ECLI:NL:RBROT:2008:BC9791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
260245 / HA ZA 06-1236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het beginsel van gelijkheid voor openbare lasten door de Gemeente in het kader van stadsverwarming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting 3B-Wonen en de Gemeente Berkel en Rodenrijs. De zaak betreft de vraag of de Gemeente het beginsel van 'egalité devant les charges publiques' heeft geschonden door schade die de Stichting heeft geleden als gevolg van het besluit om af te zien van de realisatie van stadsverwarming niet te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente een overheidsbesluit heeft genomen in het kader van haar publiekrechtelijke taak en niet als contractspartij van de Stichting. De Gemeente voerde aan dat het beginsel niet van toepassing was in deze contractuele context, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld door het besluit te nemen zonder de schade van de Stichting te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de schade die de Stichting heeft geleden binnen het normale maatschappelijke risico valt en dat er geen sprake is van onevenredig nadelige gevolgen. De vordering van de Stichting werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 4.665,- aan vast recht en € 5.000,- aan salaris voor de procureur.

Deze uitspraak is een vervolg op een tussenvonnis van 4 juli 2007, waarin de rechtbank al had overwogen dat de Gemeente met inachtneming van alle betrokken belangen had kunnen besluiten om af te zien van stadsverwarming. De rechtbank benadrukte dat de Stichting niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de realisatie van stadsverwarming, gezien de afhankelijkheid van verschillende factoren. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor partijen om rekening te houden met de risico's van overheidsbesluiten en de gevolgen daarvan voor betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 260245 / HA ZA 06-1236
Uitspraak: 9 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de stichting STICHTING 3B-WONEN,
gevestigd te Berkel en Rodenrijs,
eiseres,
procureur mr. R.P. Dijkman,
- tegen -
de rechtspersoon naar publiek recht GEMEENTE BERKEL EN RODENRIJS,
zetelende te Berkel en Rodenrijs,
gedaagde,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. G.A. van der Veen te Breda..
Partijen blijven hierna aangeduid als “de Stichting” respectievelijk “de Gemeente”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 4 juli 2007 met de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
conclusie na tussenvonnis aan de zijde van de Stichting, met producties;
conclusie na tussenvonnis aan de zijde van de Gemeente.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat slechts nog de vraag voorligt of de Gemeente enig tot onrechtmatigheid leidend beginsel heeft geschonden door de schade die de Stichting heeft geleden als gevolg van het besluit af te zien van de realisatie van stadsverwarming niet te vergoeden. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich nader omtrent deze vraag uit te laten.
2.2 De Gemeente heeft zich primair op het standpunt gesteld dat uit hetgeen in voormeld tussenvonnis onder 5.2 en 5.3 is overwogen volgt dat de Stichting geen beroep meer op enig beginsel toekomt, aangezien in de overweging van de rechtbank dat de Gemeente met inachtneming van alle betrokken belangen heeft kunnen afzien van stadsverwarming besloten ligt dat zij dat mocht doen zonder nader aandacht te besteden aan eventuele schade van de kant van de Stichting.
Dit verweer wordt verworpen. De door de Gemeente bedoelde overweging houdt in dat de Gemeente, ondanks de nadelige gevolgen van het besluit voor de Stichting, toch dit besluit rechtmatig heeft kunnen nemen. Dit laat echter onverlet de vraag of de Gemeente jegens de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij enig tot onrechtmatigheid leidend beginsel heeft geschonden door de schade die de Stichting heeft geleden als gevolg van dit besluit niet te vergoeden.
2.3 De Stichting heeft naar voren gebracht dat de Gemeente het beginsel “egalité devant les charges publiques”, inhoudende dat de onevenredig nadelige gevolgen van een overheidsbeslissing niet ten laste van een door de beslissing getroffen beperkte groep mogen blijven, heeft geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat dit beginsel, ook wel het beginsel van ‘de gelijkheid voor de openbare lasten’ genoemd, inhoudt dat de onevenredig nadelige, - dat wil zeggen: buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende, en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld (onder andere Hoge Raad 30 maart 2001, NJ 2003, 615; Hoge Raad 18 januari 1991, NJ 1992, 638).
2.4 De Gemeente heeft aangevoerd dat dit beginsel in onderhavige zaak niet aan de orde is, aangezien het dient te gaan om een overheidsbesluit en het beginsel zich niet uitstrekt tot contractuele settingen. Dit verweer wordt verworpen. De stelling van de Gemeente dat het beginsel zich niet uitstrekt tot contractuele settingen is op zichzelf juist. Zoals echter in genoemd tussenvonnis onder 5.3 reeds is overwogen gaat het in casu om een overheidsbesluit, namelijk een besluit van de Gemeente dat zij heeft genomen in het kader van haar publiekrechtelijke taak en niet als contractspartij van de Stichting in de samenwerkingsovereenkomst.
2.5 Wil het beginsel van ‘de gelijkheid van de openbare lasten’ zijn geschonden dan dient in ieder geval vast te komen staan dat het besluit van de Gemeente af te zien van de realisatie van stadsverwarming voor de Stichting ‘onevenredig nadelige gevolgen’ heeft gehad, dat wil zeggen dat de schade welke de Stichting heeft geleden door bedoeld besluit buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico valt. De Stichting heeft aangevoerd dat dit het geval is omdat het voor haar niet objectief voorzienbaar was dat stadsverwarming niet door zou gaan. In voormeld tussenvonnis is immers vastgesteld dat er tot december 2000/januari 2001 voor de Gemeente geen aanleiding was om te vermoeden dat stadsverwarming niet door zou gaan. Dit was dan voor de Stichting al helemaal niet voorzienbaar. De Gemeente heeft deze stellingen van de Stichting gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen in voormeld tussenvonnis onder 5.4 is overwogen volgt dat het weliswaar vast staat dat het beleid van de Gemeente erop gericht was te komen tot stadsverwarming, doch dat de Stichting er niet gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat de stadsverwarming ook daadwerkelijk gerealiseerd zou worden, aangezien het voor haar duidelijk moet zijn geweest dat dit afhankelijk was van een aantal factoren, welke niet alle binnen de beslissingsmacht van de Gemeente vielen. De rechtbank overweegt onder 5.4 vervolgens: “De Stichting had er derhalve bij het voorbereiden van de bouwplannen rekening mee kunnen en moeten houden dat er een kans aanwezig was dat de stadsverwarming uiteindelijk niet door zou gaan, althans het feit dat zij dit niet heeft gedaan dient voor haar risico te komen.” De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet gezegd kan worden dat het onderhavige besluit van de Gemeente niet objectief voorzienbaar was. Andere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de schade welke de Stichting heeft geleden als gevolg van het besluit van de Gemeente af te zien van de realisatie van stadsverwarming buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico valt, zijn gesteld noch gebleken.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat niet geoordeeld kan worden dat de Gemeente het beginsel van ‘de gelijkheid voor de openbare lasten’ heeft geschonden. Dat de Gemeente een ander tot onrechtmatigheid leidend beginsel heeft geschonden, is gesteld noch gebleken. De Gemeente heeft mitsdien niet onrechtmatig gehandeld door onderhavig besluit te nemen zonder de schade die de Stichting hierdoor leed te vergoeden. Hieruit volgt dat de vordering van de Stichting voor afwijzing gereed ligt en de overige stellingen van partijen geen bespreking meer behoeven.
2.7 De Stichting zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
3 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van de Stichting;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 4.665,- aan vast recht, op nihil aan overige verschotten en op € 5.000,- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204