Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: WIA 07/1791-STRN
Uitspraak in het geding tussen
[naam eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vestiging Rotterdam), verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Op 9 september 2006 heeft eiseres uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) aangevraagd.
Bij besluit van 29 november 2006 heeft verweerder eiseres met ingang van 11 december 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Hierbij is het dagloon vastgesteld op € 60,55 en bedraagt de WIA-uitkering € 853,58 per maand.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder het besluit van 29 november 2006 gecorrigeerd. De loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 11 december 2006 vastgesteld op bruto € 938,88 per maand en het dagloon is gewijzigd naar € 65,57.
Tegen deze besluiten (hierna: de primaire besluiten) heeft eiseres bij brief van 30 december 2006, aangevuld bij brief van 12 februari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 april 2007 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 16 mei 2007, aangevuld bij brief van 5 september 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 25 juni 2007 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2007. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.M. van der Graaf.
De rechtbank heeft op 8 oktober 2007 het onderzoek heropend teneinde een deskundige (neuroloog) te benoemen.
De deskundige, dr. J.F. de Rijk-van Andel, neuroloog te Breda, heeft op 29 januari 2008 rapport uitgebracht.
Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2008 een reactie van de bezwaarverzekeringsarts op het deskundigenrapport d.d. 29 februari 2008 ingebracht. Bij brief van 31 maart 2008 heeft verweerder een reactie van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 maart 2008 ingebracht.
Eiseres heeft hierop bij brief van 8 april 2008 gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting.
2 Overwegingen
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4 van de WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van artikel 5 van de WIA is degene die als recht¬streeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatman¬inkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de WIA, wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten worden regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA.
Eiseres is ten gevolge van nek-, schouder-, rug-, en hoofdpijnklachten op 13 december 2004 uitgevallen voor haar werk als secretaresse gedurende 24 uur per week. In aan¬slui¬ting op de toe¬pas¬se¬lijke wachttijd heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 38,6%, hetgeen heeft geresulteerd in het primaire besluit.
Hiertoe heeft de verzekeringsarts op 16 oktober 2006 een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) opgesteld. Daar¬in zijn onder meer beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren , aanpassingen aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeids¬deskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies ge¬duid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden ligt 38,6% lager dan het zogeheten maat¬maninkomen.
In het kader van de heroverweging heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML. De bezwaar¬ar¬beids¬des¬kun¬dige heeft de conclusie van de arbeids¬deskundige omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres onderscheven.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat haar medische situatie na het onderzoek bij de verzekeringsarts is verslechterd. De bezwaarverzekeringsarts heeft wel rekening gehouden met de door haar in bezwaar overgelegde medische informatie met betrekking tot de resultaten van de MRI-scan maar volgens eiseres is onvoldoende rekening gehouden met de hierbij gegeven opmerking dat de geconstateerde afwijking progressief is. Voorts heeft eiseres aangegeven dat zij 3 dagen per week, zijnde 24 uur per week, werkzaam was. Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zij voor 50% arbeidsgeschikt is en dat zij derhalve geschikt is voor 20 uur per week.
Ter ondersteuning van haar standpunt dat er onvoldoende medische beperkingen voor haar gesteld zijn, heeft zij bij brief van 5 september 2007 informatie van neuroloog J. Heerema van 24 augustus 2007 overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeeld dient te worden of verweerder aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 11 december 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend met een percentage van arbeidsongeschiktheid tussen de 35 en 80%. Daarbij dient de rechtbank te toetsen of verweerder de beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is de hiervoor bedoelde gangbare arbeid te verrichten.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit in navolging van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van de geduide functies voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
De rechtbank heeft, gezien de diverse rapportages die door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd en hetgeen eiseres, deels onderbouwd met medische informatie, in beroep heeft gesteld, aanleiding gezien een deskundige (neuroloog) te benoemen.
De deskundige heeft het dossier bestudeerd, eiseres onderzocht en vervolgens op 29 januari 2008 rapport uitgebracht. Hierin concludeert de deskundige dat de beperkingen die eiseres op 11 december 2006 had, met name beperkingen betroffen voor zware en matig zware nekbelastende arbeid met beperkingen voor het werk boven schouderhoogte, intensief en veelvuldig reiken. Door de aanhoudende pijnklachten is er bij betrokkene sprake van een afgenomen concentratievermogen waardoor zij beperkt is in het werken onder een dwingend werktempo en het verrichten van complexe samengestelde taken. Het langdurig (langer dan een uur) in dezelfde houding zitten geeft een toename van de nekpijn en is dan ook beperkt. Eiseres zal het beste functioneren in een werkomgeving met goede zitvoorziening en met de mogelijkheid tot wisseling van activiteit, dus zitten kunnen afwisselen met even staan of lopen. Gelet op deze bevindingen is de deskundige van oordeel dat het belastbaarheidspatroon aanpassing verdient. Bij aanpassing daarvan kan de deskundige instemmen met verweerders standpunt dat eisers op 11 december 2006 in staat was 4 uur per dag en 20 uur per week te werken. Een marge van 2 uur per dag en 4 uur per week is daarbij acceptabel. Ten aanzien van de geduide functies heeft de deskundige gemotiveerd aangegeven dat de functie administratief medewerker B (Sbc Code 315040) niet en de functie administratief medewerker (beginnnend) (Sbc Code 315090) minder geschikt zijn voor eiseres. De deskundige is van oordeel dat de functies receptionist verpleeghuis (Sbc Code 315150), receptioniste/telefoniste instituut voor doven (Sbc Code 315120) en bestelautochauffeur (Sbc Code 282101) voor eiseres geschikt te achten zijn.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangepast. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens de conclusies van de deskundige ten aanzien van de geduide functies overgenomen en een nieuwe berekening gemaakt van de mate van arbeidsongeschiktheid aan de hand van de 3 resterende functies (receptionist verpleeghuis, receptioniste/telefoniste en bestelautochauffeur). De mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd van 38,6% naar 62,3%.
Verweerder heeft aangegeven dat, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid blijft liggen tussen de 35% en 80%, hij geen aanleiding ziet om het bestreden besluit van 12 april 2007 te wijzigen.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in haar brief van 8 april 2008 heeft gesteld, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de deskundige getrokken conclusies en neemt deze over.
Met inachtneming van de wijziging van de FML en de herziene berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid komt de rechtbank tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld dient te worden op 62,3%. Dit betekent dat het standpunt van verweerder bij het primaire besluit, dat de mate van arbeidsongeschiktheid ligt tussen de 35% en 80%, nog steeds juist is. Eiseres is daarom op goede grond met ingang van 11 december 2006 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA.
De rechtbank overweegt voorts nog het volgende.
Anders dan bij de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is de vastgestelde resterende verdiencapaciteit of een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, niet relevant voor de hoogte van de loongerelateerde uitkering WGA, mits de mate van arbeidsongeschiktheid niet minder bedraagt dan 35%.
Naar het oordeel van de rechtbank komt echter aan de gewijzigde vaststelling van de voor eiseres geldende resterende verdiencapaciteit zelfstandige betekenis toe en heeft eiseres belang bij haar beroep daartegen. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat in de WGA werkhervatting een centrale plaats in neemt en de resterende verdiencapaciteit het ijkpunt vormt voor de mate waarin de betrokkene daartoe in staat wordt geacht. Zo vormt de resterende verdiencapaciteit de grondslag voor de berekening van de inkomenseis als bedoeld in artikel 60, tweede lid van de WIA en is die verdiencapaciteit daarmee (indirect) van belang voor het ontstaan van een aanspraak op een loonaanvullingsuitkering WGA, aansluitend aan de loongerelateerde uitkering.
Daarnaast bepaalt de resterende verdiencapaciteit, als uitkomst van de medische- en arbeidskundige beoordeling door verweerder, de omvang van de (reïntegratie)verplichtingen welke in de WIA voor degene die aanspraak heeft op een WGA-uitkering bestaan. In het algemeen zal gelden dat werk niet als passend zal worden aangemerkt als de betrokkene gelet op de aangenomen medische beperkingen (bijvoorbeeld een urenbeperking) dat werk niet kan verrichten. Uit artikel 30, tweede lid, van de WIA volgt verder dat een WGA-gerechtigde slechts kan worden verplicht tot inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen in het geval hij zijn vastgestelde resterende verdiencapaciteit niet volledig benut.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de overweging dat eiseres per 11 december 2006 voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2008 dit besluitonderdeel gewijzigd, inhoudende dat eiseres per die datum voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit impliceert dat de voorwaarde om na afloop van de loongerelateerde uitkering in aanmerking te komen voor de loonaanvulling, te weten het benutten van 50% van haar resterende verdiencapaciteit, lager uitvalt, dan wel dat eiseres - bij niet werken - te zijner tijd een hogere vervolguitkering kan ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het ervoor worden gehouden dat het bestreden besluit aldus gewijzigd wordt dat de primaire besluiten worden herroepen voorzover ze dit besluitonderdeel betreffen.
Gelet hierop zijn er termen aanwezig het beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 39,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, en door deze en G.J. Machwirth, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.