ECLI:NL:RBROT:2008:BC9808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
271098 / HA ZA 06-2907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig handelen bij kredietaanvraag en gevolgen voor financiering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2008 uitspraak gedaan in een vrijwaringszaak tussen eiser en Defam Credit B.V. Eiser had een vordering ingesteld op grond van onrechtmatige daad, stellende dat hij geen financiering kon verkrijgen voor de aankoop van een woning vanwege een registratie bij het BKR. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat Defam onzorgvuldig had gehandeld door de gegevens op de kredietaanvraag van eiser niet goed te controleren. Echter, om de vordering van eiser te laten slagen, moest hij aantonen dat de BKR-registratie daadwerkelijk de reden was voor het niet verkrijgen van financiering.

Eiser heeft in zijn verdere onderbouwing geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen. Hij stelde dat het beleid van kredietverstrekkers in Nederland is dat bij een achterstandscodering bij BKR geen aanvullende financiering wordt verstrekt. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat zijn hypotheekaanvraag bij RVS was afgewezen vanwege de BKR-registratie, aangezien RVS al eerder haar aanbieding had ingetrokken voordat de registratie plaatsvond. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij geen financiering kon verkrijgen door de BKR-registratie, en wees zijn vordering af.

De rechtbank veroordeelde eiser in de proceskosten aan de zijde van Defam, die zijn vastgesteld op € 520,- aan vast recht en € 1.356,- aan salaris voor de procureur. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van onrechtmatige daad en de rol van kredietregistraties in het verkrijgen van financiering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 271098 / HA ZA 06-2907
Uitspraak: 16 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de vrijwaringszaak van:
[eiser],
wonende te Schiedam,
eiser in vrijwaring,
procureur mr. A.W.M. Roozeboom,
advocaat mr. F.M.O. van Leeuwen te Schiedam,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM CREDIT B.V.,
gevestigd te Bunnik,
gedaagde in vrijwaring,
procureur mr. J.P. Nonnekes,
advocaat mr. E.L. Polak te Amsterdam.
Partijen blijven verder aangeduid als “[eiser]” en “Defam”.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 22 augustus 2007 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- akte aan de zijde van [eiser];
- akte aan de zijde van Defam, met productie.
2 De verdere beoordeling
2.1
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Defam onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [eiser] doordat zij de gegevens op de kredietaanvraag niet goed heeft gecontroleerd.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, wil [eiser]’ vordering uit onrechtmatige daad slagen, vast dient komen te staan dat [eiser] geen financiering ten behoeve van de aankoop van de woning kon verkrijgen doordat de kredietovereenkomst bij BKR geregistreerd stond.
[eiser] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zijn stelling dienaangaande, inhoudende dat vier financiële instellingen zijn hypotheekaanvraag hebben afgewezen in verband met de BKR-registratie, bij akte nader te onderbouwen.
Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat slechts afwijzingen vanaf 30 juni 2006 voor de beoordeling van [eiser]’ stelling relevant zijn. Het jaartal 2006 -zo begrijpt de rechtbank, gelet op de gedingstukken- is een kennelijke verschrijving en dient te worden gelezen als 2005, nu de kredietovereenkomst op 30 juni 2005 bij BKR is aangemeld.
2.2 [eiser] heeft ter nadere onderbouwing geen stukken overgelegd. Hij heeft in zijn akte naar voren gebracht dat het bij de reguliere kredietverstrekkers in Nederland algemeen beleid is dat indien er sprake is van een achterstandscodering bij BKR er geen aanvullende financiering meer verstrekt wordt van welke aard dan ook. Voordat kredietverstrekkers een aanvraag in behandeling nemen, wordt eerst nagegaan of de betreffende aanvrager een achterstandscodering bij BKR heeft. Om deze reden is de aanvraag van [eiser] bij kredietverstrekkers niet verder gekomen dat telefonische contacten dan wel gesprekken op een filiaal van betreffende kredietverstrekkers. [eiser] heeft geen stukken overgelegd aan de kredietverstrekker. Schriftelijke afwijzingen zijn aan [eiser] niet verstrekt.
2.3 Uit de stellingen van [eiser] leidt de rechtbank af dat hij zijn oorspronkelijke stelling dat vier financiële instellingen zijn hypotheekaanvraag hebben afgewezen in verband met de BKR-registratie heeft verlaten en dat hij zich thans op het standpunt stelt dat het niet tot een andere hypotheekaanvraag dan die bij RVS is gekomen, omdat bij voorbaat duidelijk was dat iedere aanvraag afgewezen zou worden in verband met de achterstandscodering.
De rechtbank is van oordeel dat ook in het geval vast komt te staan dat elke hypotheekverstrekker een hypotheekaanvraag afwijst indien er sprake is van een achterstandscodering, dit niet tot toewijzing van de vordering kan leiden. Vast staat immers dat Defam pas op 4 oktober 2005 de achterstandscodering bij BKR heeft laten vermelden. [eiser] heeft niet gesteld op welk moment zijn contacten met de verschillende kredietverstrekkers zijn geweest, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Uit de vaststaande feiten en de stellingen van partijen op dit punt, leidt de rechtbank echter af dat dit in de periode juni/juli 2005 moet zijn geweest. Gelet hierop kan de achterstandscodering van oktober 2005 onmogelijk een rol hebben gespeeld bij het niet kunnen verkrijgen van financiering ten behoeve van de aankoop van de woning.
2.4 Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat de hypotheekaanvraag bij de RVS is afgewezen door de registratie van de kredietovereenkomst bij BKR, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Uit de vaststaande feiten blijkt dat RVS reeds op 21 juni 2005 haar aanbieding voor een lening had ingetrokken, hetgeen op 23 juni 2005 is omgezet in een opschorting. Nu op dat moment de kredietovereenkomst nog niet bij BKR was aangemeld, kan de reden van deze opschorting niet in de BKR-registratie zijn gelegen. Gesteld noch gebleken is dat RVS de hypotheekaanvraag vervolgens definitief heeft afgewezen. Indien dit wel het geval is, had het op de weg van [eiser] gelegen om onderbouwd aan te geven op welke grond RVS tot afwijzing is overgegaan. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, gaat de rechtbank er vanuit dat als de hypotheekaanvraag uiteindelijk door RVS is afgewezen, de reden hiervoor niet gelegen is in de BKR-registratie.
2.5
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat [eiser] geen financiering ten behoeve van de aankoop van de woning kon verkrijgen doordat de kredietovereenkomst bij BKR geregistreerd stond, wordt zijn vordering afgewezen.
2.6
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Defam. De aan de zijde van Defam verrichte werkzaamheden worden door de rechtbank gewaardeerd op drie zogenaamde procespunten conform het liquidatietarief. Bij het gelijktijdig met voornoemd tussenvonnis gewezen eindvonnis in de hoofdzaak is [eiser] veroordeeld tot betaling van € 20.072,60, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Voor de beoordeling van het belang van deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij laatstgenoemd bedrag. Gelet voorts op de omstandigheid dat dit de maximumgrens van € 20.000,- van tarief II in relatief zeer beperkte mate overschrijdt, neemt de rechtbank dit tarief als uitgangspunt voor de bepaling van de proceskostenveroordeling.
3 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Defam bepaald op € 520,- aan vast recht en op € 1.356,- aan salaris voor de procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
1967/204