ECLI:NL:RBROT:2008:BD2043

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
282305 / HA ZA 07-1036
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van financieel tussenpersoon bij tekortschieten in zorgplicht en bewaking ontbindingstermijn koopovereenkomst

In deze vrijwaringszaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de vennootschap onder firma AEI (AE Insurance). De zaak betreft de vraag of AEI tekortgeschoten is in haar zorgplicht als financieel tussenpersoon bij het bemiddelen van een hypothecaire geldlening voor [eiser]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in maart 2006 een koopovereenkomst heeft gesloten voor een woning, waarbij hij AEI heeft ingeschakeld om te bemiddelen bij de financiering. AEI diende op de hoogte te blijven van de voortgang van de hypotheekaanvraag en de onderhandelingen met de verkopend makelaar. Echter, de financieringsaanvraag van [eiser] werd afgewezen door ELQ hypotheken vanwege zijn eerdere betrokkenheid bij een faillissement.

De rechtbank oordeelde dat AEI niet aansprakelijk was voor het niet tijdig verkrijgen van de financiering, omdat [eiser] zelf de besprekingen met de makelaar heeft gevoerd en de koopovereenkomst heeft ondertekend zonder AEI's aanwezigheid. Bovendien was [eiser] verantwoordelijk voor het bewaken van de ontbindingstermijn in de koopovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat AEI niet tekortgeschoten was in haar zorgplicht, omdat [eiser] niet expliciet had gevraagd om de ontbindingstermijn te bewaken en hij zelf niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de tussenpersoon als de opdrachtgever in het kader van hypothecaire leningen en de noodzaak voor duidelijke communicatie en afspraken tussen partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 282305 / HA ZA 07-1036
Uitspraak: 2 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Spijkenisse,
eiser in vrijwaring,
procureur mr. J. Kneppelhout,
advocaat mr. B.D.W. Martens te ‘s-Gravenhage,
- tegen -
1. de vennootschap onder firma AEI (AE Insurance),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
en haar vennoten:
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
gedaagden in vrijwaring,
procureur mr. J.P. Nonnekes,
advocaat mr. V.K.S. Budhu Lall te ‘s-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "AEI".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding in vrijwaring d.d. 10 april 2007 en de door [eiser] overgelegde producties;
conclusie van antwoord in vrijwaring, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 3 oktober 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 februari 2008;
de ten behoeve van de comparitie van partijen door mr. Martens bij brief van 6 juli 2007 overgelegde producties.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 Omstreeks maart 2006 heeft [eiser] (als koper) een koopovereenkomst gesloten met [verkoper] (als verkoper en optredend als executeur testamentair van [persoon]) ter zake van de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) tegen een koopsom van € 307.000,--.
2.2 In artikel 16 van de
koopovereenkomst is opgenomen een ontbindende voorwaarde met betrekking tot het
verkrijgen van een financiering voor de woning ten bedrage van € 338.000,--, op
welke voorwaarde door [eiser] op uiterlijk 20 april 2006 een beroep kon worden
gedaan.
2.3 AEI is een vennootschap die zich onder meer toelegt op het bemiddelen bij het sluiten van hypothecaire geldleningen. In verband met het verkrijgen van een financiering heeft [eiser] zich gewend tot AEI. AEI heeft ten behoeve van [eiser] op 27 april 2006 een financieringsaanvraag ingediend bij ELQ hypotheken. ELQ hypotheken heeft de financieringsaanvraag op 25 juni 2006 afgewezen omdat [eiser] eerder als bestuurder van een vennootschap betrokken is geweest bij een faillissement.
2.4 Ingevolge artikel 4 van de
koopovereenkomst diende [eiser] tot zekerheid voor de nakoming van zijn
verplichtingen jegens de verkoper een schriftelijke door een in Nederland
gevestigde bankinstelling afgegeven bankgarantie te verstrekken voor een bedrag
van € 30.700,--. In verband hiermee heeft de naamloze vennootschap N.V.
Nationale Borg-Maatschappij (hierna: Nationale Borg) via tussenkomst van AEI aan
[eiser] een garantie gesteld voor een bedrag van € 30.700,--.
2.5 [eiser] heeft de woning niet kunnen afnemen in verband met het niet (tijdig) verkrijgen van de benodigde financiering. Nationale Borg heeft op 13 juli 2006 de bankgarantie van € 30.700,-- betaald aan notariskantoor Kroes & Partners ten behoeve van de verkoper.
2.6 Bij vonnis van deze rechtbank van 29 augustus 2007 onder zaak-/rolnummer 270249 / HA ZA 06-2799 (verder: “de hoofdzaak”) is [eiser] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Nationale Borg te betalen het bedrag van € 30.700,--, vermeerderd met de overeengekomen rente ad 9 % per jaar over dit bedrag vanaf 13 juli 2006 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3 De vordering
3.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad AEI te veroordelen om [eiser] te vrijwaren voor, en om aan Nationale Borg te voldoen, al hetgeen (inclusief proceskosten, beslagkosten en renten) waartoe [eiser] wordt veroordeeld in de hoofdzaak tussen [eiser] en Nationale Borg, met veroordeling van AEI in de proceskosten.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
[eiser] heeft aan AEI opdracht verstrekt tot het begeleiden bij de aankoop van de woning, het regelen van de financiering en het onderhandelen met de makelaar;
AEI is toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen als tussenpersoon, aangezien zij [eiser] niet heeft geïnformeerd over de in artikel 16 van de koopovereenkomst genoemde ontbindingstermijn, en deze termijn heeft laten verlopen zonder de ontbindende voorwaarde in te roepen;
AEI is toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen als tussenpersoon, aangezien zij [eiser] in het ongewisse heeft gelaten over de financieringsaanvraag en heeft voorgewend dat de financiering geen problemen zou opleveren;
AEI is toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen als tussenpersoon, aangezien zij heeft nagelaten een geldige financieringsofferte aan [eiser] te doen toekomen, waardoor [eiser] onvoldoende geïnformeerd aan de overeenkomst met Nationale Borg vastzat;
AEI is door dit toerekenbaar tekortschieten aansprakelijk voor terugbetaling van de uitgekeerde borgsom.
4 Het verweer
4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
4.2 AEI heeft daartoe het volgende aangevoerd:
AEI betwist dat hij van [eiser] opdracht heeft gekregen om indien nodig de koopovereenkomst te ontbinden, dan wel dat op haar als tussenpersoon deze taak rustte;
AEI is niet aansprakelijk voor het laten verlopen van de ontbindingstermijn in de koopovereenkomst, en is van het verlopen daarvan niet tijdig door [eiser] op de hoogte gesteld;
het niet rondkomen van de financiering komt voor rekening van [eiser], aangezien de reden voor afwijzing is gelegen in zijn betrokkenheid als bestuurder bij een eerder faillissement, en [eiser] AEI hierover niet heeft geïnformeerd.
5 De beoordeling
5.1 Tussen partijen staat vast dat [eiser] met AEI een overeenkomst heeft gesloten, waarbij hij aan AEI opdracht heeft verstrekt te bemiddelen bij het sluiten van een hypothecaire geldlening. Als door [eiser] gesteld en door AEI ter gelegenheid van de comparitie van partijen erkend staat voorts vast dat [eiser] en AEI zijn overeengekomen dat AEI in opdracht van [eiser] ten behoeve van de aankoop van de woning zou onderhandelen met de verkopend makelaar. Partijen twisten over de vraag of deze laatste opdracht tevens het bewaken van de in de koopovereenkomst opgenomen uiterste ontbindingsdatum omvatte.
5.2 Overeenkomstig de artikelen 7:401 jo 7:403 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen, waaronder het op de hoogte houden van de opdrachtgever van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht. Hieruit vloeit voort dat op AEI onder meer de verplichting rustte om [eiser] op de hoogte te stellen van het verloop van zijn hypotheekaanvraag en het verloop van de onderhandelingen hierover met de verkopend makelaar.
5.3 Met betrekking tot het tot stand komen van de in artikel 16 van de koopovereenkomst opgenomen uiterste ontbindingsdatum staat als door AEI gesteld en door [eiser] niet betwist vast dat AEI, in de persoon van de heer [gedaagde 2], [eiser] heeft geadviseerd om de in de concept-koopovereenkomst opgenomen uiterste ontbindingsdatum “6 april 2006” door de makelaar te laten wijzigen in “5 mei 2006” met het oog op de duur van de financieringsaanvraag. Voorts staat als niet betwist tussen partijen vast dat [eiser] op 28 maart 2006 de verkopend makelaar heeft bezocht teneinde de definitieve koopovereenkomst te ondertekenen, dat voorafgaand aan deze ondertekening de verkopend makelaar op verzoek en in aanwezigheid van [eiser] telefonisch contact heeft opgenomen met [gedaagde 2] waarbij [gedaagde 2] het verzoek heeft herhaald om de uiterste ontbindingsdatum vast te stellen op 5 mei 2006, en dat vervolgens in de definitieve door [eiser] ondertekende koopovereenkomst als uiterste ontbindingsdatum is opgenomen
“20 april 2006”. AEI heeft tot haar verweer aangevoerd dat [gedaagde 2] pas op 27 april 2006 door [eiser] op de hoogte is gesteld van de inhoud van de definitieve koopovereenkomst. [eiser] heeft daartegenover weliswaar aangevoerd dat hij een kopie van de definitieve koopovereenkomst aan AEI heeft doen toekomen, maar niet gesteld dat dit vóór 27 april 2006 is gebeurd, zodat tussen partijen, als onvoldoende weersproken, tevens vaststaat dat AEI pas op 27 april op de hoogte is geraakt van de in de koopovereenkomst opgenomen ontbindingsdatum.
5.4 De rechtbank leidt uit vooromschreven omstandigheden af dat de opdracht aan AEI tot het onderhandelen met de makelaar zich niet tevens uitstrekte tot het bedingen van een latere uiterste ontbindingsdatum dan aanvankelijk was overeengekomen, en evenmin tot het inroepen van de in de koopovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [eiser] zelf de besprekingen met de makelaar heeft gevoerd en buiten aanwezigheid van AEI de definitieve koopovereenkomst heeft ondertekend. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat het ontbinden van een overeenkomst een bevoegdheid is die behoudens uitdrukkelijke opdracht daartoe door degene die partij is bij de overeenkomst niet toekomt aan een tussenpersoon. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] aan AEI een dergelijke uitdrukkelijke opdracht heeft verstrekt. Gelet hierop rustte op [eiser] een eigen verplichting om de termijn voor het verstrijken van de ontbindende voorwaarde te bewaken, en - zo nodig - voor ommekomst van die termijn de ontbindende voorwaarde in te roepen. Nu [eiser] ondanks het uitdrukkelijke advies van [gedaagde 2] om de ontbindingstermijn te verlengen de koopovereenkomst, met daarin opgenomen als uiterste ontbindingsdatum 20 april 2006, heeft ondertekend, en bovendien pas na ommekomst ervan AEI over die datum heeft geïnformeerd, kan aan AEI niet worden tegengeworpen dat op haar een zorgplicht tot het bewaken van de gewraakte ontbindingstermijn rustte, althans dat zij onder voornoemde omstandigheden in deze zorgplicht is tekortgeschoten.
5.5 [eiser] heeft voorts nog aangevoerd dat AEI toerekenbaar is tekortgeschoten in haar verplichtingen als tussenpersoon, aangezien AEI [eiser] in het ongewisse heeft gelaten over de voortgang van de financieringsaanvraag en heeft voorgewend dat de financiering geen problemen zou opleveren. AEI heeft tot haar verweer aangevoerd dat [eiser] ondanks rappel van AEI zelf in gebreke bleef met het tijdig aanleveren van voor de financieringsaanvraag benodigde financiële stukken, en dat zij door [eiser] onjuist is geïnformeerd over zijn financiële verleden. AEI heeft in dit verband ter gelegenheid van de comparitie van partijen bij monde van [gedaagde 2] aangevoerd dat [eiser] uiteindelijk opteerde voor een financieringsaanvraag mét overlegging van inkomensgegevens, waarvoor het overleggen van jaarverslagen noodzakelijk was, hetgeen door [eiser] niet is weersproken. Evenmin is door [eiser] betwist dat hij pas na rappelleren door AEI de voor de financieringsaanvraag benodigde financiële stukken ter beschikking heeft gesteld. Gelet hierop kan aan AEI niet worden tegengeworpen dat zij [eiser] in het ongewisse heeft gelaten over de voortgang van de financieringsaanvraag.
Als niet gemotiveerd weersproken staat tussen partijen vast dat ELQ hypotheken de financieringsaanvraag heeft afgewezen omdat [eiser] eerder als bestuurder van een vennootschap betrokken was geweest bij een faillissement. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] erkend dat hij van deze betrokkenheid geen mededeling heeft gedaan aan AEI. Dit terwijl, zoals eveneens als onweersproken vaststaat, AEI aan [eiser] heeft gevraagd of hij bij een faillissement betrokken was geweest. Nu [eiser] AEI derhalve onjuist, althans onvolledig heeft geïnformeerd over zijn financiële verleden, kon [eiser] niet gerechtvaardigd vertrouwen op de - gestelde - mededeling van AEI dat de financiering in orde zou komen. Zelfs indien AEI een dergelijke mededeling zou hebben gedaan, hetgeen zij betwist, dan heeft zij zich daarbij immers gebaseerd op door [eiser] verstrekte onjuiste, althans onvolledige informatie. Van een toerekenbaar tekortschieten door AEI op dit punt is onder deze omstandigheden geen sprake.
5.6 [eiser] heeft ten slotte aangevoerd dat AEI toerekenbaar tekortgeschoten is door hem niet te informeren over een door ELQ hypotheken gedane financieringsofferte. Hierdoor zat [eiser] aan de overeenkomst met Nationale Borg vast terwijl hij van niets wist, aldus [eiser]. Als niet betwist staat tussen partijen vast dat [eiser] de overeenkomst met Nationale Borg d.d. 9 mei 2006 (overgelegd als bijlage bij productie 2 bij dagvaarding in vrijwaring) zelf heeft ondertekend, zodat [eiser] geacht moet worden met de inhoud van deze overeenkomst bekend te zijn geweest. Op dat moment was, zoals hiervoor overwogen, de termijn om een beroep te doen op de ontbindende voorwaarde reeds verstreken. Dit wist [eiser], althans dit behoorde hij te weten. Vervolgens is de financieringsaanvraag bij ELQ hypotheken afgewezen op 25 juni 2006, derhalve geruime tijd nadat [eiser] voornoemde overeenkomst met Nationale Borg was aangegaan. Zoals hiervoor onder 5.5 overwogen kan niet aan AEI worden tegengeworpen dat niet eerder op de financieringsaanvraag is beslist. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat het aan AEI zou zijn toe te rekenen dat [eiser] “vast zat” aan de overeenkomst met Nationale Borg.
5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat van aansprakelijkheid aan de zijde van AEI voor betaling van het aan Nationale Borg uitgekeerde bedrag geen sprake is, zodat de vordering van [eiser] niet kan slagen. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van AEI.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van AEI bepaald op € 700,-- aan vast recht en op € 1.158,-- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog.
Uitgesproken in het openbaar.
548/1581