ECLI:NL:RBROT:2008:BC9763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
302672 / HA RK 08-74
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid van de rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2008 een wrakingsverzoek toegewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekers, die vreesden dat de rechter in een civiele procedure niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer oordeelde dat er voldoende redenen waren om te concluderen dat de schijn van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de rechter eerder betrokken was bij een kantonprocedure waarin dezelfde partijen en soortgelijke onderwerpen aan de orde waren. De advocaat van verzoekers had de rechter verzocht om een andere rechter aan te wijzen voor de behandeling van de zaak, maar de rechter besloot de zaak zelf voort te zetten. Dit leidde tot de wraking, omdat verzoekers meenden dat de eerdere bemoeienis van de rechter met hun geschil hen benadeelde in de civiele procedure. De wrakingskamer heeft het griffiedossier en het schriftelijke wrakingsverzoek bestudeerd en de argumenten van verzoekers en de rechter in overweging genomen. De wrakingskamer concludeerde dat de eerdere betrokkenheid van de rechter bij de kantonprocedure, waarin hij een beslissing had genomen die nadelig was voor verzoekers, de objectieve schijn van vooringenomenheid opriep. De beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen, werd genomen in het belang van een eerlijke rechtsgang. De uitspraak benadrukt het belang van onpartijdigheid van rechters en de noodzaak om schijn van vooringenomenheid te vermijden, vooral in zaken waar eerdere beslissingen van dezelfde rechter van invloed kunnen zijn op de uitkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer : 302672
Rekestnummer : HA RK 08-74
Uitspraak : 17 april 2008
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
1. [naam verzoeker],
wonende te [adres],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam vennootschap],
gevestigd te [adres],
verzoekers,
strekkende tot wraking van mr. [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht (hierna "de rechter").
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij tussenvonnis van 6 februari 2008 heeft de rechter een comparitie van partijen bepaald in de tegen verzoekers door [n[naam eiser] ingestelde procedure bij de sector civiel recht (hierna "de civiele procedure").
De advocaat van verzoekers, mr. J.H.J. Rijntjes, heeft bij brief van 22 februari 2008 de rechter verzocht een andere rechter de zaak verder te laten behandelen.
Namens de rechter heeft de griffier bij brief van 26 februari 2008 aan de advocaat van verzoekers medegedeeld dat de rechter de behandeling van de zaak zal voortzetten.
De advocaat van verzoekers heeft de rechter vervolgens gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor genoemde civiele procedure en het schriftelijke wrakingsverzoek d.d. 4 maart 2008.
Verzoekers, hun advocaat, [naam eiser] en diens advocaat, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 11 maart 2008.
Ter zitting van 3 april 2007, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de heer [naam [naam verzoeker] (hierna "[naam verzoeker]") namens verzoekers, de advocaat mr. J.H.J. Rijntjes, en de rechter. De advocaat van verzoekers heeft aan de hand van een pleitnota het standpunt van verzoekers nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende aangevoerd
- verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter heeft eerdere bemoeienis gehad met een juridisch geschil tussen partijen. De kantonrechter mr. [naam rechter] heeft bij beschikking ex artikel 7:685 BW d.d. 6 februari 2006 de arbeidsovereenkomst tussen [naam eiser] en [naam vennootschap] ontbonden (hierna "de kantonprocedure"). [naam beheer-vennootschap] is de bestuurder van [naam vennootschap] en [naam verzoeker], verzoeker sub 1, is bestuurder van [naam beheer-vennootschap]. De rechter heeft in de kantonprocedure, waarin [naam vennootschap] vertegenwoordigd werd door [naam verzoeker], een vergoeding van € 89.918,64 ten laste van [naam vennootschap] aan [naam eiser] toegekend. In de civiele procedure vordert [naam eiser] dit bedrag van verzoekers. In de kantonprocedure heeft de rechter in zijn beslissing meerdere ten aanzien van verzoekers nadelige overwegingen opgenomen. In de civiele procedure gaat het geschil tussen partijen over nagenoeg dezelfde onderwerpen. Daar heeft de rechter dus al een beslissing over genomen. Dit rechtvaardigt de vrees dat het de rechter aan de noodzakelijke onpartijdigheid ontbreekt.
Voorts procedeert de rechter mee. Verzoekers hebben betoogd dat de dagvaarding in de civiele procedure nietig is, omdat juridische grondslagen ontbreken. De rechter is daar in zijn tussenvonnis ongemotiveerd aan voorbijgegaan. Ook heeft de rechter in het tussenvonnis de gronden van [naam eiser] aangevuld. Daarmee heeft de rechter de schijn gewekt dat hij jegens verzoekers vooringenomen is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1
Aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.2
Te onderzoeken valt vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoekers bestaande vrees dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.3
In de kantonprocedure heeft de rechter, aan [naam eiser] een ontbindingsvergoeding toekennende op basis van een hogere correctiefactor dan 1, geoordeeld dat sprake is van verwijtbaar handelen aan de zijde van [naam vennootschap] jegens [naam eiser]. Dat oordeel impliceerde dat de kantonrechter van mening was dat ook de (indirecte) bestuurder van [naam vennootschap] een verwijt viel te maken van het stuklopen van de arbeidsverhouding welke bestond tussen [naam vennootschap] en [naam eiser]. In die procedure heeft de kantonrechter daarnaast geen gewicht willen toekennen aan de financiële stukken welke door (de bestuurder van) [naam vennootschap] in het geding waren gebracht om aan te tonen dat aan de zijde van [naam vennootschap] sprake was van een zeer slechte financiële situatie. Dat oordeel impliceert dat de kantonrechter van oordeel was dat op basis van hetgeen in de ontbindingsprocedure was aangevoerd geen grond was voor het oordeel dat sprake was van betalingsonmacht aan de zijde van [naam vennootschap].
In de onderhavige civiele procedure is (opnieuw) aan de orde of aan de zijde van de bestuurder van [naam vennootschap] sprake is van verwijtbaar handelen jegens [naam eiser], namelijk door het aanvragen van het faillissement van [naam vennootschap] met als doel om zich op oneigenlijke en onrechtmatige gronden te onttrekken aan de uit de ontbindingsbeschikking voortvloeiende betalingsverplichting jegens [naam eiser]. Vanzelfsprekend is de financiële situatie van [naam vennootschap] ten tijde van het geven van de beschikking in de kantonprocedure en ten tijde van het aanvragen van haar faillissement in de civiele procedure opnieuw van grote betekenis.
De onderwerpen die in de kantonprocedure aan de orde waren en de onderwerpen die door [naam eiser] in de civiele procedure aan de orde zijn gesteld zijn weliswaar niet (geheel) dezelfde doch vertonen in diverse aspecten wel zoveel verwantschap dat geoordeeld moet worden dat het feit dat de rechter betrokken was bij de kantonprocedure in de weg staat aan betrokkenheid van de rechter bij de civiele procedure. De schijn van vooringenomenheid is onder genoemde omstandigheden objectief gerechtvaardigd.
Het wrakingsverzoek is daarom gegrond.
De wrakingskamer merkt nog op dat uit het feit dat zij van oordeel is dat de hiervoor bedoelde schijn aanwezig is niet inhoudt dat zij van oordeel is dat uit het door de rechter in de civiele procedure gewezen tussenvonnis (schijn van) vooringenomenheid kan worden afgeleid. De stellingen van verzoekers die dat beargumenteren deelt de wrakingskamer geenszins.
4. De beslissing
wijst toe het verzoek tot wraking van mr. [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 17 april 2008 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. H. Lokven-Van der Meer, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.