3 De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
a. [eiser] is in 1993 begonnen met de exploitatie van de strandtent “[strandtent]” (hierna: de strandtent) aan de [adres] op de locatie [locatie].
b. Op 11 september 2001 heeft de burgemeester van Rotterdam aan [eiser] voor zijn strandtent een exploitatievergunning verleend krachtens de APV. Op 13 december 2001 heeft de deelgemeente Hoek van Holland aan [eiser] voor zijn strandtent een vergunning verleend ingevolge de Drank- en Horecawet (hierna: DHW-vergunning).
Hierna zullen de verschillende organen van de gemeente (zoals de burgemeester en de deelgemeente Hoek van Holland) in beginsel worden aangeduid als: de gemeente.
c. Op 24 oktober 2003 heeft er op verzoek van [eiser] een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser], [de portefeuillehouder] (portefeuillehouder Buitenruimte en Sport en Recreatie van de gemeente) en [hoofd bureau strandzaken] (hoofd bureau strandzaken van de gemeente). InItz (hoofd bureau strandzaken).nruimte en Sport en Recreatie van de deelgemeente Hoek van Holland 4en stigde onderneming niet g het van dit gesprek opgemaakte verslag is onder meer het volgende opgenomen:
“Hij ([eiser]) zou zijn exploitatie wel willen verkopen maar kan dit niet vanwege enerzijds de onduidelijke toekomstplannen en anderzijds de huidige economische recessie.
(…)
Voor de gemeente Rotterdam - in casu de deelgemeente Hoek van Holland - zouden deze paviljoens in eerste instantie niet behoeven te worden verwijderd.
(…)
[de portefeuillehouder] geeft voorts aan dat hij verwacht dat het hoogheemraadschap van Delfland, als beheerder van de toekomstige zeewering, opmerkingen zal maken over de huidige locatie van het paviljoen. In een eerder stadium heeft het hoogheemraadschap al laten weten dat de betreffende paviljoens op het Naturistenstrand zo’n vijftig meter westwaarts zouden moeten worden verplaatst.”
d. Op 12 maart 2004 heeft er een inval door de politie plaatsgevonden in de strandtent. Tijdens deze inval werden onder meer vuurwapens en verdovende middelen aangetroffen. [eiser] is op dezelfde dag aangehouden wegens het voorhanden hebben van vuurwapens en het aanwezig hebben van verdovende middelen. De strandtent is als gevolg hiervan vanaf 13 april 2004 (feitelijk) gesloten. [eiser] is op 21 juni 2004 veroordeeld voor de strafbare feiten waarvoor hij in hechtenis was genomen.
e. De DHW-vergunning is bij besluit van 6 april 2004 van de gemeente met onmiddellijke ingang ingetrokken. Tevens is in genoemd besluit besloten dat gedurende vijf jaren nadat het besluit tot intrekking van de vergunning onherroepelijk zou worden, een DHW-vergunning voor de strandtent zou worden geweigerd.
Naar aanleiding van het door [eiser] tegen voornoemd besluit gemaakte bezwaar, heeft de bezwaarcommissie geadviseerd om het bezwaar voor zover het ziet op de termijn waarbinnen een aanvraag voor een nieuwe vergunning wordt geweigerd terug te brengen van vijf naar één jaar. Bij beslissing op bezwaar van 27 september 2004 heeft de gemeente desondanks de bezwaren ongegrond verklaard en haar oorspronkelijke besluit gehandhaafd. Hiertegen is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 26 november 2004 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard ten aanzien van de beslissing tot weigering van de vergunning gedurende vijf jaar. Tegen deze uitspraak heeft de gemeente (pro forma) hoger beroep aangetekend bij de Raad van State. De gemeente heeft het hoger beroep niet gemotiveerd binnen de gestelde termijn. Op 24 mei 2005 heeft de Raad van State het beroep van de gemeente niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 28 juni 2005 heeft de gemeente de duur waarbinnen geen DHW-vergunning zal worden afgegeven, gewijzigd in één jaar met ingang van 6 april 2004.
f. Op 12 mei 2004 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden inzake het voorstel van de districtschef aan de gemeente om over te gaan tot het nemen van bestuurlijke maatregelen tegen het strandpaviljoen. In het van dit gesprek opgemaakte verslag is onder meer het navolgende vastgelegd:
“Omdat de heer [eiser] van plan is, na zijn vrijlating zijn inrichting te verkopen vraagt de heer Kastein of het besluit van de burgemeester persoonsgebonden of zaaksgebonden is.