Aan de verzoek- en verweerschriften kunnen de volgende feiten worden ontleend, die enerzijds zijn gesteld en anderzijds zijn erkend, althans niet of niet voldoende weersproken en/of blijken uit de (voor zover onweersproken gebleven) in het geding gebrachte producties:
a) GRR B.V. is op 12 april 2007 opgericht. Enige bestuurder en statutair directeur is J.P. Hirl.
Enig aandeelhouder is de besloten vennootschap met besloten beperking Global Renewable Resources Holding B.V. De aandelen in deze GRR Holding B.V. zijn voor een gering deel
(2,9 %) in eigendom van de heer Hirl via zijn vennootschap Agilis Enercy LLC. De overige aandelen worden gehouden door twee investeringsmaatschappijen, te weten 53,40 % door Fortune Renewable Resources AG, gevestigd te Zwitserland en 43,69 % door ELG Investors Limited, een investeringsmaatschappij die behoort tot de Goldman Sachs Group;
b) GRR B.V. zou marketing-, handels- en logistieke activiteiten gaan verrichten op het gebied
van biobrandstoffen en aanverwante producten;
c) [verzoeker], geboren op [geboortedatum], is krachtens de door partijen op 29 juni 2007 ondertekende arbeidsovereenkomst op 30 juli 2007 voor onbepaalde tijd bij GRR B.V. in dienst getreden als
Director Marketing (& Trading) tegen een salaris van € 10.416,67 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag en exclusief overige emolumenten;
d) Het contact tussen [verzoeker] en GRR B.V. is tot stand gebracht door een door GRR B.V. ingeschakelde headhunter. Op initiatief van [verzoeker] heeft voor het sluiten van de overeen-
komst een telefoongesprek plaatsgehad tussen [verzoeker] en een medewerker van Goldman Sachs, de heer Linse, met wie [verzoeker] bekend was en die (althans volgens [verzoeker]) rechtstreeks verantwoordelijk was voor de investeringen van Goldman Sachs in GRR B.V.;
e) Buiten [verzoeker] en Hirl zijn door GRR B.V. nog 4 mensen in dienst genomen;
f) In een “board meeting” van 29 januari 2008 (waarbij aanwezig waren ‘Goldman Sachs’,
‘Fortune Management’, ‘Foundry Capital’ en GRR B.V. is besloten dat het bedrijf GRR
zou worden gesloten en dat onmiddellijk een aanvang zou worden genomen met dat proces
om zo de kosten te minimaliseren en het personeel te ontzien;
g) Bij brief van 8 februari 2008 heeft GRR B.V. [verzoeker] een beëindigingaanbod gedaan dat
-kortweg- neerkomt op beëindiging per 1 maart 2008 onder betaling van één maandsalaris ter compensatie van de opzegtermijn en daarboven een vergoeding van 4 bruto maandsalarissen inclusief vakantietoeslag. GRR B.V. vraagt [verzoeker] vóór 13 februari 2008 het aanbod te accepteren, bij gebreke waarvan het voorstel vervalt en GRR B.V. dan gedwongen is een ontbindingsverzoek in te dienen bij de kantonrechter en zal vragen om beëindiging met een vergoeding ten bedrage van 3 maandsalarissen.
h) [verzoeker] heeft dat aanbod niet aanvaard. Van de overige vier werknemers hebben twee een
dergelijk aanbod wel aanvaard en hebben de twee anderen dat ook niet gedaan;
i) Bij email van 19 maart 2008 aan [verzoeker] en de beide andere werknemers informeert Hirl hen over de kritieke financiële situatie van GRR B.V., de onderhandelingen met grote crediteuren over een akkoord en de zeer reële mogelijkheid van een faillissement. Vervolgens doet hij hen
het volgende aanbod:
“(…) As I understand in a bankruptcy you would expect to receive what is already due
(pro-rata March salary) plus 4 weeks of severance. (…) As part of an out-of-court settlement,
I would like to propose the following to you in order to reach mutually agreeable terms for the termination of your employment contract.
. Payment for 75% of March salary
. 4 weeks paid notification period
. Additional 5 weeks of severance
. Other general terms that were including in the previous proposed settlement agreement (…)”;
j) Dit aanbod is kennelijk evenmin geaccepteerd, want GRR B.V. heeft voor [verzoeker] en de beide anderen op 8 april 2008 een ontslagaanvraag ingediend bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen (hierna: de CWI), en de CWI op 10 april 2008 nog een nadere toelichting toegezonden;
k) GRR B.V. heeft vervolgens met de twee andere werknemers alsnog overeenstemming bereikt (volgens haar ook op basis van een vergoeding van 5 maanden, namelijk doorbetaling van salaris tot 1 april 2008 en uitbetaling van 4 maandsalarissen in plaats van 5 maandsalarissen);
l) [verzoeker] heeft (bijgestaan door zijn huidige gemachtigde) in de brieven van 15 april 2008 en 24 april 2008 bij de CWI daadwerkelijk verweer gevoerd tegen de ontslagaanvraag, op vergelijkbare gronden als in het (toen al ingediende) ontbindingsrekest, dat met die brieven ook aan de CWI is toegezonden;
m) Bij brief van 8 mei 2008 heeft de Raad van Bestuur van de CWI GRR B.V. toestemming verleend de arbeidsverhouding met [verzoeker] op te zeggen. Hij heeft daartoe onder meer overwogen:
“ Door u is gesteld en door betrokkene niet betwist dat er geen activiteiten meer plaatsvinden. Beëindiging van onderhavig dienstverband om deze reden kan ik dan ook billijken.
Het verweer van betrokkene (en het ontbindingsverzoek) hebben mij niet van het tegenover-gestelde kunnen overtuigen. Mij is hieruit gebleken dat betrokkene u voornamelijk verwijt dat uw onderneming nooit uit de opstartfase is geraakt en dat er sprake is van een conflict tussen de aandeelhouders over het nakomen van financiële inspanning waartoe de investeerders hadden verbonden. Betrokkene verwijt u slecht werkgeversschap. U beroept zich op bedrijfseconomische redenen terwijl er volgens betrokkene veeleer sprake is van slecht bestuur en ondernemerschap. Mij is niet gebleken dat er nog bedrijfsactiviteiten plaatsvinden en u dus geen inkomsten genereert, dit ongeacht de validiteit van de door u overgelegde financiële stukken. Daarmee staat het verval van de arbeidsplaats van betrokken werknemer vast waarbij opgemerkt dat CWI zich bij de beoordeling van uw verzoek dient te beperken tot het vaststellen van het verval van een arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische redenen (geen inkomsten) en zich niet uit kan spreken over eventuele slecht bestuur of slecht ondernemerschap.”.
n) GRR B.V. heeft het dienstverband opgezegd bij brief van 16 mei 2008 tegen 1 juli 2008;
o) [verzoeker] heeft vanaf 8 februari 2008 geen arbeid meer behoeven te verrichten voor GRR B.V.