ECLI:NL:RBROT:2008:BD4037

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
268468 / HA ZA 06-2486
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad gemeente Rotterdam en causale verband met schade van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en de gemeente Rotterdam. Eiser, die een strandtent exploiteerde, vorderde schadevergoeding van de gemeente op grond van onrechtmatige daad. Hij stelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door hem te beletten zijn strandtent te verkopen, wat leidde tot schade door het niet kunnen verkopen van de strandtent voordat deze door brand werd verwoest. De gemeente betwistte de vordering en stelde dat er geen causaal verband bestond tussen haar handelen en de schade van eiser. De rechtbank oordeelde dat het causale verband ontbrak, omdat de reden dat de potentiële koper, [persoon 1], niet tot aankoop overging, lag in het feit dat hij niet het hele jaar rond mocht exploiteren volgens de eisen van het Hoogheemraadschap. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet aansprakelijk was voor de schade van eiser, omdat de beslissing van [persoon 1] om niet te kopen niet voortvloeide uit onrechtmatig handelen van de gemeente. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 268468 / HA ZA 06-2486
Uitspraak: 7 mei 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.P.M. Borsboom,
advocaat mr. H.K. Kastein te Zevenaar,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. B.P.M. van Ravels te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaarding d.d. 4 september 2006 en de door [eiser] overgelegde producties 1 tot en met 37;
conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 8 november 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 31 januari 2007;
de ter gelegenheid van de gehouden comparitie door [eiser] overgelegde producties 38 en 39 a tot en met g;
- conclusie van repliek, met producties 40 tot en met 45;
- conclusie van dupliek, met producties 4 en 5;
- akte uitlating aan de zijde van [eiser].
2 Het geschil
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de gemeente te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [eiser] te voldoen een bedrag van primair € 178.032,00 en subsidiair € 90.607,00, te vermeerderen met de (in voorkomend geval) daarover verschuldigde omzetbelasting, primair geheel en subsidiair met de helft van het btw-bedrag, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2004, althans 30 mei 2005, althans 15 augustus 2006, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
De gemeente heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding, onder bepaling dat [eiser] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn wanneer hij deze kosten niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis zal hebben voldaan, alsmede onder de bepaling dat [eiser] verplicht zal zijn de na de uitspraak aan de zijde van de gemeente nog vallende kosten te vergoeden, welke kosten voor wat betreft het procureursalaris kunnen worden gesteld op € 131,--, althans op zodanig bedrag dat uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3 De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
a. [eiser] is in 1993 begonnen met de exploitatie van de strandtent “[strandtent]” (hierna: de strandtent) aan de [adres] op de locatie [locatie].
b. Op 11 september 2001 heeft de burgemeester van Rotterdam aan [eiser] voor zijn strandtent een exploitatievergunning verleend krachtens de APV. Op 13 december 2001 heeft de deelgemeente Hoek van Holland aan [eiser] voor zijn strandtent een vergunning verleend ingevolge de Drank- en Horecawet (hierna: DHW-vergunning).
Hierna zullen de verschillende organen van de gemeente (zoals de burgemeester en de deelgemeente Hoek van Holland) in beginsel worden aangeduid als: de gemeente.
c. Op 24 oktober 2003 heeft er op verzoek van [eiser] een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser], [de portefeuillehouder] (portefeuillehouder Buitenruimte en Sport en Recreatie van de gemeente) en [hoofd bureau strandzaken] (hoofd bureau strandzaken van de gemeente). InItz (hoofd bureau strandzaken).nruimte en Sport en Recreatie van de deelgemeente Hoek van Holland 4en stigde onderneming niet g het van dit gesprek opgemaakte verslag is onder meer het volgende opgenomen:
“Hij ([eiser]) zou zijn exploitatie wel willen verkopen maar kan dit niet vanwege enerzijds de onduidelijke toekomstplannen en anderzijds de huidige economische recessie.
(…)
Voor de gemeente Rotterdam - in casu de deelgemeente Hoek van Holland - zouden deze paviljoens in eerste instantie niet behoeven te worden verwijderd.
(…)
[de portefeuillehouder] geeft voorts aan dat hij verwacht dat het hoogheemraadschap van Delfland, als beheerder van de toekomstige zeewering, opmerkingen zal maken over de huidige locatie van het paviljoen. In een eerder stadium heeft het hoogheemraadschap al laten weten dat de betreffende paviljoens op het Naturistenstrand zo’n vijftig meter westwaarts zouden moeten worden verplaatst.”
d. Op 12 maart 2004 heeft er een inval door de politie plaatsgevonden in de strandtent. Tijdens deze inval werden onder meer vuurwapens en verdovende middelen aangetroffen. [eiser] is op dezelfde dag aangehouden wegens het voorhanden hebben van vuurwapens en het aanwezig hebben van verdovende middelen. De strandtent is als gevolg hiervan vanaf 13 april 2004 (feitelijk) gesloten. [eiser] is op 21 juni 2004 veroordeeld voor de strafbare feiten waarvoor hij in hechtenis was genomen.
e. De DHW-vergunning is bij besluit van 6 april 2004 van de gemeente met onmiddellijke ingang ingetrokken. Tevens is in genoemd besluit besloten dat gedurende vijf jaren nadat het besluit tot intrekking van de vergunning onherroepelijk zou worden, een DHW-vergunning voor de strandtent zou worden geweigerd.
Naar aanleiding van het door [eiser] tegen voornoemd besluit gemaakte bezwaar, heeft de bezwaarcommissie geadviseerd om het bezwaar voor zover het ziet op de termijn waarbinnen een aanvraag voor een nieuwe vergunning wordt geweigerd terug te brengen van vijf naar één jaar. Bij beslissing op bezwaar van 27 september 2004 heeft de gemeente desondanks de bezwaren ongegrond verklaard en haar oorspronkelijke besluit gehandhaafd. Hiertegen is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 26 november 2004 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard ten aanzien van de beslissing tot weigering van de vergunning gedurende vijf jaar. Tegen deze uitspraak heeft de gemeente (pro forma) hoger beroep aangetekend bij de Raad van State. De gemeente heeft het hoger beroep niet gemotiveerd binnen de gestelde termijn. Op 24 mei 2005 heeft de Raad van State het beroep van de gemeente niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 28 juni 2005 heeft de gemeente de duur waarbinnen geen DHW-vergunning zal worden afgegeven, gewijzigd in één jaar met ingang van 6 april 2004.
f. Op 12 mei 2004 heeft een zienswijzegesprek plaatsgevonden inzake het voorstel van de districtschef aan de gemeente om over te gaan tot het nemen van bestuurlijke maatregelen tegen het strandpaviljoen. In het van dit gesprek opgemaakte verslag is onder meer het navolgende vastgelegd:
“Omdat de heer [eiser] van plan is, na zijn vrijlating zijn inrichting te verkopen vraagt de heer Kastein of het besluit van de burgemeester persoonsgebonden of zaaksgebonden is.
De Vz. verduidelijkt dat een vergunning persoonsgebonden is. Als burgemeester besluit over te gaan tot sluiting dan is deze sluiting verbonden aan de inrichting. Bij eventuele verkoop kan worden verzocht, als er sprake is van een goede nieuwe exploitant, om de sluiting op te heffen.”
g. Bij brief van 13 juli 2004 heeft de gemeente [eiser] twee besluiten gezonden: een besluit tot intrekking van de exploitatievergunning krachtens de APV en een bevel tot sluiting van de inrichting met onmiddellijke ingang voor een periode van een jaar. [eiser] heeft (onder meer) bezwaar gemaakt tegen het bevel tot sluiting onder andere op de grond dat de sluitingsduur zou moeten ingaan op 13 maart 2004, aangezien de strandtent reeds vanaf 12 maart 2004 was gesloten. De bezwaarcommissie heeft geadviseerd de bezwaren van [eiser] ongegrond te verklaren, met dien verstande dat de datum van ingang van de sluiting wordt gewijzigd in 13 maart 2004. Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2005 schrijft de burgemeester dat het preadvies van de bezwaarcommissie wordt overgenomen en dat gezien de overwegingen in het preadvies de bezwaren ongegrond worden verklaard. [eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld op de grond dat de ingangsdatum van de sluitingsduur ten onrechte niet conform het preadvies is gesteld op 13 maart 2004. De gemeente heeft in haar verweerschrift de fout erkend en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen d.d. 25 juli 2005 waarin is bepaald dat de inrichting voor een jaar wordt gesloten vanaf 13 maart 2005. Tegen dit besluit heeft [eiser] opnieuw beroep ingesteld, omdat het een verslechtering betrof. Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft de burgemeester de datum van ingang van de sluiting alsnog bepaald op 13 maart 2004.
h. Bij brief van 9 maart 2005 heeft mr. Kastein het navolgende aan[persoon 2], behandelend ambtenaar van de gemeente, bevestigd:
“Zojuist deelde u telefonisch mede dat de deelgemeente toch meewerkt aan een verkoop van de strandtent door de heer [eiser], en (onder de nodige voorwaarden) vergunningaanvragen van de koper zal ondersteunen. Wij bespraken dat ik de heer [eiser] hiervan in kennis zal stellen. Cliënt zal op zijn beurt de kandidaatkoper [persoon 1] vragen contact met u op te nemen. U bent het aanspreekpunt bij de deelgemeente.”
i. Op 2 augustus 2005 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [persoon 1] en [persoon 3], een jurist die [persoon 1] bijstond in zijn gesprekken met de gemeente, enerzijds en [persoon 2] anderzijds. In het verslag dat van dit gesprek is gemaakt, is het volgende opgenomen:
“Desgevraagd wordt medegedeeld dat de deelgemeente niet van plan is de exploitatie daar te beëindigen of onmogelijk te maken. (…)
[persoon 2] adviseert [persoon 1] om de kwestie te bespreken met het Hoogheemraadschap van Delfland Desgevraagd verklaart hij bereid te zijn om daarbij aanwezig te zijn. Aldus wordt afgesproken.”
j. Op 9 augustus 2005 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [persoon 1], [persoon 3], [persoon 2] en [persoon 4] en [persoon 5] van het Hoogheemraadschap van Delfland (hierna: het Hoogheemraadschap). In dit verslag is onder meer het navolgende vastgelegd:
“[persoon 5] en [persoon 4] geven een uiteenzetting van het Hoogheemraadschap, het belang van een goede waterkering, de ontwikkelingen aan de kust die Hoek van Holland betreffen en waarom bepaalde activiteiten niet kunnen worden toegelaten. In verband hiermee wordt gewerkt aan een nieuwe beleidsvisie gebaseerd op de meest recente inzichten. Het betekent dat het Hoogheemraadschap voor de diverse activiteiten een keurvergunning zal eisen en handhaven.
Er zijn plannen voor een nieuwe zeewering aan de Zeekant Zuid. Het is nog niet zeker welke oplossing gekozen zal worden. Dit is van invloed op de strandexploitaties op de Zeekant..
(…)
[persoon 1] oppert dat indien de nieuwbouw buiten de duinkom wordt geplaatst er al sprake is van een zodanige tegemoetkoming dat een jaar rond exploitatie tot de mogelijkheden zou moeten kunnen behoren.(…)
[persoon 4] wijst erop dat het belang van een goede en veilige waterkering, en de daarmee verbonden dynamiek van het duinsysteem groter is dan welk ander belang ook. Indien dan ook sprake is van nieuwbouw zal een keurvergunning noodzakelijk zijn en dat betekent dat er beperkingen zullen zijn met het oog op de waterkering. De kans bestaat dat activiteiten op het strand bovendien zullen worden onderworpen aan een publiekrechtelijke vergunning van Rijkswaterstaat.
[persoon 1] geeft na de uiteenzetting te kennen dat hij niet van plan is te investeren in een seizoensexploitatie. Het opbouwen en afbreken, de opslag en de slechte bereikbaarheid van de exploitatie, de daarmee gepaard gaande lasten doen hem afzien van de overname van de opstal.
(…)
[persoon 3] vraagt aandacht voor de overgangssituatie. Men kan van een ondernemer niet verlangen dat zijn jaar rond exploitatie zomaar wordt omgezet naar een seizoensexploitatie.
[persoon 4] beaamt dat en geeft aan dat nog wordt gestudeerd op een overgangsregeling. Erkend wordt dat het Hoogheemraadschap van Delfland gedurende jaren geen prioriteit heeft gegeven aan de handhaving van het keur. Gelet op de ontwikkelingen en de inschatting van het risico, is het onvermijdelijk dat er beperkingen zullen worden opgelegd. [persoon 4] geeft voorts aan dat de exploitatie in de huidige situatie gewoon kan worden voortgezet. Na de implementatie van de nieuwe beleidsvisie zal de exploitatie dan onder de overgangsregeling worden gebracht. Op termijn van enige jaren zal dan moeten worden voldaan aan de eisen.
[persoon 2] geeft de reden voor zijn aanwezigheid bij deze bespreking. De exploitant van “[strandtent]” is gedwongen zijn bedrijf te verkopen. De deelgemeente is op zich bereid medewerking te verlenen aan een overdracht. (…) [persoon 4] wijst erop dat het belang van het behoud van het duinsysteem vordert dat de strandexploitaties in het najaar worden verwijderd van het strand.
(…)
[persoon 1] wijst er op dat net over de grens (gemeente Westland) een exploitatie is gevestigd die momenteel ook jaar rond mag worden geëxploiteerd. Dit wordt erkend, doch deze exploitatie zal ook worden teruggebracht tot een seizoensexploitatie
[persoon 1] en [persoon 3] danken [persoon 4] en [persoon 5] voor de uitgebreide uiteenzetting en geven te kennen van de overname af te zien (…)”
k. In de nacht van 14 augustus 2005 zijn de gebouwen van de strandtent volledig afgebrand.
l. Sinds 1 maart 2006 staat er een nieuwe strandtent, genaamd “[strandtent 2]”, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Deze strandtent is begin april 2006 (feitelijk) opgericht op een afstand van ca. 50 tot 80 meter van de oude locatie van de strandtent. Het Hoogheemraadschap heeft bij onherroepelijk geworden besluit van 3 februari 2006 op grond van Delflands Algemene Keur (hierna: het keur) een vergunning verleend aan [persoon 6] voor het plaatsen, hebben en verwijderen van bedoeld strandpaviljoen, inclusief nutsvoorzieningen voor de periode van 1 maart tot 31 oktober 2006.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Het onrechtmatig handelen van de gemeente bestaat er - naar de rechtbank begrijpt - in de eerst plaats uit dat de gemeente door onrechtmatige besluitvorming (aanvankelijk) een te lange sluitingsduur had bepaald, met als gevolg dat de strandtent lange tijd onverkoopbaar was. Als de gemeente in haar besluitvorming direct een juiste sluitingsduur had bepaald, was de locatie vanaf 13 april 2005 (de rechtbank leest: 13 maart 2005) vergunbaar en derhalve verkoopbaar geweest, aldus [eiser]
Het onrechtmatig handelen van de gemeente bestaat er in de visie van [eiser] voorts in dat de gemeente ondanks toezeggingen (tijdens het zienswijzegesprek op 12 mei 2004 en tijdens het telefoongesprek tussen [persoon 2] en mr. Kastein op 9 maart 2005) aan [eiser] om medewerking aan de verkoop te verlenen, geen medewerking aan de verkoop heeft verleend en deze zelfs heeft tegengewerkt in die zin dat aan de enige potentiële koper van de strandtent, [persoon 1], werd medegedeeld dat de locatie van [eiser] werd opgeheven en dat er op de betreffende locatie nooit meer een strandtent zou komen.
Als gevolg van de handelwijze van de gemeente heeft [eiser], zo stelt hij, de strandtent niet voordat deze op 14 augustus 2005 door brand werd verwoest, kunnen verkopen, met als gevolg dat [eiser] schade heeft geleden bestaande uit de gemiste koopprijs voor de opstal, de inventaris en de goodwill, alsmede bestaande uit doorlopende vaste lasten.
3.3 Indien wordt aangenomen dat de gemeente de gestelde onrechtmatige gedragingen jegens [eiser] heeft gepleegd, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat de gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden, nu het causale verband tussen de onrechtmatige gedragingen van de gemeente en de gestelde schade ontbreekt. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Blijkens het door [eiser] gestelde, onder meer ter gelegenheid van de gehouden comparitie van partijen, was er één serieuze gegadigde voor de koop van de strandtent, namelijk [persoon 1]. Ter zake deze potentiële koper heeft [eiser] ter comparitie verklaard dat hij de strandtent niet heeft gekocht omdat hij van het Hoogheemraadschap niet het hele jaar rond mocht exploiteren. Ook uit het als productie 26 bij dagvaarding overgelegde “Verslag van het overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland d.d. 9 augustus 2005 te Delft”, kan worden afgeleid dat [persoon 1] niet tot exploitatie van de strandtent wilde overgaan omdat hij (op termijn) op grond van de eisen van het keur niet het hele jaar rond zou mogen exploiteren.
Op basis hiervan neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de reden dat [persoon 1] de strandtent niet heeft gekocht, is dat hem door het Hoogheemraadschap is medegedeeld dat hij op grond van de eisen van het keur (op termijn) geen vergunning zou krijgen voor exploitatie van de strandtent gedurende het gehele jaar. De reden dat [persoon 1] de strandtent niet heeft gekocht is derhalve niet gelegen in enig onrechtmatig handelen of nalaten van de gemeente.
3.4 Bij conclusie van repliek betwist [eiser] dat [persoon 1] tijdens de bespreking bij het Hoogheemraadschap is afgehaakt omdat slechts seizoensexploitatie was toegestaan. De reden van het afhaken tijdens genoemde bespreking was in de visie van [eiser] dat [persoon 1] had begrepen dat een nieuwe strandtent nog slechts gedurende één jaar op de nieuwe locatie zou kunnen staan en daarna moest verdwijnen. Omdat dit zo’n korte periode was, zouden de investeringen niet kunnen worden terugverdiend. De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling van [eiser]. Niet is gesteld noch is anderszins gebleken dat het verslag van de bespreking bij het Hoogheemraadschap op 9 augustus 2005 geen juiste weergave is van hetgeen tijdens deze bespreking aan de orde is geweest. Dit verslag laat geen andere conclusie toe dan dat [persoon 1] gelet op het door het Hoogheemraadschap voorgenomen beleid om geen jaarrond-exploitatie meer toe te staan, heeft besloten om van de koop van de strandtent af te zien, zoals ook door [eiser] is verklaard tijdens de comparitie van partijen. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [eiser], eveneens bij conclusie van repliek, dat aan zijn verklaring ter comparitie geen waarde moet worden gehecht omdat hij niet bij het betreffende gesprek met het Hoogheemraadschap aanwezig was. Immers, de enkele omstandigheid dat [eiser] niet bij het gesprek aanwezig is geweest, brengt niet mee dat hij over de inhoud en/of uitkomst hiervan niet kan verklaren. Aangenomen moet worden dat hij als verkoper van de strandtent door [persoon 1] is geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek en de daaruit voortvloeiende beslissing van [persoon 1].
Echter, ook indien de stelling van [eiser] voor juist wordt gehouden en moet worden aangenomen dat [persoon 1] van de koop van de strandtent heeft afgezien omdat hij tijdens de bespreking bij het Hoogheemraadschap had begrepen dat een nieuwe strandtent nog slechts gedurende een jaar op de nieuwe locatie zou kunnen staan, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat hetgeen [persoon 1] heeft begrepen en op basis waarvan hij een beslissing heeft genomen, als een onrechtmatige daad aan de gemeente kan worden toegerekend. Immers, niet is gesteld noch is anderszins gebleken (bijvoorbeeld uit de bij conclusie van repliek overgelegde verklaringen van [persoon 1] en [persoon 3]) dat [persoon 1] de gestelde conclusie heeft getrokken naar aanleiding van een onjuiste mededeling van de gemeente. In dit verband verdient opmerking dat niet is in te zien op grond waarvan [eiser] meent dat de gemeente jegens hem verplicht was aan [persoon 1] zodanige garanties af te geven dat [persoon 1] ertoe zou besluiten een koopovereenkomst met [eiser] aan te gaan. De gemeente was er slechts toe verplicht [persoon 1] naar behoren te informeren omtrent de bestaande mogelijkheden en onmogelijkheden en - voor zover de gemeente daar inzicht in had - omtrent risico’s met betrekking tot de continuïteit en omvang van de exploitatiemogelijkheden. De stelling dat de gemeente in dat kader onjuiste informatie heeft verstrekt, welke onjuiste informatie [persoon 1] van het sluiten van een koopovereenkomst met [eiser] heeft doen afzien, heeft [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting van de gemeente niet voldoende gemotiveerd gehandhaafd.
3.5 In het licht van het voorgaande houdt de stelling van [eiser] dat het Hoogheemraadschap tijdens het gesprek op 9 augustus 2005 heeft meegedeeld dat nieuw beleid werd voorbereid, maar dat een aanvraag dient te worden getoetst aan de regelgeving van dat moment, en niet aan toekomstig beleid, zodat de gemeente jegens [persoon 1] er ten onrechte mee schermde dat het Hoogheemraadschap op dat moment geen strandtent zou toestaan, geen stand. Immers, uit het voorgaande volgt dat [persoon 1] zijn besluit heeft genomen op basis van door het Hoogheemraadschap aangekondigd voorgenomen beleid.
3.6 Om dezelfde reden gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [eiser] dat in de periode dat de verkoop speelde, 2004-2005, vanuit het Hoogheemraadschap niet de eis gold dat alleen een seizoengebonden keurvergunning mogelijk was, maar dat blijkens hetgeen [persoon 2] tijdens de comparitie heeft verklaard deze eis eerst gold vanaf begin 2006.
3.7 [eiser] stelt voorts dat de gemeente voor het verlenen van de keurvergunning niet afhankelijk was van het Hoogheemraadschap. De gemeente beschikte destijds (en blijkens het door [persoon 2] ter comparitie verklaarde tot begin 2006) over een zogenaamde parapluvergunning en kon op basis daarvan strandtenten doen exploiteren op het strand. De gemeente verweert zich hiertegen met de stelling dat de parapluvergunning uitsluitend betrekking had op strandtenten die op het strand werden geëxploiteerd en dat nu het strandpaviljoen niet meer op het strand was gesitueerd (maar in de buitenduinen), de paraplu-vergunning niet langer de aanwezigheid van de strandtent ter plaatse dekte. Bovendien stelt de gemeente dat de omstandigheid dat de gemeente niet afhankelijk was van het Hoogheemraadschap onverlet laat dat een nieuwe exploitant van een strandtent een keurvergunning nodig had en in die zin wel degelijk afhankelijk was van het Hoogheemraadschap. [eiser] voert hiertegen bij akte uitlating onder meer aan dat [persoon 1] bereid was om zijn strandtent circa 50 meter westwaarts op te richten (en daarmee op het strand), zodat de gemeente in dat geval op grond van de parapluvergunning zelf een vergunning aan [persoon 1] had kunnen verstrekken. [eiser] betwist echter niet de stelling van de gemeente dat, daargelaten de parapluvergunning van de gemeente, een nieuwe exploitant van een strandtent een keurvergunning nodig had van het Hoogheemraadschap. Dit leidt ertoe dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat [persoon 1], als eventuele nieuwe exploitant van de strandtent, voor exploitatie over een keurvergunning van het Hoogheemraadschap diende te beschikken. Een en ander lijkt ook in overeenstemming te zijn met hetgeen blijkens het besprekingsverslag tijdens de bespreking met het Hoogheemraadschap op 9 augustus 2005 aan de orde is geweest. Blijkens het verslag heeft [persoon 4] naar aanleiding van de suggestie van [persoon 1] om de nieuwbouw buiten de duinkom (en dus op het strand) te plaatsen onder meer het volgende opgemerkt: “Indien dan ook sprake is van nieuwbouw zal een keurvergunning noodzakelijk zijn en dat betekent dat er beperkingen zullen zijn met het oog op de waterkering.”
3.8 [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering nog aangevoerd dat de gemeente misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door zich ten onrechte te verschuilen achter het argument dat het Hoogheemraadschap geen medewerking wil verlenen aan een strandtent voor [persoon 1], terwijl een vergunning ingevolge het keur geen vereiste is om strand te verhuren en/of een DHW- of APV-vergunning af te geven. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen dat [persoon 1] niet tot exploitatie van de strandtent wilde overgaan omdat hij (op termijn) op grond van de eisen van het keur niet het hele jaar rond zou mogen exploiteren. Hiervan uitgaande, geldt dat de verkoop van de strandtent niet is verhinderd door een gebrek aan medewerking dan wel door tegenwerking van de gemeente, maar een gevolg is van een beslissing die [persoon 1] heeft genomen naar aanleiding van informatie van het Hoogheemraadschap. Om die reden passeert de rechtbank ook deze stelling van [eiser].
3.9 [eiser] heeft tevens aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente wanprestatie jegens hem heeft gepleegd, althans heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid, door zich als contractspartij bij de tussen de gemeente en [eiser] bestaande huurovereenkomst onvoldoende in te spannen om tot een oplossing te komen en onvoldoende rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser]. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien in welke verplichting de gemeente in het kader van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst is tekortgeschoten jegens [eiser], zodat de rechtbank deze stelling van [eiser] als onvoldoende onderbouwd, passeert. Derhalve kan in het midden blijven of, zoals [eiser] stelt en de gemeente betwist, de huurovereenkomst inmiddels in beëindigd.
3.10 Het voorgaande in aanmerking nemende, zal de rechtbank de vordering van [eiser] afwijzen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na vonnisdatum indien [eiser] de proceskosten niet binnen genoemde 14 dagen aan de gemeente heeft voldaan.
De vordering van de gemeente tot veroordeling van [eiser] tot betaling van de nakosten is (nog) niet toewijsbaar. Immers, deze kosten zijn nog niet gemaakt en dat deze kosten zullen worden gemaakt, staat niet vast. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 237 lid 4 Rv.
4 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 3.915,-- aan vast recht en op € 6.000,-- aan salaris voor de procureur, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum waarop dit vonnis is uitgesproken;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker.
Uitgesproken in het openbaar.
1582