Parketnummer: 10/641460-07
Datum uitspraak: 9 mei 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en –plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres},
raadsman mr. W.F. van der Griend, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Ahbata heeft gerequireerd tot:
- vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
- bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en het onder 2 ten laste gelegde bezit van een busje met traangas;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Het onder 1 ten laste gelegde komt er op neer dat aan de verdachte wordt verweten dat hij op 2 november 2007 te Rotterdam [naam slachtoffer] met een mes of een puntig/scherp voorwerp in het bovenlichaam heeft gestoken, met de bedoeling hem te doden of ernstig te verwonden, wat niet is gelukt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de messteek is toegebracht tijdens een vechtpartij tussen de verdachte enerzijds en [naam slachtoffer] en zijn vriend [naam vriend slachtoffer] anderzijds. Die vechtpartij vond plaats op straat, op of nabij het Eendrachtsplein te Rotterdam, korte tijd nadat [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] waren verwijderd uit een nabijgelegen bar, waar op dat moment ook de verdachte aanwezig was. Ook in de bar hadden de verdachte en [naam slachtoffer] al onenigheid. De verdachte heeft daarbij [naam slachtoffer] een duw gegeven. Tijdens de vechtpartij, die plaatsvond nadat ook de verdachte de bar had verlaten, is de verdachte op een gegeven moment op de grond terecht gekomen. [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] hebben beiden verklaard dat ze hebben gezien dat de verdachte toen een mes uit zijn broekzak haalde en dit mes openklikte of -klapte. [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] zijn daarop bij de verdachte weggerend. Kort daarna constateerde [naam slachtoffer] dat hij bloedde. Na onderzoek in het ziekenhuis bleek hij een steekwond in de borst te hebben en een zgn. klaplong.
Op grond van deze feiten en omstandigheden kan het volgens de officier van justitie niet anders dan dat de verdachte degene is geweest die [naam slachtoffer] heeft gestoken.
De verdachte heeft ontkend [naam slachtoffer] te hebben gestoken. Hij heeft tevens ontkend tijdens of voorafgaande aan de vechtpartij met [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] een mes in zijn bezit te hebben gehad, zoals door [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] is verklaard. De verdachte heeft aangegeven dat [naam slachtoffer] in de bar met meerdere personen ruzie heeft gehad en toen misschien door iemand anders is gestoken.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie niet.
[naam slachtoffer] heeft verklaard niet te hebben gezien of gemerkt dat hij door de verdachte is gestoken; hij heeft überhaupt niet gezien of gemerkt dat hij is gestoken. Noch [naam vriend slachtoffer], die steeds in gezelschap van [naam slachtoffer] is geweest, noch andere getuigen hebben verdachte zien steken.
Uit de op zichzelf met elkaar overeenstemmende verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] dat de verdachte een mes heeft gepakt toen hij tijdens de vechtpartij op de grond terecht kwam, kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat de verdachte degene is geweest die de messteek heeft toegebracht. [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] hebben immers beiden verklaard dat ze meteen zijn weggerend toen ze zagen dat de verdachte een mes pakte. Het wordt er daarom voor gehouden dat de verdachte op dat moment [naam slachtoffer] niet heeft (kunnen) steken. Daar komt bij dat [naam slachtoffer] en [naam vriend slachtoffer] beiden vrij veel alcohol hadden gedronken, waardoor niet is uit te sluiten dat hun waarnemingsvermogen en hun herinnering aan de gebeurtenissen, zowel tijdens als voorafgaande aan de vechtpartij, niet optimaal was. Bovendien is bij de aanhouding van de verdachte, enkele uren na het incident, geen mes aangetroffen. Na de vechtpartij is de verdachte volgens zijn verklaring teruggegaan naar de bar en is hij daar meteen naar de toiletten gelopen. De bareigenaar heeft in die toiletten een onderzoek ingesteld en daar niets aangetroffen. Een huiszoeking in de woning van de verdachte heeft niet plaatsgevonden.
Het onder 1 ten laste gelegde wordt, gelet op het vorenstaande, niet wettig en overtuigend bewezen geacht, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken, zowel van de tenlastgelegde poging tot doodslag, ter zake waarvan ook door de officier van justitie -zij het op andere gronden- vrijspraak is gevorderd, als van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 november 2007 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 6 van de Wet
wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van
personen met Reizstoff CS Chlorbenzylidenmalonsauredinitrill, zijnde een
weerloosmakende of traanverwekkende stof,
namelijk een traangas spuitbusje, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de hierna te noemen feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden blijken uit de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen.
Op 20 november 2007 is de verdachte te Rotterdam door de politie aangehouden. Voordat hij in de politieauto stapte is aan de verdachte gevraagd of hij gevaarlijke voorwerpen bij zich had. De verdachte heeft daarop aan de politie een busje overhandigd, daarbij zeggende dat het om een busje traangas ging. Het busje is voorzien van het opschrift “ Body Guard euro paralisant original cs gas, Reizstoff cs chlorbenzylidenmalonsauredinitrill, inhalt 40 ml.”
Het bewezen feit levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het bewezenverklaard feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële draagkracht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 23 (oud) en 24c (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 150, (zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, op de hoogte van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van € 50,--(zegge: vijftig euro) per dag, zodat na deze aftrek de geldboete wordt geacht te zijn betaald;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Van der Stroom en Vogels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Wegman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2008.
De oudste en jongste rechter zijn wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis tegen de verdachte: Johann Chapelin
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.hij op of omstreeks 02 november 2007 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd M.P.M. [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [naam slachtoffer] met een mes, althans enig puntig/scherp voorwerp
onder een oksel, in elk geval het (boven)lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 20 november 2007 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 6 van de Wet
wapens en munitie, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van
personen met Reizstoff CS Chlorbenzylidenmalonsauredinitrill, zijnde een
giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof,
namelijk een traangas spuitbusje, voorhanden heeft gehad;