Uitspraak
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 277950 / HA ZA 07-338
Uitspraak: 14 mei 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.H.Ch.M. van Swaaij,
advocaat mr. J.J. Turenhout te Alphen aan den Rijn,
- tegen -
het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD,
zetelende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. M. Rus-van der Velde te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “het Hoogheemraadschap”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 februari 2007 en de door [eiser] overgelegde producties;
conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [eiser] is eigenaar van het [woonschip] dat gelegen is aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het woonschip). Het woonschip is omstreeks 1917 gebouwd en heeft een lengte van circa 30 meter. Volgens een taxatie ten behoeve van de gemeente [woonplaats] in het kader van de RZB is de waarde van het woonschip per 1 januari 2003 bepaald op € 254.793,-.
2.2 Het woonschip ligt in de ringvaart in het perceel water kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie A no. 2721, in eigendom toebehorende aan het Hoogheemraadschap. Het woonschip kan alleen via “de Snelle Sluis” over het water getransporteerd worden naar de Hollandse IJssel teneinde een werf te bereiken voor het plegen van onderhoud.
2.3 De Snelle Sluis is een schutsluis in de hoofdwaterkering langs de rechteroever van de Hollandse IJssel en dateert uit 1829. Het sluizencomplex bestaat uit een bovensluis en een benedensluis met daartussen een kolk. De Snelle Sluis doet dienst als hoofdwaterkering voor de daarachter gelegen Zuidplaspolder, waar het laagste punt van Nederland is gelegen. Als zodanig speelt de sluis een essentiële rol bij het waarborgen van de veiligheid van de inwoners aldaar. De Snelle Sluis vormt de enige scheepvaartverbinding tussen de Hollandse IJssel en de Ringvaart rond de Zuidplaspolder en maakt als zodanig deel uit van de officiële vaarroute Hollandse IJssel-Rotte-Nieuwe Maas.
2.4 De kolklengte van zowel de bovensluis als de benedensluis van de Snelle Sluis is kleiner dan 30 meter (namelijk 24 meter), waardoor het woonschip niet op normale wijze, te weten eerst via de benedensluis en daarna pas via de bovensluis, kan worden geschut. In 1967 werd het woonschip als volgt geschut. Op een geschikt tijdstip van laagwater en gunstige weersomstandigheden passeerde het woonschip het benedenhoofd van de benedensluis. Na het passeren van de benedensluis werden de sluisdeuren van de benedensluis gesloten en werd water ingelaten vanuit de Hollandse IJssel via de bovensluis. Vervolgens werden de sluisdeuren van de bovenkolk opengezet en kon het woonschip de Hollandse IJssel bereiken. Bij deze wijze van schutten functioneert de benedensluis als primaire waterkering.
2.5 In 1981 heeft een onderzoek uitgewezen dat de sluis in slechte staat verkeerde. De waargenomen gebreken bij het benedenhoofd van de benedensluis waren dermate ernstig dat vanaf eind juni 1981 de benedendeuren niet meer gebruikt werden. Wegens instortingsgevaar is de sluis met ingang van 18 juli 1983 buiten bedrijf gesteld. Voor het bovenhoofd is een noodwaterkering aangelegd met een provisorische waterinlaat. De verenigde vergadering van Schieland heeft op 21 maart 1984 besloten tot de bouw van een nieuwe schutsluis.
2.6 Een brief van de rechtsvoorganger van het Hoogheemraadschap (hierna eveneens: het Hoogheemraadschap) aan de woonarkenvereniging d.d. 16 november 1983 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(...)
Het is juist dat die woonboten, die als gevolg van hun afmetingen de Ringvaart slechts konden verlaten via de Snelle Sluis, deze mogelijkheid thans niet meer hebben.
(...)
Indien thans in de Ringvaart liggende schepen voor onderhoud en/of reparatie naar een werf zouden moeten, stellen wij ons voor dat in goed overleg met onze technische dienst en, zo nodig, externe deskundigen, van geval tot geval de urgentie van het onderhoud en/of reparatie wordt beoordeeld, waarna wij zullen nagaan of er van de zijde van Schieland bepaalde voorzieningen getroffen dienen te worden.
(...)”.
2.7 Bij brief van 12 juni 1984 heeft [eiser] zich tot het Hoogheemraadschap gewend met de mededeling dat hij voornemens is het woonschip te kopen en met de vraag of het Hoogheemraadschap bereid is aan hem een ligplaatsvergunning te verlenen. [eiser] is er op dat moment mee bekend dat de Snelle Sluis is afgesloten.
2.8 Een brief van het Hoogheemraadschap aan [eiser] d.d. 18 juni 1984 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(...)
Op 15 juli 1983 heeft Schieland aan belanghebbende gemeenten en andere instanties laten weten dat het schutten met de Snelle Sluis te [woonplaats] met onmiddellijke ingang gestaakt zou worden wegens het acute gevaar van instorten. Uit veiligheidsoverwegingen werd een hulpwaterkering voor het bovenhoofd van de sluis aangelegd, aansluitend op de hoofdwaterkering; in deze hulpwaterkering werden enkele inlaatbuizen aangebracht. Bovenstaande noodmaatregelen hebben tot gevolg dat de eigenaars/bewoners van de thans in de Ringvaart van de Zuidplaspolder liggende schepen problemen kunnen gaan ondervinden, indien zij voor onderhoud en/of reparatie naar een werf zouden moeten; (...) In ons schrijven van 9/16 november 1983, nr. U.3693, aan de woonarkenvereniging hebben wij bovenstaande mogelijke moeilijkheden reeds gesignaleerd en medegedeeld dat in voorkomende gevallen per keer de mogelijkheden enz. zouden worden bezien.
(...)”.
2.9 Het Hoogheemraadschap heeft [eiser] op 18 september 1984 een vergunning verleend tot het hebben, houden en onderhouden van een ligplaats voor het woonschip in de ringvaart te [woonplaats]. Artikel 28 van de bij de vergunning behorende bijzondere voorwaarden en bepalingen bepaalt dat het woonschip, de loopsteiger en de meerpalen in goede staat moeten worden gehouden.
2.10 In 1987 is de bovenkolk van de Snelle Sluis vervangen door een moderne schutsluis van eveneens 24 meter lang, die het gehele niveauverschil tussen Hollandse IJssel en Ringvaart in een keer overbrugt. De benedenkolk is sindsdien buiten gebruik en wordt niet meer als sluis onderhouden.
2.11 In 1992 is het woonschip nogmaals geschut op de manier die hiervoor onder 2.4 beschreven staat. De benedensluis hield het toen maar net.
2.12 Het woonschip is het enige schip in de ringvaart dat niet via de Snelle Sluis geschut kan worden. [eiser] heeft bij brieven van 9 juni 1985, 15 november 1991 en 13 mei 2002 bij het Hoogheemraadschap aandacht gevraagd voor het probleem dat het woonschip alleen geschut kan worden met behulp van de benedensluis.
2.13 Een brief van het Hoogheemraadschap aan [eiser] d.d. 2 februari 2006 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)
In onze brief van 7 december 2004 hebben wij ondermeer aangegeven dat de kade en de sluisdeuren van de benedensluis in een slechte staat verkeren en dat uit veiligheidsoverwegingen op zowel het bovenhoofd als op het benedenhoofd geen verval meer kan worden toegelaten. Dat betekent dat het schutten van uw woonschip niet meer kan plaatsvinden. Tevens hebben wij in die brief aangegeven dat een verkennende studie zou worden verricht (…)
Uit de studie is inmiddels naar voren gekomen dat eventuele aanpassingen zeer hoge kosten met zich mee zullen brengen. U moet dan denken aan een bedrag in de orde van grootte van € 900.000,-. Wij achten een dergelijke investering niet verantwoord.
(…)
Wij hebben de kwestie nogmaals bezien en zijn na bestudering van de stukken tot de slotsom gekomen dat wij niet gehouden zijn en ook geen mogelijkheden zien voor wat betreft het onderhoud van uw woonschip. (…)”.
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het Hoogheemraadschap te veroordelen:
- primair: om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een aanvang te maken met de vernieuwing en/of het herstel van de benedensluis van de Snelle Sluis ter plaatse van de Hollandsche IJssel/ringvaart te [woonplaats] en deze werkzaamheden binnen zes maanden na aanvang te voltooien, op een zodanige wijze dat [eiser] zijn woonschip met behulp van de Snelle Sluis kan schutten, op verbeurte van een dwangsom;
- subsidiair: om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis op kosten van het Hoogheemraadschap hetzij een noodvoorziening te treffen, opdat [eiser] zijn woonschip via de Snelle Sluis kan schutten en mee te werken aan het treffen van een noodvoorziening bij terugkeer van het woonschip naar de ringvaart, hetzij een zodanige voorziening te treffen dat het woonschip de ringvaart kan verlaten voor het uitvoeren van onderhoud en de ringvaart weer kan bereiken na uitvoering van dit onderhoud, met machtiging van [eiser] om zelf datgene te bewerken waartoe het Hoogheemraadschap gehouden is met bepaling dat de hiermee gemoeide kosten voor rekening komen van het Hoogheemraadschap;
- meer subsidiair: de eigendom van het woonschip van [eiser] over te nemen tegen betaling van de waarde die bepaald wordt door een door de rechtbank te benoemen deskundige en het Hoogheemraadschap te veroordelen zich in te spannen tot afgifte van een ligplaatsvergunning voor een nieuw woonschip dat op de vrijkomende locatie in de ringvaart te [woonplaats] kan worden gelegd en geschut kan worden via de Snelle Sluis en voor zover zulks niet mogelijk is het Hoogheemraadschap te veroordelen tot vergoeding van de waarde van de ligplaatsvergunning d.d. 18 september 1984, een en ander vast te stellen door een door de rechtbank te benoemen deskundige;
- uiterst subsidiair: tot betaling van een door de rechtbank ex aequo et bono te bepalen bedrag bij wege van schadevergoeding, althans een zodanige maatregel te treffen die de rechtbank in goede justitie juist voorkomt;
- met veroordeling van het Hoogheemraadschap in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [eiser] is genoodzaakt op korte termijn groot onderhoud uit te voeren aan het woonschip, waartoe het schip naar een scheepswerf in Krimpen aan den IJssel moet. Dit kan alleen via de Snelle Sluis. Het hijsen van het woonschip uit de Ringvaart is slechts mogelijk tegen aanzienlijke kosten, te weten € 119.500,- exclusief BTW.
3.2 Het Hoogheemraadschap handelt onrechtmatig jegens [eiser] door de benedensluis niet meer te onderhouden, waardoor deze niet meer gebruikt kan worden om tijdelijk te dienen als primaire waterkering in het kader van het schutten van het woonschip. Het Hoogheemraadschap heeft zijn zorgplicht als overheid ernstig geschonden.
3.3 Gelet op het feit dat [eiser] ruim voor de vervanging van de Snelle Sluis de mogelijke schutproblemen aan de orde heeft gesteld, lag het voor de hand dat het Hoogheemraadschap er voor gekozen zou hebben een iets grotere sluis te bouwen opdat ook het woonschip normaal geschut zou kunnen worden. Door zulks niet te doen heeft het Hoogheemraadschap onzorgvuldig gehandeld jegens [eiser].
3.4 Indien geoordeeld zou worden dat het Hoogheemraadschap op grond van zijn beleidsvrijheid mocht besluiten om de benedensluis niet meer te onderhouden, had het Hoogheemraadschap in het kader van een te maken belangenafweging schadevergoeding aan [eiser] moeten aanbieden teneinde de onrechtmatigheid aan de handeling van het Hoogheemraadschap te ontnemen. Het niet meer onderhouden van de benedensluis leidt ertoe dat [eiser] als enige belanghebbende onevenredig getroffen wordt en het Hoogheemraadschap had zich dat belang moeten aantrekken.
3.5 [eiser] heeft buitengerechtelijke kosten ter grootte van € 2.294,09 inclusief BTW gemaakt.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding en de nakosten, met rente.
Het Hoogheemraadschap heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Betwist wordt dat [eiser] op korte termijn groot onderhoud aan het woonschip moet laten uitvoeren, dat het voor het plegen van dat onderhoud noodzakelijk is dat het woonschip via de Snelle Sluis naar een werf aan de Hollandse IJssel dient te worden gevaren en dat het schip niet ter plekke of elders langs de Ringvaart op het droge kan worden getakeld, zodat onderhoud kan worden uitgevoerd.
4.2 Betwist wordt dat het Hoogheemraadschap in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid jegens [eiser] heeft gehandeld. De Snelle Sluis is een primaire waterkering. De sluis is bedoeld om de achterliggende Zuidplaspolder te beschermen tegen overstroming. Als zodanig rust op het Hoogheemraadschap de plicht ervoor te zorgen dat die waterkering wordt onderhouden. Met de bouw van de nieuwe bovensluis voldoet het Hoogheemraadschap aan zijn zorgplicht. Vanuit waterstaatkundige invalshoek bezien is het niet nodig de benedensluis te vervangen door een nieuwe sluis. De zorgplicht van het Hoogheemraadschap gaat niet zover dat het verplicht is enkel ten behoeve van [eiser] ook de benedensluis te vernieuwen omdat het woonschip te groot is om in de bovensluis geschut te worden. De belangen van [eiser] waren geen belangen waarmee het Hoogheemraadschap rekening behoefde te houden bij het nemen van de beslissing om alleen de bovensluis te vervangen. Van enig onrechtmatig handelen jegens [eiser] is mitsdien geen sprake.
4.3 Het beroep van [eiser] op nadeelcompensatie dient eveneens te falen. Voor zover al sprake zou zijn van gevolgen die vallen buiten de normale maatschappelijke risico’s en voor zover er al sprake van zou zijn dat [eiser] onevenredig is getroffen, dan moet worden geconstateerd dat [eiser] schade vordert ten gevolge van een schadeoorzaak die voor [eiser] redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van de Amandi.
5 De beoordeling
5.1 De rechtbank gaat voorbij aan de hiervoor onder 4.1 vermelde betwisting van het Hoogheemraadschap. Vast staat dat het woonschip zonder het treffen van bijzondere maatregelen niet meer via het water naar een scheepswerf getransporteerd kan worden. Dat in de toekomst aan het woonschip groot onderhoud uitgevoerd zal moeten worden dat alleen op een werf zal kunnen geschieden, is onvermijdelijk. Of dit al op korte termijn zal dienen te geschieden, acht de rechtbank niet relevant. Dat het vervoer naar een scheepswerf op andere wijze dan via de Snelle Sluis aanzienlijk meer kosten met zich zal brengen, acht de rechtbank, mede gezien de door [eiser] overgelegde offerte (productie 18 bij conclusie van repliek), voldoende aannemelijk. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat [eiser] schade lijdt doordat het woonschip niet langer via de Snelle Sluis naar de Hollandse IJssel kan varen. De vraag die vervolgens voorligt, is of het Hoogheemraadschap aansprakelijk is voor deze schade omdat het jegens [eiser] onzorgvuldig heeft gehandeld.
5.2 Het Hoogheemraadschap heeft betwist dat op haar een zorgplicht jegens [eiser] rust(te) om ervoor te zorgen dat het woonschip door de Snelle Sluis geschut kon (blijven) worden.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Krachtens artikel 1 lid 1 van de Waterschapswet en artikel 3 van het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het Reglement) heeft het Hoogheemraadschap de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied ten doel. Krachtens artikel 3 lid 2 van het Reglement omvat deze taak de zorg voor de waterkering, de zorg voor de waterhuishouding en de zorg voor de zuivering van stedelijk afvalwater. Krachtens artikel 4 lid 1 van het Reglement berust het onderhoud van primaire en secundaire waterkeringen, voor zover het betreft het in stand houden van stabiliteit en profiel bij het Hoogheemraadschap.
Gezien het voorgaande rust op het Hoogheemraadschap de verplichting waterkeringen te onderhouden. Deze verplichting is het Hoogheemraadschap opgelegd in het kader van haar zorgplicht ten aanzien van de waterkering en de waterhuishouding. Het doel van de Snelle Sluis is de Zuidplaspolder te beschermen tegen overstroming. De zorgplicht van het Hoogheemraadschap strekt zich mitsdien hiertoe uit. Als onbetwist staat vast dat dit doel met de bouw van de nieuwe bovensluis op adequate wijze bereikt wordt en dat hiertoe instandhouding van de benedensluis niet langer noodzakelijk is. Het behoort niet tot de taken van het Hoogheemraadschap om voor een goede ontsluiting van de wateren te zorgen. Uit dien hoofde rust derhalve op het Hoogheemraadschap geen bijzondere zorgplicht jegens [eiser].
5.3 Bezien dient vervolgens te worden of het Hoogheemraadschap desondanks onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld.
5.3.1 [eiser] wijst in dit verband allereerst op het feit dat het Hoogheemraadschap een ligplaatsvergunning heeft afgegeven. Het woonschip ligt ter plaatse al legaal sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw. Het Hoogheemraadschap heeft aldus actief bijgedragen aan de ontstane situatie.
Het Hoogheemraadschap heeft erop gewezen dat bij de beoordeling van de vraag of een ligplaatsvergunning kan worden verleend, wordt bezien of het innemen van de ligplaats in overeenstemming is met de Algemene Keur van het Hoogheemraadschap, welke regels bevat die gericht zijn op het goed en veilig functioneren van waterstaatswerken waaronder waterkeringen en watergangen. Er wordt mitsdien slechts getoetst aan de gebods- en verbodsbepalingen uit de Keur en overigens aan waterstaatkundige belangen.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals het Hoogheemraadschap terecht heeft opgemerkt, dient bij de vraag of een vergunning kan worden verleend slechts getoetst te worden aan waterstaatkundige belangen. De vraag of het woonschip waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft wel geschut kan worden, dient hierbij niet betrokken te worden. Deze vraag is slechts relevant voor een adequaat transport van het schip over water, hetgeen slechts van belang is in het kader van het onderhoud van het schip dan wel een eventueel transport naar een andere ligplaats. Deze belangen dienen uitsluitend de eigenaar van het schip en spelen bij de vergunningverlening geen rol. In beginsel rust op de vergunningverlener ook geen verplichting om de vergunningaanvrager te wijzen op mogelijke schuttingsproblemen in de toekomst. Dit zou anders kunnen liggen indien de vergunningverlener op het moment van de vergunningverlening reeds weet dat schutten in de toekomst onmogelijk zal worden. Dit was in casu echter niet het geval.
Door het feit dat het Hoogheemraadschap de vergunning destijds heeft verleend, is derhalve geen plicht op het Hoogheemraadschap komen te rusten ervoor zorg te dragen dat het woonschip geschut kan worden.
5.3.2 [eiser] heeft er voorts op gewezen dat het Hoogheemraadschap in het verleden actief heeft meegewerkt aan het op speciale wijze schutten van het woonschip. De rechtbank is van oordeel dat ook hierdoor geen plicht als hiervoor bedoeld op het Hoogheemraadschap is komen te rusten. Vast staat dat het woonschip nooit op normale geschut kon worden. De Snelle Sluis is slechts bestemd voor schepen tot 24 meter, terwijl het woonschip 30 meter lang is. Het feit dat het Hoogheemraadschap in het verleden twee maal speciale voorzieningen heeft getroffen die het mogelijk maakten om het woonschip desondanks te schutten, brengt niet met zich dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat het Hoogheemraadschap dit ook in de toekomst mogelijk zou maken. Op het moment dat [eiser] het woonschip kocht was de Snelle Sluis al wegens instortingsgevaar buiten bedrijf gesteld en was al besloten een nieuwe sluis te bouwen. Dit was [eiser] bekend. [eiser] had er derhalve bij de aankoop van het woonschip rekening mee kunnen en moeten houden dat door de bouw van de nieuwe sluis, de speciale manier van schutten, die tot dan toe slechts één maal had plaatsgevonden en die slechts voor zijn woonschip noodzakelijk was, niet meer zou kunnen plaatsvinden. Dat [eiser] dit probleem ook vanaf het begin heeft onderkend, blijkt uit de correspondentie die hij vanaf 1985 met het Hoogheemraadschap heeft gevoerd en waarin hij aandacht voor onderhavig probleem vroeg. Het feit dat [eiser] verschillende malen aandacht voor het probleem heeft gevraagd bij het Hoogheemraadschap creëert vanzelfsprekend nog geen verplichting voor het Hoogheemraadschap om het probleem op te lossen.
5.3.3 Verder heeft [eiser] in dit verband nog aangevoerd dat het Hoogheemraadschap hem niet ter gelegenheid van het schutten in 1992 gewaarschuwd heeft dat dat de laatste keer zou zijn. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, nu gesteld noch gebleken is dat het Hoogheemraadschap al in 1992 wist dat het schutten van het woonschip in de toekomst onmogelijk zou zijn. Het besluit om de benedensluis niet te renoveren was op dat moment nog niet genomen.
5.3.4 Tot slot heeft [eiser] nog gewezen op de brief van het Hoogheemraadschap van 16 november 1983 (hiervoor vermeld onder 2.6). De rechtbank is van oordeel dat [eiser] ook aan deze brief geen vertrouwen mocht ontlenen dat het Hoogheemraadschap ervoor zorg zou dragen dat het woonschip in de toekomst geschut zou kunnen (blijven) worden, nu deze brief slechts ziet op de periode waarin de Snelle Sluis buiten bedrijf was gesteld en de brief klaarblijkelijk ziet op die schepen die daarvoor op normale wijze via de Snelle Sluis geschut werden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, staat vast dat het woonschip nooit op normale wijze geschut kon worden.
5.3.5 De rechtbank is gezien het voorgaande – ook indien voormelde omstandigheden in onderling verband worden bezien – van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat het Hoogheemraadschap onzorgvuldig jegens [eiser] handelt dan wel heeft gehandeld.
5.4 Tot slot heeft [eiser] nog aangevoerd dat het Hoogheemraadschap onrechtmatig jegens hem handelt door zijn schade niet te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat [eiser] hiermee kennelijk doelt op schending van het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten. Dit beginsel houdt in dat de onevenredige nadelige, - dat wil zeggen: buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende, en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – gevolgen van een overheidshandeling of overheidsbesluit niet ten laste van die beperkte groep behoren te komen, maar gelijkelijk over de gemeenschap dienen te worden verdeeld (onder andere Hoge Raad 30 maart 2001, NJ 2003, 615; Hoge Raad 18 januari 1991, NJ 1992, 638).
Wil er sprake zijn van ‘onevenredige nadelige gevolgen’ dan dient in ieder geval vast komen te staan dat de schade welke [eiser] lijdt buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico valt. De rechtbank is van oordeel dat dit in casu niet het geval is, nu – zoals hiervoor reeds is overwogen – [eiser] reeds bij de aankoop van het woonschip rekening had kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat het woonschip in de toekomst niet langer geschut zou kunnen worden. Onderhavige situatie was in die zin voor hem voorzienbaar. Dat hij desondanks het woonschip heeft gekocht en mitsdien het risico heeft genomen dat dit in de toekomst niet geschut zou kunnen worden, dient voor zijn rekening te blijven. Van schending van het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten kan derhalve geen sprake zijn.
5.5 Nu uit het voorgaande volgt dat het Hoogheemraadschap niet onzorgvuldig jegens [eiser] handelt dan wel heeft gehandeld, liggen de vorderingen van [eiser] voor afwijzing gereed.
5.6 [eiser] zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Het verzoek van het Hoogheemraadschap om dit te vermeerderen met wettelijke rente zal worden toegewezen met dien verstande dat de rechtbank het redelijk acht dat de wettelijke rente pas verschuldigd is vanaf 14 dagen na betekening van onderhavig vonnis. Het verzoek van het Hoogheemraadschap [eiser] ook in de nakosten te veroordelen, zal als zijnde prematuur en derhalve ongegrond worden afgewezen, nu kosten in verband met de tenuitvoerlegging van het vonnis vallen onder de regeling van artikel 237 lid 4 Rv.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vorderingen van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het Hoogheemraadschap bepaald op € 251,- aan vast recht, op nihil aan overige verschotten en op € 904,- aan salaris voor de procureur, vermeerderd met de wettelijke rente over vermelde bedragen vanaf 14 dagen na betekening van onderhavige vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204