ECLI:NL:RBROT:2008:BC9387
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Zelm van Eldik
- Rechtspraak.nl
Kostenveroordeling van derde-betrokkene na cessie van vorderingsrecht door Southern Reclamation
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de kostenveroordeling van een derde-betrokkene centraal, nadat eiseres Southern Reclamation haar vorderingsrecht had gecedeerd. Southern Reclamation, gevestigd in Romford, Essex, Verenigd Koninkrijk, was in liquidatie en ontbonden, wat leidde tot juridische complicaties. De rechtbank had eerder vonnissen gewezen op 22 februari 2001 en 4 april 2007, waarin werd geoordeeld dat de vordering van Southern Reclamation niet kon worden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen last en volmacht was om de vordering op eigen naam te innen, wat leidde tot de ontzegging van de vordering.
In het verdere verloop van het geding diende Southern Reclamation een antwoordakte in, en de rechtbank beoordeelde de kostenveroordeling. De rechtbank veroordeelde Southern Reclamation in de kosten van het geding tot en met 30 april 2000, begroot op € 3.160,58 aan vast recht en € 6.422,- aan salaris van de procureur. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank ontzegde ook de overige vorderingen van de gedaagden in hun incidentele conclusie.
De rechtbank oordeelde dat de derde-betrokkene, aangeduid als [X], persoonlijk in de proceskosten moest worden veroordeeld voor de proceshandelingen na 30 april 2000. Dit was het gevolg van het feit dat [X] de rechtbank en de gedaagden niet op de hoogte had gesteld van de liquidatie van Southern Reclamation, waardoor de procedure voortduurde op naam van een niet-bestaande rechtspersoon. De rechtbank oordeelde dat [X] had moeten beseffen dat hij niet bevoegd was om de vordering te innen, en dat hij zijn Nederlandse advocaat niet had geïnformeerd over de juridische situatie. De rechtbank legde de kostenveroordeling deels ten laste van Southern Reclamation en deels ten laste van [X].