Parketnummer: 10/820270-08
Datum uitspraak: 24 april 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren [datum, plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres]
raadsman mr. M. Bouman, advocaat te Barendrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Heemst heeft gerequireerd tot:
- vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit;
- bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit;
- veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis, alsmede de ontzegging van rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Het primair ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 juni 2006 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtautowagen/trekker), daarmee rijdende op de kruising
gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Groenezoom en
de Groene Hilledijk, zich zodanig heeft
gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die wegen werd gehinderd ;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
vanuit stilstand het kruisingsvlak is opgereden of gaan oprijden en
daarbij niet heeft opgemerkt dat een fietser, die inmiddels doende was bovengenoemde kruising rechtdoorgaand over te steken,
zich dicht naast de rechter voorzijde van dat door hem bestuurde voertuig
bevond; en hij dat kruisingsvlak is opgereden of gaan oprijden op een zodanig moment en op zodanige wijze dat die fietser in botsing of aanraking is gekomen met dat voertuig, als gevolg waarvan die fietser ten val is gekomen en door dat voertuig werd overreden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Het bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Door en namens de verdachte is naar voren gebracht dat hem niets te verwijten is omdat hij op geen enkel moment het latere slachtoffer op de fiets heeft gezien noch heeft kunnen zien.
Hiermee is een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond dat bij verdachte sprake was van afwezigheid van alle schuld.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Zowel de verdachte als de fietser reden voorafgaand aan de aanrijding in dezelfde richting op de Groene Zoom te Rotterdam. De verdachte wilde met zijn vrachtwagen rechtsaf de Groene Hilledijk op, de fietser wilde haar route rechtdoorgaand voortzetten.
De fietser kwam aanrijden op het moment dat verdachte met zijn vrachtwagen al stilstond voor de kruising.
Het is een feit van algemene bekendheid dat verkeersdeelnemers die zich in een gebied meteen rechts naast de cabine van de vrachtwagen bevinden mogelijk niet (goed) zichtbaar zijn voor de bestuurder van die vrachtwagen. Door het ontbreken van een technisch rapport omtrent de concrete afstelling van de spiegels van deze vrachtwagen en een concrete aanduiding van de dode hoek of het eventueel ontbreken daarvan mag de rechtbank er niet vanuit gaan dat een dergelijke dode hoek in dit geval heeft ontbroken.
Een professionele vrachtwagenchauffeur dient zich echter te realiseren dat er sprake kan zijn van een dode hoek en behoort zijn rijgedrag daarop aan te passen.
De verdachte heeft verklaard steeds in zijn spiegels te hebben gekeken, maar de fietser desondanks niet te hebben gezien. Nu de aanrijding met de fietser direct na het (ten tweede male) optrekken door de vrachtwagen heeft plaatsgevonden en de fietser zich dus feitelijk naast de vrachtwagen moet hebben bevonden, zou deze zich – in het licht van de verklaring van de verdachte – toen hebben moeten bevinden in de dode hoek. Dit kan gelet op het bovenoverwogene niet worden uitgesloten, zodat de rechtbank daar veronderstellenderwijs van uit gaat.
De rechtbank constateert evenwel, met name aan de hand van de foto’s 23 en 25 (gevoegd bij het proces-verbaal van de Technische- en Ongevallendienst), dat de fietser op enig moment voordat verdachte de kruising ging oprijden in de rechter buitenspiegels van de vrachtwagen zichtbaar moet zijn geweest.
Het kan natuurlijk zo zijn dat verdachte de fietser in zijn spiegels heeft gemist omdat hij op dat moment vooral op het voor hem van links komende verkeer heeft gelet, maar ook dan had hij zich moeten realiseren dat intussen ter rechterzijde van zijn vrachtwagen verkeer in zijn dode hoek terecht had kunnen komen en had hij dit, daarmee rekening houdende, moeten onderzoeken. Dit geldt eens temeer nu verdachte, zie ook foto 21 en 22, om de bocht naar rechts te kunnen maken zich links tegen de as van de weg had opgesteld waardoor er aan de rechterzijde van zijn vrachtauto ruimte voor andere verkeersdeelnemers was ontstaan.
Verdachte had dus vlak voordat hij ging oprijden zijn zicht nogmaals zo moeten verbreden dat hij de hele rechterzijde van zijn auto goed had kunnen overzien en in het korte moment voordat hij de bocht inzette zich er nogmaals van moeten vergewissen dat er zich niet alleen links en op de kruising, maar ook rechts naast zich geen andere verkeersdeelnemers meer bevonden die hij bij zijn verkeersmanoeuvre voorrang had moeten verlenen.
De rechtbank acht - getuige de vrijspraak van het primaire tenlastegelegde feit - dit moment van onoplettendheid niet dermate ernstig dat sprake is geweest van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, maar evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte in dit geval geen enkel verwijt valt te maken en dat door hem de maximaal te vergen zorg is betracht.
Het verweer wordt dan ook verworpen. De verdachte is strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zijn handelen, zoals bewezen verklaard, als bestuurder van een vrachtauto gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer op de weg gehinderd.
Verdachte is een kruisingsvlak opgereden en heeft daarbij niet opgemerkt dat een fietser de kruising rechtdoorgaand aan het oversteken was, voorrang had, en zich dicht naast de rechtervoorzijde van de vrachtauto bevond. Hierdoor is die fietser in botsing gekomen met de vrachtauto van verdachte en ten val gekomen en vervolgens door de vrachtauto overreden. De fietser heeft tengevolge van deze botsing meerdere voetbreuken en open voetwonden opgelopen.
Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, hetgeen ernstige gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad.
In het belang van de verkeersveiligheid is in beginsel een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Nu verdachte, blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 1 april 2008 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zal deze ontzegging voorwaardelijk worden opgelegd.
Gelet op het tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de berechting daarvan, zal een kortere proeftijd dan gebruikelijk worden vastgesteld, te weten een proeftijd van één jaar. Daarnaast zal aan verdachte een geldboete worden opgelegd.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 (oud) en 24c (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 (oud) en 179 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300, (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis;
- ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 1 (één) jaar; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van de Grampel, voorzitter,
en mrs. De Geus en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2008.
Bijlage bij vonnis van: [verdachte] (parketnummer: 820270-08)
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 juni 2006 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen/trekker), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing
van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de kruising gevormd door
de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Groenezoom en de Groene
Hilledijk, althans op één van deze wegen, welk onoplettend, onvoorzichtig,
onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij,
verdachte, toen daar,
terwijl de spiegels van die door hem bestuurde vrachtwagen zodanig waren
afgesteld dat hij, verdachte, stilstaand voor het kruisingsvlak de gehele
rechterzijde van dat voertuig (gezeten op de bestuurdersstoel) kon overzien,
(vanuit stilstand) het kruisingsvlak is opgereden of gaan oprijden en/of
daarbij niet heeft opgemerkt dat een fietser, die (inmiddels) doende was of
een aanvang had gemaakt bovengenoemde kruising rechtdoorgaand over te steken,
zich (dicht) naast de rechter (voor)zijde van dat door hem bestuurde voertuig
bevond, zulks op een zodanig moment en/of op zodanige wijze dat die fietser in
botsing of aanraking is gekomen met dat voertuig, als gevolg waarvan die
fietser ten val is gekomen en/of door dat voertuig werd overreden,
waardoor die fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (meerdere
voetbreuken en open voetwonden) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
(artikel 6 j artikel 175, lid 3, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2006 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (vrachtautowagen/trekker), daarmee rijdende op de kruising
gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Groenezoom en
de Groene Hilledijk, althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft
gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt of kon worden
veroorzaakt en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd of kon worden
gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl de spiegels van die door hem bestuurde vrachtwagen zodanig waren
afgesteld dat hij, verdachte, stilstaand voor het kruisingsvlak de gehele
rechterzijde van dat voertuig (gezeten op de bestuurdersstoel) kon overzien,
(vanuit stilstand) het kruisingsvlak is opgereden of gaan oprijden en/of
daarbij niet heeft opgemerkt dat een fietser, die (inmiddels) doende was of
een aanvang had gemaakt bovengenoemde kruising rechtdoorgaand over te steken,
zich (dicht) naast de rechter (voor)zijde van dat door hem bestuurde voertuig
bevond, zulks op een zodanig moment en/of op zodanige wijze dat die fietser in
botsing of aanraking is gekomen met dat voertuig, als gevolg waarvan die
fietser ten val is gekomen en/of door dat voertuig werd overreden;
(artikel 5 j artikel 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994)