ECLI:NL:RBROT:2008:BC8717

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/601195-05 en 10/601029-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Daalmeijer
  • A. Trotman
  • J. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en witwassen door verdachte in Nederland

Op 3 april 2008 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 5,24 kilogram cocaïne in Nederland en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij de invoer van cocaïne via de haven van Rotterdam. De verdachte had een cruciale rol in de voorbereidingen voor meerdere cocaïnetransporten vanuit Zuid-Amerika naar Nederland, waarbij hij contacten onderhield met leveranciers en afnemers. Tijdens het onderzoek zijn er diverse tapgesprekken en getuigenverklaringen verzameld die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de invoer van cocaïne en het witwassen van een bedrag van ongeveer 1.500.000 euro. De verdachte heeft zich gedurende een half jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van deze gelden, waarbij hij gebruik maakte van de diensten van anderen en buitenlandse bankrekeningen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de schadelijke gevolgen van de drugshandel voor de volksgezondheid en de internationale rechtsorde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een geldboete van € 10.050,00, met verbeurdverklaring van een motorschip en onttrekking van een vals paspoort aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummers: 10/601195-05 en 10/601029-07
Datum uitspraak: 3 april 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] (Seychellen),
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De IJssel te Krimpen aan de IJssel,
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2008, 12 maart 2008, 13 maart 2008, 17 maart 2008, 19 maart 2008 en 20 maart 2008.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging met parketnummer 10/601195-05, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd, en hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/601029-07. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging en de dagvaarding zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Spoon heeft gerequireerd tot:
- vrijspraak van het onder parketnummer 10/601029-07 onder 1 (voor wat betreft de zaak Spangen) en 2 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/601195-05 onder 1, 2, 3 primair en het onder parketnummer 10/601029-07 onder 1 (voor wat betreft de zaken Jamaica en Vogeltje) en 3 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest en oplegging van een geldboete van €. 10.050,=.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman heeft, op de gronden als vermeld in de door hem overgelegde pleitnota, primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard ten aanzien van de feiten op de dagvaardingen met parketnummers 10/601195-05 en 10/601029-07 en (meer) subsidiair tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering geconcludeerd.
Daartoe heeft hij - kort samengevat - aangevoerd dat:
a) de tap op [medeverdachte 1] onmiddellijk had dienen te worden beëindigd op het moment dat duidelijk was dat deze niet over de tap kwam;
b) er bij aanvang van het opsporingsonderzoek jegens de verdachte geen redelijk vermoeden van schuld jegens hem bestond;
c) de (verlengings)tapbevelen ex artikel 126m Wetboek van Strafvordering (Sv) om die reden onrechtmatig waren;
d) de verdachte hierdoor daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad nu al het materiaal dat hem in deze strafprocedure wordt tegengeworpen is voortgevloeid uit het onrechtmatig doortappen.
De rechtbank stelt vast dat het Orchidee-onderzoek op 17 november 2005 is gestart naar aanleiding van het proces-verbaal van de Dienst Internationale Netwerken van de KLPD van 8 november 2005 waaruit naar voren kwam dat [medeverdachte 1] zich zou bezig houden met het organiseren van de import van grote hoeveelheden cocaïne per schip vanuit het Caribisch gebied.
Eind september 2005 zou deze [medeverdachte 1] naar Jamaica zijn gereisd om daar een schip te bezichtigen en mensen te ontmoeten van een nog onbekende organisatie. Vervolgens zou hij zijn doorgereisd naar Panama voor de definitieve onderhandelingen over invoer van cocaïne, welke mogelijk met behulp van het MS [motorschip 1] zou plaatsvinden.
[medeverdachte 1] zou de beschikking hebben over een drietal Nederlandse GSM-nummers eindigend op [telefoonnummer 1], [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3].
Na machtiging daartoe van de rechter-commissaris heeft de officier van justitie op 17 november 2005 jegens [medeverdachte 1] een tapbevel ex artikel 126m Wetboek van Strafvordering (Sv) uitgevaardigd voor de duur van ten hoogste 4 weken op alle drie de genoemde nummers.
Gedurende die eerste periode is gebleken dat niet [medeverdachte 1] maar de verdachte gebruik maakte van de getapte lijnen eindigend op [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3].
Op het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] zijn in die periode geen gesprekken tot stand gekomen.
Door de Spaanse tolk KL00E159 is op 23 november 2005 gemeld dat deze de stem van de gebruiker van het nummer eindigend op [telefoonnummer 3] herkende als zijnde die van de verdachte, [verdachte] (p. 1 bijlagen Alg. Pv Orchidee en RC-verklaring d.d. 13 augustus 2007).
Ook door brigadier [verbalisant 1] is de stem herkend als zijnde die van [verdachte] (p. 2 bijlagen Alg. Pv Orchidee en RC-verklaring d.d. 9 augustus 2007).
Zowel [verbalisant 1] als de tolk herkenden de stem van [verdachte] uit “Nero”, een eerder verdovende middelen onderzoek waarbij zij beiden betrokken waren.
Door verbalisant [verbalisant 2] zijn vervolgens alle gesprekken vanaf 21 november 2005 10.38 uur op de lijn eindigend op [telefoonnummer 3] opnieuw uitgeluisterd. Geconcludeerd werd toen dat [verdachte], op een enkele uitzondering na, steeds de gebruiker was van genoemd nummer (p.1 bijlagen Alg. Pv Orchidee en RC-verklaring d.d. 9 augustus 2007) .
In genoemd “Nero”-onderzoek werd de verdachte verdacht - zonder dat dit tot vervolging in Nederland heeft geleid - van het hebben van een faciliterende rol met betrekking tot de invoer van meerdere partijen cocaïne, tussen organisaties in Nederland en Panama.
Uit informatie van het Landelijke Internationale Rechtshulp Centrum (LIRC) bleek dat de verdachte sinds 2002 gesignaleerd stond voor smokkel van 3100 kg cocaïne met het MS [motorschip 2] in 2002 en daarvoor in Panama (mogelijk) was veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf.
Uit de sinds november 2005 getapte gesprekken kwamen feiten en omstandigheden naar voren die het vermoeden wettigden dat door de verdachte strafbare feiten werden gepleegd, meer specifiek dat deze in relatie stonden tot betrokkenheid van de verdachte bij het transporteren van hoeveelheden cocaïne.
Gebleken was dat hij veelvuldig telefonisch contact had met personen in Jamaica, Venezuela, Engeland, België, Spanje en Nederland.
In het aan de beide vorderingen tot machtiging ex artikel 126m Sv (telefoonnummers op
[telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3]) van 13 december 2005 ten grondslag liggende proces-verbaal d.d. 9 december 2005 (0512090900.BOB) is een tiental gesprekken uit de periode 21 november tot en met 25 november 2005 vermeld waarin (versluierd) werd gesproken over het versturen van ladingen en geld, percentages voor mensen van de vrachtwagen, het pakken van “dingen” en een doos die naar een loods moet, waarbij aan “de meneren die het werk doen” 50 à 80.000 dollar moet worden gegeven.
Uit de verhoren bij de rechter-commissaris van met name [verbalisant 3], teamleider van de Nationale Recherche en [verbalisant 4], unithoofd van de Nationale Recherche d.d. respectievelijk 15 augustus 2007 en 20 november 2007 is gebleken dat het besluit om de reeds verleende tapmachtigingen op [medeverdachte 1] te laten uitlopen en vervolgens de verlengingen van de tapmachtigingen aan te vragen op naam van de verdachte is genomen na overleg tussen eerdergenoemde [verbalisant 4] en de verantwoordelijke officier van justitie H. Mos.
Tegen die achtergrond was er jegens de verdachte reeds in de periode 21 tot en met 25 november 2005 een verdenking in de zin van artikel 27 Sv ontstaan. Mede gelet op de ernst van de feiten waarvan de verdachte werd verdacht, is de keuze van het Openbaar Ministerie om de taps op [medeverdachte 1] uit te laten lopen en na ommekomst van de periode van deze eerste tapmachtigingen op 13 december 2005 nieuwe tapmachtigingen op dezelfde twee nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] aan te vragen maar dan op naam van de verdachte [verdachte] een gerechtvaardigde/redelijke.
Uit het bovenstaande volgt dat het verweer in al zijn onderdelen wordt verworpen.
Ook anderszins zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg staan, zodat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging ontvankelijk wordt verklaard.
Gezien het bovenstaande behoeft de subsidiair bepleite bewijsuitsluiting/strafvermindering geen bespreking.
VRIJSPRAAK
Ten aanzien van parketnummer 10/601195-05 feit 3 primair (zaak Groen)
De officier van justitie heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van het medeplegen van het valselijk opmaken van een reisdocument.
Uit de tapgesprekken blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] in opdracht van de verdachte een vals paspoort heeft geregeld en dat de verdachte in dit kader met deze [medeverdachte 2] overleg heeft gevoerd over een pasfoto en over de kleur van het paspoort. De rechtbank acht deze handelingen echter onvoldoende om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking bij het vervalsen van het paspoort. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 10/601029-07 feit 2 (zaak Satelliet)
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsman hiertoe hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve uit te laten, zal dit niet nader worden gemotiveerd.
PARTIËLE VRIJSPRAAK
Ten aanzien van parketnummer 10/601029-07 feit 1 (zaak Jamaica)
Het onder 1 ten laste gelegde voorzover dat ziet op de zaak Jamaica is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het dossier bevat weliswaar aanknopingspunten op grond waarvan kan worden aangenomen dat voorbereidingen werden getroffen voor een cocaïnetransport richting Europa.
Noch de door de officier van justitie aangedragen bewijsmiddelen, noch de overige in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen houden echter iets in waaruit kan worden afgeleid dat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen er (mede) toe strekten om cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
De enkele omstandigheid dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode in Nederland woonde, is daartoe onvoldoende.
Ten aanzien van parketnummer 10/601029-07 feit 1 (zaak Spangen)
Het onder 1 ten laste gelegde voorzover dat ziet op de zaak Spangen is eveneens niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsman hiertoe hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve uit te laten, zal dit niet nader worden gemotiveerd.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/601195-05 onder 1, 2 en 3 subsidiair en het onder parketnummer 10/601029-07 onder 1 (zaak Vogeltje) en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10/601195-05
1.
hij omstreeks 24 september 2005 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
5,24 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 30 september
2006
te Rotterdam en Hellevoetsluis en Etten Leur en Utrecht en Breda
en Woerden en/of elders in Nederland en in Venezuela dan wel elders in
de wereld
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in
het derde of vierde lid van artikel 10 (oud, geldend tot en met 30 juni 2006) en/of het vierde of vijfde lid van artikel 10 (nieuw oud, geldend tot en met 31 december 2006) van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
aanzienlijke handelshoeveelheden van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te
verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)
wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het
plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen
en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk
- naar Venezuela gereisd om aldaar ontmoetingen te hebben
en/of afspraken te maken met de leveranciers van de deklading en/of voornoemde
handelshoeveelheden cocaïne en
- personen benaderd en/of laten benaderen om hun bedrijf
en/of bedrijfspand/loods ([rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2]) ter
beschikking te stellen voor de ontvangst en/of opslag van voornoemde
handelshoeveelheden cocaïne en
- document(en), betrekking hebbend op (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelheden cocaïne, via de fax en/of computer
verzonden en/of laten verzenden en/of in ontvangst genomen en
- telefoon- en/of emailgesprekken gevoerd met betrekking tot het
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en
- ontmoetingen gehad en/of geregeld met betrekking tot het
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelheden cocaïne;
3. subsidiair
hij in de periode van 2 februari 25 maart 2006 tot en met 21 november
2006,
te Rotterdam, althans in Nederland,
in het bezit was van een reisdocument, te weten een Frans paspoort op naam van
[naam] waarvan hij wist dat het
reisdocument vals was.
Parketnummer 10/601029-07
1.
hij in de periode van 1 november 2005
1 september 2006 tot en met 20 november 2006
te Rotterdam en/of elders in Nederland enVenezuela dan wel elders ter wereld,
tezamen en in vereniging met anderen
om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid
van artikel 10 ( oud) van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van
aanzienlijke handelshoeveelheden van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te
verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)
wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het
plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen
en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk
- telefoon- en/of chatgesprekken gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde
handelshoeveelheden cocaïne.
3. primair
hij op tijdstippen in de periode van mei 2006 tot en
met 10 december 2006, te Rotterdam en Amsterdam en De Rijp, althans in
Nederland, en Zwitserland en Spanje en Griekenland,
tezamen en in vereniging met anderen, meerdere
geldbedragen
(totaal ter waarde van 1.500.000 euro of daaromtrent), heeft verworven,
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 10/601195-05 feit 1 zaak Zeeman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de zaak Zeeman vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de persoon bij wie de cocaïne is aangetroffen, zijnde ene [medeverdachte 3], in Colombia een bepaald telefoonnummer zou hebben gekregen waarvan niet de verdachte maar [medeverdachte 4] de gebruiker is. Als de verdachte over de tap komt, gaat hij niet het gesprek aan maar zegt dat de beller een vrouw moet bellen. Volgens de raadsman volgt hieruit dat het niet de verdachte is die met deze zaak te maken heeft, maar een derde, namelijk een vrouw. Voorts hebben de medeverdachten en getuigen niet belastend over de verdachte verklaard.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting is het volgende gebleken:
Op 25 september 2005 is er via het schip “[naam schip 3]” in de haven te Rotterdam 5,24 kilo cocaïne Nederland ingevoerd. De cocaïne is aangetroffen in de hut van [medeverdachte 3], die als matroos werkzaam was op het schip.
[medeverdachte 3] heeft na zijn aanhouding op 25 september 2005 verklaard dat hij in Colombia door drie mannen is benaderd om cocaïne naar Rotterdam te smokkelen. Het ging om zes pakken en een paar schoenen waarin kleine pakketjes zaten. [medeverdachte 3] heeft van één van de mannen in Colombia een briefje met daarop telefoonnummers en namen gekregen. Voorts kreeg [medeverdachte 3] de opdracht om na aankomst in Rotterdam allereerst het [hotel] te bellen.
Op het briefje dat [medeverdachte 3] in Colombia heeft ontvangen en dat tijdens de doorzoeking in zijn hut werd aangetroffen en in beslag is genomen, stonden onder andere de navolgende telefoonnummers en namen vermeld:
Zeemanclub
[telefoonnummer 4]
[telefoonnummer 5]
[naam 1].
Hierover heeft [medeverdachte 3] op 25 september 2005 bij de politie verklaard dat het nummer van het [hotel] onder de naam [naam 2] er staat en dat dit nummer in gebruik is bij een man genaamd [naam 2]. Hij heeft deze [naam 2] op 23 september 2005 gebeld toen het schip voor anker ging op de ankerplaats voor de kust van Nederland. [medeverdachte 3] meldde zich met de naam van het schip “[naam schip 3]”. [naam 2] vertelde hem dat hij de vrouw moest bellen, waarna de verbinding werd verbroken. Het gesprek met [naam 2] heeft in het Engels plaatsgevonden.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte ook [naam 2] wordt genoemd.
Op 11 oktober 2005 heeft [medeverdachte 3] verklaard na aankomst in Rotterdam naar het telefoonnummer [telefoonnummer 4] te hebben gebeld. In reactie op [medeverdachte 3]’s mededeling dat hij [naam 3] heette, zei de man aan de andere kant van de lijn dat hij naar de vrouw moest bellen. Daarna heeft [medeverdachte 3] naar de vrouw gebeld, die zich [medeverdachte 5] noemde. Deze vrouw, die volledig bleek te zijn genaamd [medeverdachte 5], heeft [medeverdachte 3] aan boord van het schip [naam schip 3] in Rotterdam bezocht. Zij heeft [medeverdachte 3] verteld dat hij met de cocaïne in een taxi naar het [hotel] moest rijden.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] dat [medeverdachte 3] na aankomst in Rotterdam heeft gebeld in gebruik was bij [medeverdachte 4], zijnde de partner van de verdachte.
Op 12 december 2005 heeft [medeverdachte 5] verklaard dat zij in opdracht van [medeverdachte 6] beschikbaar zou zijn om gebeld te worden door een opvarende van het schip “[naam schip 3]”, die achteraf [medeverdachte 3] bleek te zijn, en dat het de bedoeling was dat zij deze opvarende in contact zou brengen met [medeverdachte 6] om de zaken verder af te handelen. Als het [medeverdachte 3] gelukt zou zijn om met de cocaïne van boord te komen, zou hij met een taxi naar een adres in Rotterdam zijn gereden alwaar hij onder andere [medeverdachte 6] zou ontmoeten om hun “zaken” verder af te handelen.
Uit diverse -onder meer na te noemen- tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 6] en een NN-man die gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] in de periode voor en na aankomst van het schip “[naam schip 3]” op 24 september 2005 te Rotterdam regelmatig telefonisch contact met elkaar hadden. Daarin bracht [medeverdachte 6] voornoemde NN-man onder meer op de hoogte van de inhoud van de telefonische contacten die in diezelfde periode hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5].
Zo spraken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] in hun telefoongesprek op 23 september 2005 om 18.10 uur over het feit dat “zijn” beltegoed bijna op is en is er in het daarop volgende gesprek tussen beiden om 18.11 uur gesproken over de naam van de provider van de mobiele telefoon van [medeverdachte 3].
Vervolgens heeft [medeverdachte 5] met [medeverdachte 6] gebeld (telefoongesprek van 23 september 2005 om 18.17 uur) en hem verteld dat “[naam]” (fonetisch) haar vriend heeft gebeld en dat het morgen aankomt. [medeverdachte 5] vertelt ook nog dat “[naam]” geen beltegoed meer heeft. [medeverdachte 6] geeft aan dat hij beltegoed zal gaan regelen. [medeverdachte 6] vraagt hoe laat [medeverdachte 5] heeft afgesproken. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij nog zal gaan bellen maar dat hij geen beltegoed had.
Onmiddellijk daarna om 18.18 uur belde [medeverdachte 6] naar de NN-man met het telefoonnummer 06-15171274. Dit gesprek werd in het Engels gevoerd. [medeverdachte 6] zegt dat ‘hij gebeld heeft’. De man zegt dat hij dat al weet. Vervolgens vraagt [medeverdachte 6] de NN-man of hij weet bij welke provider ‘hij’ zit want ‘hij’ heeft geen beltegoed meer en [medeverdachte 6] moet dat voor hem gaan regelen. De NN-man geeft aan niet te weten om welke provider het gaat.
Op 24 september 2005 om 12.12 uur heeft [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 3] gebeld. [medeverdachte 5] vraagt of “[naam]” al in Holland is. Hij zegt dat het nieuwe schema om zeven uur ’s avonds is. Om 14.36 uur heeft [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 5] gebeld en zij zegt dat hij pas om zes, zeven uur aankomt. Diezelfde avond om 21.51 uur heeft [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 3] gebeld. Daaruit blijkt dat zij een taxi voor [naam medeverdachte 3] heeft geregeld die bij het schip staat te wachten. [medeverdachte 3] geeft aan dat hij een probleem heeft. Hij kan niet van boord gaan, omdat de Emigratiedienst er nog niet is.
Diezelfde dag om 22.49 uur heeft [medeverdachte 6] naar de NN-man met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] gebeld. Ook dit gesprek werd in het Engels gevoerd. [medeverdachte 6] geeft aan “ze mogen er niet in en ze mogen er niet uit”. De man reageert hierop met “oh, mijn god” en vraagt of ze er misschien morgen in kunnen. [medeverdachte 6] antwoordt “ja, maar ze vertrekken morgen”. [medeverdachte 6] eindigt het gesprek door te zeggen dat hij de man morgenvroeg ziet.
Op 25 september 2005 te 00.00 uur heeft [medeverdachte 6] naar het telefoonnummer [telefoonnummer 6] gesmst: Emigr. Did not ariv.
Op 25 september 2005 om 11.21 uur heeft [medeverdachte 6] wederom naar de NN-man met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] gebeld. Hij geeft aan dat een derde hem over een half uur à vijfenveertig minuten zal komen ophalen.
Uit het telefoongesprek om 12.04 uur tussen de NN-man met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] en ene [medeverdachte 7] volgt dat zij over tien minuten afspreken bij de NN-man thuis.
Om 12.58 uur heeft de NN-man met het telefoonnummer 06-15171274 naar een NN-vrouw gebeld. Op de vraag van de NN-vrouw of het meisje niet naar hem is toegegaan antwoordt de NN-man “Ja. Ze kan niet. Te veel ogen” en zegt later dat er daar te veel vijanden zijn.
Uit stemherkenning is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 6] bij de verdachte in gebruik was en gelet hierop kan geconcludeerd worden dat de verdachte de NN-man is die aan voornoemde tapgesprekken heeft deelgenomen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [straatnaam] te Rotterdam op 21 november 2006 zijn onder andere twee notitieblaadjes en een half A4-blaadje aangetroffen.
Op het ene notitieblaadje staat met potlood ‘[naam]’ geschreven en op het andere staat handgeschreven [emailadres 1]. Op het halve A4-blaadje staat onder andere handgeschreven het nummer ‘[negen- cijferig]’ met daaronder ‘Pit’.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde periode betrokken is geweest bij de invoer van 5,24 kilo cocaïne in Nederland via het schip “[naam schip 3]”, waarbij tussen de verdachte en de medeverdachten sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Het ten laste gelegde feit wordt dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Ten aanzien van parketnummer 10/601195-05 feit 2 (zaak Venezuela)
Namens de verdachte is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de aan de verdachte in deze zaak verweten handelingen voorbereidingshandelingen zouden betreffen ten aanzien van beoogde invoer van verdovende middelen, hetgeen moet leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende:
Uit taps en observaties is het volgende gebleken.
Vanaf januari 2006 hebben diverse ontmoetingen plaats tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 8]. Tijdens zijn verblijf in Venezuela van 25 maart tot 7 mei 2006 verzendt de verdachte via zijn partner [medeverdachte 4] documenten aan medeverdachte [medeverdachte 8]. Uit de taps blijkt dat er problemen zijn bij de verzending van een fax naar een contact van medeverdachte [medeverdachte 9]. In Venezuela heeft de verdachte samen met [persoon 1] diverse ontmoetingen.
Er blijken problemen met de ontvangst van de faxen met betrekking tot de bedrijven [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1]. [medeverdachte 8] heeft hierover op 26 en 28 april 2006 contact met [persoon 1] in Venezuela waarbij versluierde taal wordt gebruikt. [persoon 1] heeft het over “duizend kinderen” en vraagt wat [medeverdachte 8] van timmerhout als deklading vindt.
Naar aanleiding van de problemen met de faxen is er frequent contact tussen de verdachte en [medeverdachte 8]. Deze belt dan weer naar [medeverdachte 9] die bij [medeverdachte 10] hieromtrent informeert.
Medio mei 2006 komt [persoon 2] uit Zuid-Amerika naar Nederland om een aantal bedrijven/loodsen te bekijken waaraan leveringen zouden kunnen worden gedaan.
Op 13 mei 2006 vinden er bezichtigingen plaats van loodsen in Woerden en Dorst waarbij onder meer de verdachte, [medeverdachte 8], [medeverdachte 9], [medeverdachte 11] en [persoon 2] aanwezig zijn. [medeverdachte 11] is eigenaar van de loods te Woerden en het aldaar gevestigde bedrijf [rechtspersoon 1] (hierna: [rechtspersoon 1]). In Dorst is het bedrijf [rechtspersoon 3] gevestigd. Op de terugreis heeft [persoon 2] een chip moeten weggooien en hij vraagt aan de verdachte om de twee adressen opnieuw via de email te sturen. Een dag later op 29 mei 2006 stuurt de verdachte per email de namen van [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1].
[rechtspersoon 2] is eigendom van [medeverdachte 12]. Deze staat in contact met [medeverdachte 10]. Blijkens de verklaring van [medeverdachte 12] heeft [medeverdachte 10] hem voorgesteld om goederen te importeren uit Venezuela zoals schroot. Hij kreeg daartoe de naam van het bedrijf [bedrijf 1], maar het faxen naar dit bedrijf mislukte steeds. In de auto van [medeverdachte 8] is een briefje aangetroffen van [bedrijf 1] aan [rechtspersoon 1] d.d. 1 juni 2006 waarin staat dat er producten vanuit Venezuela, Ecuador, Panama, Colombia en Mexico verzonden kunnen worden. Voorts is een emailbericht d.d. 29 mei 2006 van de verdachte gericht aan [persoon 2] gevonden met gegevens van [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1].
Op 14 augustus 2006 opent de verdachte een emailbericht afkomstig van [persoon 2] waarin staat dat [medeverdachte 10] en zijn vrienden willen starten. De verdachte raadpleegt onmiddellijk daarna de email van 29 mei 2006 met de twee adressen van [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1].
Op 25 augustus 2006 is door [rechtspersoon 1] een fax ontvangen van een bedrijf uit Venezuela waarin de levering wordt aangeboden van verschillende goederen (onder andere verf, electronica, soja olie). Uit de internettap op de verdachte blijkt dat hij op 3 september 2006 een emailbericht heeft bekeken en de twee bijbehorende bijlagen heeft geopend. Eén van die bijlagen betreft een kopie van de tekst van eerdergenoemde fax aan [rechtspersoon 1]. De tweede bijlage bevatte een gelijkluidende tekst, deze fax was echter gericht aan [rechtspersoon 2].
Op 3 september 2006 bericht de verdachte in een emailbericht aan [persoon 2] dat de bedrijven betrouwbaar zijn en stelt voor om met [rechtspersoon 1] te beginnen.
In augustus en september 2006 eisen [medeverdachte 8] c.s. volgens tap- en chatgesprekken een onkostenvergoeding van €. 15.000,= van de verdachte omdat de levering niet van de grond komt. De verdachte heeft hierover contact met [persoon 3] en [persoon 4].
Gezien het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat de hierboven weergegeven voorbereidingshandelingen kennelijk betrekking hebben op de leverantie van goederen waarvoor een deklading benodigd is en waarover veelal versluierd wordt gesproken. Deze goederen moeten vanuit Venezuela geleverd worden aan betrouwbare Hollandse bedrijven.
De rechtbank acht bewezen dat de voorbereidingshandelingen strekten tot de invoer van één of meer partijen cocaïne en heeft daarbij op de volgende feiten en omstandigheden acht geslagen.
Uit een verklaring afgelegd door [getuige 1] op 19 november 2007 bij de rechter commissaris blijkt dat deze in opdracht van de verdachte in oktober 1998 een partij cocaïne heeft vervoerd bestaande uit 157 pakketten. De verdachte zou de partij zelf in Nederland in ontvangst nemen. [getuige 1] is door de politie in Guyana ter zake van dit transport aangehouden en heeft daarvoor een gevangenisstraf uitgezeten.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring op 15 januari 2008 afgelegd bij de
rechter-commissaris door [getuige 2]. Hij zou over de verdachte, die hij kent als
[naam 2], hebben gehoord dat deze in de drugshandel zit.
Voorts wordt deze verklaring ondersteund door de verklaring die [getuige 3] op 15 november 2007 heeft afgelegd bij de rechter-commissaris. Deze hoorde in 1999 dat een schip dat aan de verdachte toebehoorde, de [naam schip 2], was gepakt met duizenden kilo’s cocaïne aan boord.
Bovendien is er informatie van het LIRC waaruit blijkt dat de verdachte in 2002 gesignaleerd stond voor smokkel van 3100 kg cocaïne met het MS [naam schip 2] en daarvoor in Panama (mogelijk) was veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf.
Ook volgt uit het tijdens een observatie d.d. 4 september 2006 waargenomen gesprek tussen de medeverdachte [medeverdachte 8] en de medeverdachte [medeverdachte 9], dat de medeverdachte [medeverdachte 8] het in zijn gesprek met [medeverdachte 10] heeft over ‘die gozer die ertussen zit doet het al heel lang’. Uit de context van dat gesprek blijkt dat met ‘gozer’ op de verdachte wordt gedoeld.
Bij de beoordeling van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank tenslotte betrokken dat verdachte -indien geconfronteerd met onderzoeksresultaten- zich zowel tijdens verhoren door de politie als ter terechtzitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Daarmee heeft de verdachte geen verklaring gegeven omtrent zijn handelen die noopt tot een andere beoordeling van de aangehaalde bewijsmiddelen dan de beoordeling die de rechtbank heeft gemaakt (HR 15 juni 2004, LJN AO9639).
Gezien het hiervoor vermelde stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat de onderhavige voorbereidingshandelingen strekten tot de invoer van een of meerdere partijen cocaïne in Nederland.
De rechtbank overweegt hierbij dat ook overigens in het dossier van de verdachte geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de stelling dat het zou gaan om de (voorbereidingen tot) invoer van andere verdovende middelen dan cocaïne.
Ten aanzien van parketnummer 10/601029-07 feit 1 (zaak Vogeltje)
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de zaak Vogeltje vrijgesproken dient te worden, omdat er geen aanknopingspunten zijn dat de personen die in dit dossier worden genoemd spreken over dan wel bezig zijn geweest met voorbereidingshandelingen voor de invoer van verdovende middelen. De inhoud van de tapgesprekken is weinig concreet en kan betrekking hebben op allerlei zaken. Ten aanzien van de bij de doorzoeking aangetroffen foto’s van vermoedelijk de binnenzijde van een vrachtvliegtuig blijkt uit niets dat de foto’s daadwerkelijk foto’s zijn van bouten van de binnenzijde van een vliegtuig.
Dit verweer wordt verworpen.
In het dossier bevinden zich diverse telefoon- en chatgesprekken gevoerd in de periode september 2006 tot en met november 2006 tussen de verdachte en ene [persoon 3] waarin veelal gebruik wordt gemaakt van versluierde taal. Zo wordt er in relatie met het eiland Margarita gesproken over het vogeltje dat meneer Martin heet, waarvan er twee zijn die daar rechtstreeks komen en waarin het meisje gestopt kan worden. Een man moet naar het vogeltje gebracht worden om te laten zien waar het ingestopt moet worden. De man gaat binnen in op een speciale plek waar 4 of 5 schroeven zitten. Voorts wordt er gesproken om te starten met aantallen van 50 en 100 die daarna opgevoerd kunnen worden. Ook worden er percentages van 30% en 35% genoemd (tapgesprek van 22 september 2006 om 14.19 uur en chatgesprekken van 23 september 2006 om 18.40 uur en 18.54 uur).
Voorts zijn er chatgesprekken met [persoon 3] waarin de verdachte het heeft over een vracht via het vogeltje die in een container wordt gestopt die van de KLM is (chatgesprek van 1 november 2006 om 15.36 uur). “Ze” willen dat de vracht van bedrijf naar bedrijf gaat. De verdachte geeft aan dat het niet uitmaakt of [persoon 3] tonijn of sardienen gaat opsturen, maar dat de kindjes in het midden moeten liggen (chatgesprek van 4 november 2006 om 18.30 uur). In dit laatste chatgesprek met [persoon 3] merkt de verdachte nog op dat er verschillende vogeltjes met vracht zijn die vertrekken “daarginder waar jij bent en komen hierheen”.-
Daarnaast bevinden zich in het dossier kopieën van geschriften die tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte in beslag zijn genomen. Het betreffen een onderhoudsschema van vliegtuigen van Martinair en een aantal foto’s van vermoedelijk de binnenkant van een (vracht)vliegtuig en een foto van losse bouten en schroeven.
Gelet op het vorenstaande kunnen de bovenstaande telefoon- en chatgesprekken naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan betrekking hebben op de voorbereiding van invoer van cocaïne in Nederland via vliegtuigen van Martinair en KLM vanuit Venezuela en het daartoe behorende Isla Margarita, waarbij indien nodig vis als deklading wordt gebruikt.
Bij de beoordeling van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank tenslotte betrokken dat verdachte -indien geconfronteerd met onderzoeksresultaten- zich zowel tijdens verhoren door de politie als ter terechtzitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Daarmee heeft de verdachte geen verklaring gegeven omtrent zijn handelen die noopt tot een andere beoordeling van de aangehaalde bewijsmiddelen dan de beoordeling die de rechtbank heeft gemaakt.
Dat het hierbij gaat om cocaïne leidt de rechtbank – zoals reeds ten aanzien van de zaak Venezuela is overwogen – af uit de omstandigheid dat de verdachte in het verleden in verband is gebracht met de handel in cocaïne, zoals blijkt uit de verklaringen die de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] op 15 november 2007 respectievelijk 19 november 2007 ten overstaan van de rechter-commissaris hebben afgelegd.
Ten aanzien van parketnummer 10/601029-07 feit 3 primair (zaak Morado)
De raadsman heeft namens de verdachte gemotiveerd weersproken dat de feiten en omstandigheden door de officier van justitie aangedragen in haar requisitoir moeten leiden tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de onderhavige gelden middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende:
Voor een veroordeling op grond van artikel 420 bis en 420 quater van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat vaststaat dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Aan deze eis is voldaan als het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf (HR 27 september 2005, LJN AR 4094).
Dat dit het geval is mag worden afgeleid uit concrete feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, zoals die uit het dossier naar voren komen.
Uit het dossier blijkt het volgende :
- Uit tapgesprekken (onder meer het gesprek tussen de verdachte en een onbekende man d.d. 17 mei 2006 te 19.19 uur) komt naar voren dat de verdachte op die dag van een man bijgenaamd “Chino” 271.224 euro in contanten heeft ontvangen bij de Mac Donalds in Sloten;
- Uit tapgesprekken gevoerd op 14 en 15 juni 2006 komt naar voren dat de verdachte van “mr. Cheese” en/of “mr. Carrots”, in de lobby van het Novotel in Amsterdam een geldbedrag in contanten zal/ heeft ontvangen.
- Uit tapgesprekken gevoerd op 16 juni 2006 komt naar voren dat aan de verdachte door “mr. Cheese” op het station Zuid in Rotterdam wederom een geldbedrag, zij het niet het juiste, is overhandigd.
- Uit tapgesprekken gevoerd op 22 juni 2006 komt naar voren dat er weer een ontmoeting heeft plaats gevonden op Station Zuid met “mr. Cheese” waarbij vermoedelijk weer geld is overhandigd.
- Uit tapgesprekken van 30 juni en 1 juli 2006 komt naar voren dat de verdachte een afspraak heeft met “Pedro” in hotel Krasnapolsky te Amsterdam. Deze ontmoeting wordt geobserveerd en daarbij wordt door een observant waargenomen dat de verdachte daar een -kennelijk- Zuid-Amerikaanse man ontmoet. Als de Zuid- Amerikaan en de verdachte in het hotel aan een tafeltje zitten, ziet de observant dat de verdachte van de schoot van de Zuid-Amerikaan een voorwerp in of onder een zwarte tas schuift, die de verdachte zelf op schoot heeft.
- De ontvangst van de hierboven genoemde gelden wordt bevestigd door tapgesprekken gevoerd door de verdachte op 2 juli 2006 met een Spaans sprekende man (16.31 uur) en met een man geïdentificeerd als zijnde [persoon 5] (16.45 uur). In deze gesprekken vertelt de verdachte dat: “Chino 271.224 heeft overhandigd. De Spanjaard de eerste keer 400.000 en daarna 79.000 en de laatste keer 245.300. Dat is in totaal 996.224.”
- Voorts zegt de verdachte in een chatgesprek op 7 november 2006 dat “W” hem 20 heeft gegeven. Het totaal is dan 996.224 euro plus 20 dat “W” mij daarginder gegeven heeft in totaal 1.016.224.
De verdachte heeft over de inhoud van deze tapgesprekken, waarbij kennelijk versluierd wordt gesproken en waarbij kennelijk schuilnamen worden gebruikt, en over de waarnemingen bij hotel Krasnapolsky geen verklaring willen afleggen. Evenmin heeft hij verklaard over de herkomst of de bestemming van deze gelden.
- Blijkens de verklaring van [medeverdachte 13] heeft de verdachte hem een bedrag van 465.000 euro overhandigd in biljetten van 500 en 200 euro. Hij heeft dit geldbedrag op een bank in Luxemburg gestort. Deze 465.000 euro waren volgens [medeverdachte 13] bedoeld om een schip in Jamaica aan te kopen. In augustus 2006 werd deze opdracht door de verdachte gecanceld en diende dit bedrag in plaats daarvan naar Griekenland te worden doorgestort ten name van [rechtspersoon 4].
- Blijkens de verklaring van [medeverdachte 14], welke verklaring wordt bevestigd door die van [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16], heeft de verdachte in september 2006 twee keer bij [medeverdachte 14] thuis contant geld afgeleverd ten bedrage van 428.000 euro in biljetten van 20 en 50 euro, keurig verpakt. De bedoeling was volgens de getuigen dat dit geld zou worden overgemaakt naar Griekenland door [medeverdachte 15] ten name van [rechtspersoon 14]. Dit is met het eerste geldbedrag ook gebeurd. De verdachte verklaarde zijn handelwijze tegenover de getuigen door te zeggen dat hij zelf geen bankrekening had en het geld dus niet zelf kon overboeken.
- Blijkens de verklaring van [medeverdachte 17] heeft deze op verzoek van de verdachte een bedrag van 5000 euro overgemaakt voor de crew van een boot en later nog eens 31.000 euro in twee keer voor de verzekering van een boot. Het eerstgenoemde bedrag ontving hij in een envelop met daarin 100 bankbiljetten van 50 euro. Het bedrag van 31.000 euro bestond in zijn geheel uit bankbiljetten van 50 euro en heeft hij thuis bij de verdachte opgehaald. De begunstigde was [bedrijf 2] te Miami.
- Voorts is door [medeverdachte 18] blijkens diens verklaring op verzoek van zijn broer [medeverdachte 17] een geldbedrag in een envelop voor de verdachte naar een bank in Lugano, Zwitserland gebracht. Hij is daartoe op 25 oktober 2006 op één dag heen en weer gevlogen.
- Blijkens de verklaring van [persoon 6], directeur van de bank [naam bank] te Alicante (Spanje), is in oktober 2006 op de rekening van [bedrijf 3] bij zijn bank een storting gedaan van 675.000 euro door [persoon 7]. Deze vertelde dat het geld afkomstig was van [medeverdachte 17] en legde daarbij een kopie van het paspoort van deze over. Dit bedrag diende overgemaakt te worden naar de [naam bank] te Zwitserland.
- [medeverdachte 17] verklaart dienaangaande dat hij naar de desbetreffende bank in Spanje is geweest om op verzoek van de verdachte de problemen op te lossen die ontstaan waren met betrekking tot de overboeking van dit bedrag via deze bank naar een bank in Zwitserland.
- [rechtspersoon 4] blijkt het bedrijf in Griekenland te zijn dat bemiddeld heeft bij de verkoop van het schip de “[naam schip 5]”.
Ook over de herkomst en bestemming van deze gelden heeft de verdachte geen verklaring afgelegd.
- Uit tapgesprekken gevoerd tussen “[persoon 7]” van het Griekse bedrijf [rechtspersoon 4] en verdachte blijkt dat de verdachte een schip genaamd “[naam schip 5]” wenst aan te kopen. Dit gebeurt door middel van een aantal deelbetalingen vanuit verschillende landen. Hierbij rijzen onder meer problemen omdat er kennelijk euro’s worden gestort op een door [persoon 7] speciaal voor de gelegenheid geopende dollarrekening. Volgens [persoon 7] blokkeert de bank dan het geld ter voorkoming van witwassen. De problemen van [persoon 7] komen onder meer duidelijk naar voren in het tapgesprek van 6 oktober 2006 te 16.23 uur.
De verdachte heeft niet verklaard of en zo ja voor wie hij de [naam schip 5] diende aan te kopen en van wie het daarvoor bestemde geld afkomstig was.
Uit een verklaring afgelegd door [getuige 1] op 19 november 2007 bij de rechter commissaris blijkt dat deze in opdracht van de verdachte in oktober 1998 een partij cocaïne heeft vervoerd bestaande uit 157 pakketten. De verdachte zou de partij zelf in Nederland in ontvangst nemen. [getuige 1] is door de politie in Guyana ter zake van dit transport aangehouden en heeft daarvoor een gevangenisstraf uitgezeten.
De verdachte heeft over de herkomst van de onderhavige gelden geen verklaring afgelegd
anders dan in zijn algemeenheid dat hij zich bezig houdt met het kopen en verkopen van schepen, alsmede de reparatie en het onderhoud van schepen. De verdachte heeft ter staving van deze bewering geen stukken overgelegd. De enkele verklaring van [getuige 4] is daartoe onvoldoende.
De verdachte beschikt ook anderszins niet over legale inkomsten hier te lande, althans dat is door de verdachte niet aangetoond. Het feit dat de verdachte illegaal in Nederland verblijft en om die reden niet kan beschikken over een bankrekening is de eigen keuze van de verdachte, waarvoor hij overigens eveneens geen reden heeft opgegeven.
Bij aanhouding beschikte de verdachte over een vals paspoort en gaf hij een valse naam, de naam staande op het paspoort, op.
De verdachte heeft zich voorts op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank stelt dienaangaande vast dat weliswaar aan de verdachte niet kan worden tegengeworpen dat hij zich op zijn zwijgrecht beroept, maar nu hij voor de bovengenoemde omstandigheden die op zichzelf en in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd moeten worden als redengevend te zijn voor het bewijs van het in de zaak Morado ten laste gelegde feit geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, betrekt de rechtbank dit zwijgen in haar overwegingen.
De rechtbank overweegt voorts dat het een feit van algemene bekendheid is dat door middel van de handel in drugs grote geldbedragen worden gegenereerd.
Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf –drugshandel- als bedoeld in artikel 420 bis van het Wetboek van Strafrecht, zodat zij de zaak Morado wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/601195-05
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A (oud) van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
Medeplegen van een feit, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet (oud, geldend tot en met 30 juni 2006) en artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet (oud, geldend tot en met 31 december 2006) voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3. subsidiair
In bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is.
Parketnummer 10/601029-07
1.
Medeplegen van een feit, bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet (oud) voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3. primair
Medeplegen van witwassen.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, samen met anderen, via een schip een partij van ruim 5 kilogram cocaïne via de haven in Rotterdam in Nederland ingevoerd.
Voorts heeft de verdachte, samen met anderen, in de periode november 2005 tot november 2006 voorbereidingen getroffen ten aanzien van meerdere cocaïnetransporten vanuit zeer vermoedelijk Zuid-Amerika naar Nederland. De verdachte speelde een cruciale rol bij de beoogde invoer; hij onderhield de contacten met de leveranciers en de afnemer(s), faciliteerde de beoogde invoer en heeft in dat kader diverse ontmoetingen in onder meer Nederland en Venezuela gehad.
Ook heeft de verdachte zich gedurende een half jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van ongeveer €. 1.500.000.=, waarbij de verdachte gebruik heeft gemaakt van de diensten van diverse anderen en (hun) (buitenlandse) bankrekeningen.
Tot slot heeft de verdachte een vals paspoort gebruikt om onder meer naar Venezuela af te reizen.
Dit zijn ernstige feiten. Invoer van cocaïne draagt bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne, hetgeen niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook veel verslaafdencriminaliteit met zich meebrengt. Bovendien vormt de invoer van cocaïne een ernstige inbreuk op de internationale rechtsorde. Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen de drugshandel ook indien deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden.
Doordat de verdachte voorts heeft getracht om de herkomst van uit misdrijf verkregen geldbedragen te verhullen, heeft hij de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast.
De verdachte heeft in het geheel geen oog gehad voor deze nadelige gevolgen van zijn handelen, maar heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn behoefte aan financieel gewin.
Gezien de ernst van de feiten, de zeer aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen die de verdachte wordt verondersteld te hebben willen invoeren en de cruciale, faciliterende rol die de verdachte daarbij heeft gespeeld en gezien het aanzienlijke bedrag dat de verdachte heeft witgewassen, kan hierop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is mede in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 februari 2008 niet eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ondanks dat de rechtbank van een groter deel van de tenlastlegging vrijspreekt dan gerequireerd door de officier van justitie, zal, gezien het aantal en de ernst van de feiten dat wel is bewezenverklaard, de verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd die gelijk is aan de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf.
Bovendien worden gronden aanwezig geacht om de verdachte een geldboete van
€. 10.050,= op te leggen. Algemeen bekend is immers dat met de internationale handel in cocaïne aanzienlijke geldbedragen worden verdiend.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen voorwerp, te weten een Frans paspoort nummer [nummer] te onttrekken aan het verkeer.
Met behulp van het onder de verdachte aangetroffen voorwerp is het onder parketnummer 10/601195-05 onder feit 3 subsidiair bewezen misdrijf begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Het inbeslaggenomen Frans paspoort nummer [nummer] zal dan ook worden onttrokken aan het verkeer.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het ex artikel 94a Sv onder de verdachte in beslag genomen voorwerp motorschip [naam schip 5] (voorheen het m/s [naam schip 5]) verbeurd te verklaren.
Uit het zaakdossier horende bij het onder parketnummer 10/601029-07 onder feit 3 primair bewezen misdrijf, kan genoegzaam worden afgeleid dat de verdachte met door misdrijf verkregen gelden het m/s [naam schip 5] heeft aangekocht. Nu van de verdachte verder geen legale bron van inkomsten bekend is, wordt geoordeeld dat het voorwerp (grotendeels) uit de baten van strafbare feiten is verkregen. Het in beslag genomen voorwerp motorschip [naam schip 5] (voorheen het m/s [naam schip 5] zal dan ook worden verbeurd verklaard.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 23 (oud), 24c (oud), 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a (oud en nieuw) van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/601195-05 onder 3 primair en de onder parketnummer 10/601029-07 onder 1 (voor wat betreft de zaken Jamaica en Spangen) en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/601195-05 onder 1, 2 en 3 subsidiair en de onder parketnummer 10/601029-07 onder 1 (voor wat betreft de zaak Vogeltje) en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 10.050, (zegge: tienduizendenvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 81 dagen hechtenis;
- beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd: motorschip [naam schip 5] (voorheen het m/s [naam schip 5])
- verklaart onttrokken aan het verkeer: een Frans paspoort nummer [nummer].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Daalmeijer, voorzitter,
en mrs. Trotman en Frankruijter, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Broersma en Van Empelen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2008.
Bijlage bij vonnis van 3 april 2008:
TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING EN TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10/601195-05
1.
hij op of omstreeks 24 september 2005 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
5,24 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2 onder A jo 10 Opiumwet - Zaak Zeeman)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 30 september
2006
te Rotterdam en/of Hellevoetsluis en/of Etten Leur en/of Utrecht en/of Breda
en/of Woerden en/of elders in Nederland en/of in Venezuela dan wel elders in
de wereld.
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in
het derde of vierde lid van artikel 10 (oud) en/of het vierde of vijfde lid
van artikel 10 (nieuw) van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland
brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van
(een) (aanzienlijke) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te
verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)
wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het
plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één van) zijn mededader(s) tezamen
en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- één of meermalen naar Venezuela gereisd om aldaar ontmoetingen te hebben
en/of afspraken te maken met de leveranciers van de deklading en/of voornoemde
handelshoeveelh(i)d(en) cocaine en/of
- één of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om hun bedrijf
en/of bedrijfspand/loods ([rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2]) ter
beschikking te stellen voor de ontvangst en/of opslag van voornoemde
handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- één of meer document(en), betrekking op (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne, via de fax en/of computer
verzonden en/of laten verzenden en/of in ontvangst genomen en/of
- één of meer telefoon- en/of emailgesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- één of meer ontmoeting(en) gehad en/of geregeld met betrekking tot het
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne;
- één of meer telefoon- en/of emailgesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- één of meer ontmoeting(en) gehad en/of geregeld met betrekking tot het
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij)
voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne;
(artikel 10a van de Opiumwet - Zaak Venezuela)
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2006 tot en met 21 november 2006
te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een reisdocument, te weten een Frans
paspoort op naam van [naam], valselijk heeft opgemaakt of
vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- met behulp van in strijd met de door de bevoegde autoriteiten gebruikte
druk/ reproductietechnieken bovengenoemd document vervaardigd en/of
- hierop de pasfoto van verdachte aangebracht en/of
- personalia aangebracht welke niet met die van verdachte overeenkomen;
(art. 231 lid 1 Wetboek van Strafrecht - Zaak Groen);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2006 tot en met 21 november
2006, in elk geval op of omstreeks 21 november 2006,
te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
in het bezit was van een reisdocument, te weten een Frans paspoort op naam van
[naam] waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het
reisdocument vals of vervalst was.
(art. 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht - Zaak Groen)
Parketnummer 10/601029-07
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2005
tot en met 20 november 2006
te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in België en/of Italië en/of
Venezuela en/of Jamaica, dan wel elders ter wereld,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om (telkens) een feit, bedoeld in
het derde of vierde lid van artikel 10 (oud) en/of het vierde of vijfde lid
van artikel 10 (nieuw) van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van
(een) (aanzienlijke) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te
verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s)
wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het
plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één van) zijn mededader(s) tezamen
en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- één of meermalen naar (onder meer) Venezuela gereisd om aldaar ontmoetingen
te hebben en/of afspraken te maken met betrekking tot de deklading en/of
voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en) cocaine en/of
- één of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om hun bedrijf
en/of schip ter beschikking te stellen voor het vervoer van voornoemde
handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- één of meermalen geld(en) voorhanden gehad en/of overgemaakt en/of
overhandigd ten behoeve van de aankoop van en/of vervoer per voornoemd schip
en/of
- één of meer document(en), betrekking hebbende op (het transport van)
voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne, via de fax en/of computer
verzonden en/of laten verzenden en/of in ontvangst genomen en/of
- één of meer telefoon- en/of chatgesprek(ken) gevoerd en/of sms-berichten
verzonden en/of ontvangen met betrekking tot het opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde
handelshoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- één of meer ontmoeting(en) gehad en/of geregeld (onder meer in het Hilton
Hotel te Schiphol) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied
van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde handelshoeveelhe(i)d(en)
cocaïne;
(artikel 10a van de Opiumwet - Zaak Jamaica, Zaak Vogeltje, Zaak Spangen);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 31 december 2005
te Rotterdam, in elk geval in Nederland en/of Italië, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2, aanhef en onder B/C jo 10 van de Opiumwet - zaak Satelliet)
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van mei 2006 tot en
met 10 december 2006, te Rotterdam en/of Amsterdam en/of De Rijp, althans in
Nederland, en/of Zwitserland en/of Spanje en/of Griekenland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten één of meerdere
geldbedrag(en)
(totaal ter waarde van 1.500.000 euro of daaromtrent), heeft verworven,
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of (telkens) van
een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 1.500.000
euro of daaromtrent) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(art. 420 bis Wetboek van Strafrecht - Zaak Morado)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van mei 2006 tot en met 10 december 2006 te
Rotterdam en/of Amsterdam en/of De Rijp, althans in Nederland, en/of Spanje
en/of Zwitserland en/of Griekenland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens)
een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (totaal ter waarde van
1.500.000 euro of daaromtrent), heeft verworven, voorhanden heeft
gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of (telkens) van een voorwerp, te weten
(een) geldbedrag(en) (totaal ter waarde van 1.500.000 euro of daaromtrent)
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
(art. 420quater Wetboek van Strafrecht - Zaak Morado)