ECLI:NL:RBROT:2008:BC9387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
110757/HA ZA 98-3806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenveroordeling van derde-betrokkene na cessie van vorderingsrecht door Southern Reclamation

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de kostenveroordeling van een derde-betrokkene centraal, nadat eiseres Southern Reclamation haar vorderingsrecht had gecedeerd. Southern Reclamation, gevestigd in Romford, Essex, Verenigd Koninkrijk, was in liquidatie en ontbonden, wat leidde tot juridische complicaties. De rechtbank had eerder vonnissen gewezen op 22 februari 2001 en 4 april 2007, waarin werd geoordeeld dat de vordering van Southern Reclamation niet kon worden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen last en volmacht was om de vordering op eigen naam te innen, wat leidde tot de ontzegging van de vordering.

In het verdere verloop van het geding diende Southern Reclamation een antwoordakte in, en de rechtbank beoordeelde de kostenveroordeling. De rechtbank veroordeelde Southern Reclamation in de kosten van het geding tot en met 30 april 2000, begroot op € 3.160,58 aan vast recht en € 6.422,- aan salaris van de procureur. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank ontzegde ook de overige vorderingen van de gedaagden in hun incidentele conclusie.

De rechtbank oordeelde dat de derde-betrokkene, aangeduid als [X], persoonlijk in de proceskosten moest worden veroordeeld voor de proceshandelingen na 30 april 2000. Dit was het gevolg van het feit dat [X] de rechtbank en de gedaagden niet op de hoogte had gesteld van de liquidatie van Southern Reclamation, waardoor de procedure voortduurde op naam van een niet-bestaande rechtspersoon. De rechtbank oordeelde dat [X] had moeten beseffen dat hij niet bevoegd was om de vordering te innen, en dat hij zijn Nederlandse advocaat niet had geïnformeerd over de juridische situatie. De rechtbank legde de kostenveroordeling deels ten laste van Southern Reclamation en deels ten laste van [X].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 110757/HA ZA 98-3806
Uitspraak: 12 maart 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van het land van haar vestiging SOUTHERN RECLAMATION LIMITED,
gevestigd te Romford, Essex, Verenigd Koninkrijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr O.E. Meijer,
advocaat mr J.K.M. van der Meché,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Hilversum,
2. de maatschap handelende onder de naam VAN DAM & KRUIDENIER ADVOCATEN,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
procureur mr J.W. Bitter,
advocaat mr H.K.P. Ex (Amsterdam).
Eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident wordt hierna aangeduid als "Southern Reclamation", gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident samen als "[gedaagden]".
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewezen vonnissen van 22 februari 2001 en 4 april 2007 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
Na het laatste vonnis heeft [gedaagden] een akte na tussenvonnis genomen (met producties), Southern Reclamation een antwoordakte na tussenvonnis (met productie) en [gedaagden] nog een akte houdende uitlating productie
.
2. De verdere beoordeling in het incident en in de hoofdzaak
2.1
In het vonnis van 4 april 2007 is geoordeeld dat de vordering van Southern Reclamation niet aan haar kan worden toegewezen, nadat Southern Reclamation haar vordering op [gedaagden] had gecedeerd en nu ervan moet worden uitgegaan dat geen sprake is van een last en volmacht aan Southern Reclamation om de vordering op eigen naam te (blijven) innen. De vordering van Southern Reclamation is dan ook in dat vonnis ontzegd.
2.2
Het resterende geschilpunt betreft de kostenveroordeling. De rechtbank heeft al overwogen dat zij geen aanleiding ziet om de procureur (of de raadsman) van Southern Reclamation persoonlijk te veroordelen in de proceskosten ingevolge art. 58 (oud) Rv. Wel zou er - gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval - reden kunnen zijn o[X] in de proceskosten te veroordelen. Deze diende de gelegenheid te krijgen zijn standpunt naar voren te brengen, waartoe de procureurs hem zouden kunnen benaderen. In verband daarmee is de zaak naar de rol verwezen.
2.3
[gedaagden] heeft herhaald dat [X] in de proceskosten dient te worden veroordeeld en wel: in de volledige kosten van [gedaagden], die vanaf 4 januari 2003 in totaal € 74.338,02 en GBP 11.093,05 hebben bedragen. [gedaagden] heeft daartoe aangevoerd dat [X] de rechtbank en [gedaagden] bewust onjuist heeft voorgelicht en in strijd met de waarheid heeft verklaard. [gedaagden] heeft gedurende meer dan vijf jaar tegen een niet bestaande procespartij verweer moeten voeren, welke partij geen verhaal biedt voor de door hem gemaakte en te maken proceskosten en waardoor [gedaagden] ernstig in zijn belangen is geschaad.
2.4
Van de zijde van Southern Reclamation is hiertegen verweer gevoerd, mede aan de hand van een overgelegde verklaring van [X] d.d. 3 december 2007, die daarin reageert op het vonnis van 4 april 2007. Aangevoerd wordt dat er geen aanleiding bestaat om [X] in persoon te veroordelen in de proceskosten, omdat [X] de rechtbank en de wederpartij niet bewust onjuist heeft voorgelicht. Tevens worden de omvang en de redelijkheid van de gevorderde kosten betwist.
2.5
Naar het oordeel van de rechtbank valt [X] wel degelijk te verwijten dat hij - als degene die de Nederlandse advocaat van Southern Reclamation instrueerde - geen openheid van zaken heeft betracht, eerst nadat Southern Reclamation haar vordering op [gedaagden] naar eigen zeggen op 30 april 2000 had overgedragen, vervolgens nadat Southern Reclamation per 31 oktober 2000 in 'compulsory liquidation' kwam te verkeren, daarna bij de comparitie van partijen op 24 april 2001, naderhand toen Southern Reclamation na de liquidatie per 4 januari 2003 definitief 'dissolved' was en nog weer later toen hij zelf op 30 september 2003 werd gehoord als getuige. Het gevolg is geweest dat er steeds werd voortgeprocedeerd op naam van Southern Reclamation, terwijl deze daartoe - ook vanwege het ontbreken van een last of volmacht - niet meer bevoegd was, respectievelijk terwijl deze niet meer bestond. Het te verwachten resultaat daarvan was dat - toen één en ander was uitgekomen - de vordering van Southern Reclamation moest worden ontzegd. [X] had zich dat moeten realiseren. Hij werd bovendien in deze procedure bijgestaan door een Nederlandse advocaat bij wie hij navraag had kunnen doen en behoren te doen over de ontstane juridische en procedurele situatie. Blijkbaar heeft hij ook deze advocaat niet geïnformeerd.
2.6
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden zal de rechtbank [X] persoonlijk in de proceskosten veroordelen voor wat betreft de proceshandelingen na 30 april 2000.
Ten aanzien van de voordien gemaakte kosten (tot en met de conclusie van dupliek) zal een proceskostenveroordeling worden uitgesproken ten laste van Southern Reclamation.
2.7
Het gaat hier om de proceskostenveroordeling die in het normale geval wordt uitgesproken ten laste van de verliezende partij, in dit geval Southern Reclamation van wie de vordering is ontzegd (overigens zonder een inhoudelijk eindoordeel over de vordering) en die in dit bijzondere geval deels ten laste wordt gebracht van een derde-betrokkene. Er is geen grond om [X] - in weerwil van wat in het normale geval voorgeschreven (art. 57 (oud) Rv) en gebruikelijk is - te veroordelen tot vergoeding van alle werkelijke kosten aan de zijde van [gedaagden], in het bijzonder de werkelijke kosten van rechtsbijstand (het betreft hier niet een vordering tot schadevergoeding tegen [X]).
Dat betekent dat bij de begroting van het procureurssalaris het gewone fortaitaire tarief zal worden gehanteerd.
3. De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt Southern Reclamation in de kosten van het geding tot en met 30 april 2000, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 3.160,58 aan vast recht en € 6.422,- aan salaris van de procureur;
veroordeelt [X], wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk, in de kosten van het geding vanaf 30 april 2000, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 132,- aan verschotten en € 17.660,50 aan salaris van de procureur,
te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de betekening van dit vonnis aan [X] - indien deze dan nog niet zijn betaald - tot de dag van de betaling;
verklaart deze laatste kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders door [gedaagden] in haar incidentele conclusie gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
10.