ECLI:NL:RBROT:2008:BD1264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/701068-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Leinarts
  • A. van 't Hul
  • M. Schols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van medeplegen van en medeplichtig aan moord dan wel doodslag wegens onvoldoende bewijs van wapenoverdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van en medeplichtigheid aan moord dan wel doodslag. De tenlastelegging betrof het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van een persoon genaamd [slachtoffer] door middel van een vuurwapen. De rechtbank heeft op 1 april 2008 het onderzoek op de terechtzitting gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. Pols, heeft gerequireerd tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kern van het verwijt, namelijk de levering of aanreiken van het wapen aan de medeverdachte, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen in overweging genomen. Getuigen die op het moment van de schietpartij aanwezig waren, hebben verklaard dat de medeverdachte het vuurwapen uit zijn eigen kleding tevoorschijn haalde en dat er geen overdracht van het wapen door de verdachte aan de medeverdachte heeft plaatsgevonden. De verklaringen van drie andere getuigen, die aanvankelijk verklaarden dat de verdachte het wapen had overgedragen, bleken onderling tegenstrijdig en niet eenduidig. De rechtbank concludeert dat deze verklaringen niet opwegen tegen de verklaringen van de onafhankelijke getuigen.

Daarnaast zijn er technische gegevens in het dossier opgenomen, waaronder historische telefoongegevens van de verdachte, die niet voldoende bewijs opleverden voor de aan hem ten laste gelegde feiten. Het wapen dat door de medeverdachte is gebruikt, vertoonde geen DNA-sporen van de verdachte. Op camerabeelden was te zien dat de medeverdachte het wapen gebruikte, maar er was geen bewijs dat de verdachte het wapen aan hem had overhandigd.

Op basis van het bovenstaande heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het vuurwapen aan de medeverdachte heeft overhandigd. De verdachte is daarom van alle ten laste gelegde feiten vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/701068-07
Datum uitspraak: 15 april 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Flevoland, Huis van Bewaring “Lelystad” te Lelystad,
raadsman mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2008.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Pols heeft gerequireerd tot vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
VRIJSPRAAK
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
In het dossier bevinden zich getuigenverklaringen van de omstanders die ten tijde van de schietpartij op het winkelcentrum Zuidplein aan het winkelen waren en die niet tot het groepje van verdachte of dat van het slachtoffer behoorden. Geen van deze omstanders heeft verklaard dat verdachte het wapen vlak vóór het schieten aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gegeven. Een aantal van deze getuigen heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] het vuurwapen uit zijn eigen kleding tevoorschijn haalde. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij al enige tijd met het vuurwapen op zak liep, dat hij dit wapen op 23 maart 2007 bij zich droeg toen hij op Zuidplein liep en dat hij het uit zijn broeksband heeft gepakt toen hij het latere slachtoffer tegenkwam nabij de uitgang van het winkelcentrum. Tegenover de verklaringen van de hiervoor bedoelde getuigen, die van de medeverdachte en de ontkenning van de verdachte staan de verklaringen van drie getuigen, te weten [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Deze drie getuigen hebben bij de politie aanvankelijk verklaard dat verdachte kort voor de schietpartij een vuurwapen aan medeverdachte [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld. Deze verklaringen zijn echter niet eenduidig en niet eensluidend. De getuige [getuige 3] heeft bij de politie weliswaar verklaard dat hij de overdracht van het wapen door [verdachte] aan [medeverdachte] heeft gezien, maar uit zijn verklaring zou kunnen worden afgeleid dat hij op het moment van de schietpartij daar helemaal niet bij aanwezig was. Voorts heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dit helemaal niet te hebben gezien. De getuige [getuige 1] , die bij de politie heeft verklaard dat [medeverdachte] tegen verdachte heeft gezegd “geef me dat ding”, waarop verdachte hem het wapen zou hebben overhandigd, heeft bij de rechter-commissaris verklaard zich niet te herinneren hoe het wapen van verdachte bij [medeverdachte] kwam. Verder heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het niet goed kon zien, hetgeen de vraag oproept of hij de overdracht wel heeft kunnen zien, zoals zijn verklaring bij de politie veronderstelt. Getuige [getuige 2] heeft bij de politie weliswaar verklaard dat hij heeft gezien dat de schutter naar zijn vriend liep en diens jas aan de voorzijde optilde, waar hij tussen de broeksband van die vriend een pistool zag zitten en dat de schutter vervolgens het pistool tussen de broeksband van de vriend vandaan pakte, maar deze getuige [getuige 2] is door de rechter-commissairs niet nader gehoord, omdat zijn verblijfplaats niet te achterhalen viel.
Op grond van het bovengenoemde acht de rechtbank de verklaringen van deze drie getuigen onderling en innerlijk tegenstrijdig, zodat deze verklaringen voor het bewijs niet kunnen opwegen tegen de verklaringen van (onafhankelijke) getuigen, die verklaren dat er van overdracht van het wapen door verdachte geen sprake was.
Naast de verklaringen van de bij het incident aanwezige getuigen, bevinden zich in het dossier verklaringen van vriendinnen van de moeder van verdachtes vriendin. Deze verklaringen, kort gezegd inhoudend dat de “schoonmoeder” van verdachte zou hebben verteld dat verdachte een wapen ter beschikking had gesteld, zijn echter gebaseerd op één bron, te weten getuige [getuige 4] . Hetgeen deze getuige heeft verklaard wordt echter bestreden door de “schoonmoeder” van verdachte, getuige [getuige 5] . Zij heeft verklaard geen beschuldigende uitlatingen in de richting van verdachte te hebben gedaan. Ook de verklaringen van de getuigen rond de “schoonmoeder” van verdachte vormen onvoldoende basis om aan te nemen dat de verklaringen van de (onafhankelijke) getuigen van de schietpartij, die van de medeverdachte en de ontkenning van verdachte, niet juist zouden zijn.
Naast de verklaringen is er informatie van meer technische aard in het dossier opgenomen. Uit de historische telefoongegevens van verdachte is gebleken dat hij op 23 maart 2007 kort vóór de schietpartij veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] . Uit deze en daarmee samenhangende gegevens kan voorts worden afgeleid dat verdachte zich naar het Zuidplein heeft verplaatst. Verdachte heeft daarover verklaard, dat hij inderdaad door [medeverdachte] is opgebeld en dat hij toen op verzoek van [medeverdachte] naar het Zuidplein is gegaan en daar [medeverdachte] heeft ontmoet. Gelet op deze verklaring van de verdachte zijn de historische telefoongegevens als hiervoor bedoeld onvoldoende basis om vast te stellen dat verdachte een vuurwapen heeft meegenomen naar het Zuidplein en dit vervolgens heeft overgedragen aan de medeverdachte [medeverdachte] .
Het wapen dat door de medeverdachte is gebruikt, is gevonden en onderzocht. Blijkens het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut zijn er in de bemonstering van het pistool geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van deze verdachte.
Op de camerabeelden van meerdere camera’s in het winkelcentrum waar het de schietpartij plaatsvond, is weliswaar te zien dat de medeverdachte het wapen doorlaadt en dat hij het gebruikt, maar niet is te zien dat verdachte het wapen aan medeverdachte [medeverdachte] heeft overhandigd.
Gelet op het bovenstaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het vuurwapen aan medeverdachte [medeverdachte] heeft overhandigd. Nu dit overhandigen de basis is voor alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten en voor het overhandigen onvoldoende bewijs voorhanden is, dient de verdachte van de gehele tenlastelegging te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft op 1 april 2008 de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen jas terug te geven aan de verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen:
Jas
GLOBAL LEATHER
Codenummer 2661874,
zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] , wonende te Rotterdam, ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.100,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
Jas
GLOBAL LEATHER
Codenummer 2661874;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter,
en mrs. Van ’t Hul en Schols, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2008.
Bijlage bij vonnis van: [verdachte] (parketnummer: 10/701068-07)
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2007 tot en met 24 maart 2007 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
met een (hand)vuurwapen één of meer kogels afgevuurd in het hoofd en/of
het lichaam van die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
(Artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 23 maart 2007 tot en met
24 maart 2007 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon
genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
die [medeverdachte] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een
(hand)vuurwapen één of meer kogels afgevuurd in het hoofd en/of het lichaam
van die [slachtoffer] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte toen en daar opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte
toen en daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door aan die [medeverdachte] voornoemd (hand)vuurwapen, althans een
(hand)vuurwapen te overhandigen en/of beschikbaar te stellen;
(Artikel 289/287 juncto 48 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode 23 maart 2007 te Rotterdam
een wapen van categorie III, te weten een P. Beretta, type 84F, kaliber 9
Short, voorzien van het serienummer E74004Y, en/of munitie van categorie III,
te weten één of meer kogelpatronen van het kaliber 9mm Br C, heeft
overgedragen aan [medeverdachte] , althans voorhanden heeft gehad;
(Artikel 31 en/of 26 juncto 55 Wet Wapens en Munitie)