ECLI:NL:RBROT:2008:BD4107
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Nifterick
- A. Hofmeijer-Rutten
- J. Vrolijk
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de rechter
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2008 een wrakingsverzoek toegewezen. Het verzoeker, die preventief gedetineerd was, vorderde wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken. De wraking was gebaseerd op de gang van zaken tijdens de zittingen op 27 maart en 16 juni 2008, waarbij de rechter op 27 maart geen beslissing had genomen op een preliminair verweer van de verdediging. Dit verweer betrof de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met de inwerkingtreding van artikel 11a van de Opiumwet. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was voor de periode vóór 1 juni 2006, maar de rechtbank had op die zitting geen uitspraak gedaan, wat in strijd was met de wettelijke vereisten.
Tijdens de zitting van 16 juni 2008 werd het verweer opnieuw gevoerd, maar de rechtbank besloot dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was, wat leidde tot de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken zozeer afweek van wat verzoeker redelijkerwijs mocht verwachten, dat er een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid bestond. De rechtbank concludeerde dat de wraking gegrond was en heeft het verzoek toegewezen.
De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Deze uitspraak benadrukt het belang van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter in het strafproces.