebracht dat nieuwe lege gasflessen niet meegeteld zouden moeten worden bij de bepaling van de toegestane gezamenlijke waterinhoud. De officier van justitie stelde dat er een onderscheid gemaakt moest worden tussen nieuwe en oude lege gasflessen, waarbij alleen de oude lege gasflessen bij de berekening betrokken moesten worden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen of de aangetroffen gasflessen nieuwe ongebruikte of oude gebruikte flessen waren. De rechtbank concludeerde dat er op 21 september 2006 183 volle gasflessen aanwezig waren met een gezamenlijke waterinhoud van 7.320 liter, en dat er daarnaast 119 lege gasflessen waren. Aangezien niet kon worden vastgesteld of deze lege flessen nieuw of oud waren, kon niet worden bewezen dat de verdachte de toegestane hoeveelheid van 10.000 liter had overschreden.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vennootschap vrij van het ten laste gelegde feit, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het feit had begaan. De rechtbank benadrukte dat de juiste rechtspersoon was gedagvaard en dat de tenlastelegging correct was opgesteld. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor economische strafzaken, waarbij de voorzitter en twee rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/994653-07
Datum uitspraak: 13 februari 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte vennootschap:
[VERDACHTE VENNOOTSCHAP].,
gevestigd aan de [vestigingsadres]
op de terechtzitting vertegenwoordigd door [naam directeur], directeur van de vennootschap,
raadsman mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2008.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Boogert heeft tezamen met de eveneens op de onderhavige terechtzitting behandelde strafzaken jegens de verdachte vennootschap met parketnummers 10/995328-06, 10/995003-06 en 10/994654-07 gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde, als zijnde opzettelijk begaan;
- veroordeling van de verdachte tot een geldboete van in totaal € 200.000 waarvan € 50.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
VERDACHTE RECHTSPERSOON
De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of in casu de juiste rechtspersoon is gedagvaard.
Van belang acht de rechtbank in dat kader de beantwoording van de vraag wie als feitelijke drijver van de inrichting aan de [vestigingsadres] aangemerkt dient te worden.
Op de terechtzitting heeft de directeur van de verdachte vennootschap uiteengezet dat de inrichting aan de [vestigingsadres] de handelsnaam [handelsnaam 1] voert. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 27 december 2007 is [handelsnaam 1] een handelsnaam van [handelsnaam 2].
[Handelsnaam 3] was ten tijde van de overtreding weliswaar de oorspronkelijke huurder van de inrichting aan de [vestigingsadres], maar verhuurde dit pand via de holding [handelsnaam 4] intern door aan [handelsnaam 2].
Zowel de vertegenwoordiger van de verdachte vennootschap als de officier van justitie zijn de mening toegedaan dat [handelsnaam 2] als feitelijke drijver van de inrichting aan de [vestigingsadres] moet worden aangemerkt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de juiste rechtspersoon, te weten [handelsnaam 2], is gedagvaard om ter terechtzitting te verschijnen.
VRIJSPRAAK
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte vennootschap daarvan dient te worden vrijgesproken.
Aan verdachte wordt kort gezegd verweten dat zij op 21 september 2006 in strijd met de Wet milieubeheer gasflessen, in ieder geval met een gezamenlijke waterinhoud van meer dan 10.000 liter, heeft opgeslagen.
Namens de verdachte vennootschap is naar voren gebracht dat in haar zienswijze (nieuwe) lege gasflessen niet (volledig) meegerekend dienen te worden in de bepaling van de toegestane gezamenlijke waterinhoud.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting aangegeven dat nu de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 ( hierna: PGS 15) op dit punt geen duidelijkheid biedt, in het kader van de gevaarzetting voor de berekening van de toegestane gezamenlijke waterinhoud een onderscheid gemaakt dient te worden tussen nieuwe c.q. ongebruikte lege gasflessen en oude c.q. gebruikte lege gasflessen en dat naast de volle gasflessen slechts de oude lege gasflessen - waarin naar de ervaring leert nog een restant gas aanwezig is - bij de berekening meegenomen moeten worden.
Tenlastegelegd is dat de verdachte vennootschap een inrichting in werking heeft gehad zonder een daartoe verleende vergunning. Een inrichting is op grond van het bepaalde in artikel 8.1, lid 3 van de Wet op het Milieubeheer (Wm) slechts vergunningsplichtig indien deze niet valt onder een vergunningvervangende AMVB zoals bedoeld in art. 8.40 Wm. Voor de verdachte is het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (oud) (Stbl. 2000, nr. 278), de relevante AMVB.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder q, van bedoeld besluit (verder: BOTM) volgt dat zolang de totale hoeveelheid aan verstikkende gassen, brandbare gassen of oxiderende gassen of mengsels daarvan de 10.000 liter niet overschrijdt, het BOTM van toepassing is op de inrichting.
In de bij dit besluit behorende Nota van Toelichting wordt artikel 3, eerste lid, aanhef en onder q niet toegelicht.
Gelet op de formulering van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder q, van het BOTM, ziet de daar genoemde uitzondering op de vergunningsplicht op gasflessen die daadwerkelijk gevuld zijn met in totaal maximaal 10.000 liter aan gassen of gasmengsels.
Gelet op de tekst van artikel 3, eerste lid, van het BOTM en de systematiek van dit besluit, ligt een andere uitleg van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder q, niet voor de hand.
Gebruikte, ongereinigde lege gasflessen kunnen immers nog steeds kleine hoeveelheden verstikkende gassen, brandbare gassen of oxiderende gassen bevatten. Nieuwe, althans gereinigde lege gasflessen bevatten daarentegen geen (kleine) hoeveelheden verstikkende gassen, brandbare gassen of oxiderende gassen of mengsels daarvan (meer), zodat de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder q, van het BOTM genoemde uitzondering zich in dat geval niet voordoet.
De CPR-richtlijnen, waarnaar wordt verwezen in het BOTM en de daarbij behorende bijlage, zijn vervangen door de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS).
In het BOTM wordt evenwel alleen verwezen naar de CPR-richtlijnen.
Dat in paragraaf 6.2.2 van PGS 15 is vermeld dat de voorschriften van hoofdstuk 6 van deze PGS-richtlijn ook van toepassing zijn op lege gasflessen, doet derhalve aan het vorenstaande niet af.
Vast staat - gelet op de door de officier van justitie niet betwiste verklaring van [bestuursvertegenwoordiger] - dat er op 21 september 2006 183 volle gasflessen met een gezamenlijke waterinhoud van 7.320 liter (uitgaande van een waterinhoud van 40 liter per gasfles) in de inrichting aanwezig waren. Daarnaast waren er nog 119 lege gasflessen in de inrichting aanwezig. Noch uit het dossier noch uit het verhandelde op de terechtzitting is komen vast te staan of dit nieuwe ongebruikte dan wel oude gebruikte lege gasflessen betrof. Aldus kan niet worden bewezen dat op 21 september 2006 sprake is geweest van een overschrijding van de toegestane 10.000 liter gezamenlijke waterinhoud. De verdachte vennootschap dient dan ook van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Daalmeijer, voorzitter,
en mrs. Trotman en Frankruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Versloot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2008.
Bijlage bij vonnis van : 13 februari 2008
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij,
op of omstreeks 21 september 2006 (in haar, verdachte's nevenvestiging) te
[vestigingsplaats], in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen
inrichting voor het opslaan of overslaan van gassen of gasmengels, al dan
niet in samengeperste tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof
opgeloste toestand,
zijnde een inrichting genoemd in categorie 2 en/of 4 van de bij het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in elk
geval een inrichting als bedoeld in Bijlage I van voornoemd besluit,
heeft opgericht en/of in werking heeft gehad door op die lokatie/binnen de
inrichting een hoeveelheid gascylinders/gasflessen voor/gevuld met Acetyleen
en/of Zuurstof en/of Koelgas en/of (een) onbekende inhoud met een gezamenlijke
waterinhoud van 12.097 liter, in ieder geval met een gezamenlijke waterhoud
van meer dan 10.000 liter, op- en/of over te slaan;
[Artikel 1a onder 1º, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel
8.1, lid 1, aanhef en onder a en c Wet milieubeheer juncto artikel 51 Wetboek
van Strafrecht]