Parketnummer: 10/750130-05
Datum uitspraak: 2 juli 2008
Tegenspraak
Vonnis van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] 1958 te Pakistan,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bode heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat de berechting van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe is - kort samengevat - door de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn in twee periodes uiteen valt, te weten:
a. het tijdsverloop vanaf de veronderstelde heling van € 217.000,- op 25 september 2001;
b. het tijdsverloop vanaf het veronderstelde witwassen van 209.000.000 lire op 19 januari 2002;
Ad a: Met betrekking tot de het bedrag van € 217.00,- heeft de rechtbank op de zitting van 24 mei 2006 vastgesteld dat de redelijke termijn in die zaak is gaan lopen op 30 juni 2004. Op de dag dat de rechtbank uitspraak zal doen is sinds 30 juni 2004 een periode van 4 jaar en 23 dagen verstreken. Nu een gedeelte van deze overschrijding aan de verdediging valt te wijten, namelijk de periode tussen 24 mei 2006 en 21 augustus 2006, blijft er nog steeds een tijdsoverschrijding over van 3 jaar en 9 maanden. Het openbaar ministerie dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard voor deze termijnoverschrijding, aldus de raadsman.
Ad b: Met betrekking tot de 209.000.000,- lire kan worden opgemerkt dat de verdachte op 19 januari 2002 is aangehouden en in verzekering gesteld. Het tijdsverloop tussen deze inverzekeringstelling en de uitspraak bedraagt 6 jaar, 6 maanden en 2 dagen. Met mindering van het tijdsverloop dat aan de verdediging te wijten valt blijft er nog een termijnoverschrijding over van ruim 6 jaar en 3 maanden. Ook voor deze termijnoverschrijding dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts wordt onder het vierde gedachtenstreepje van feit 2 primair de verdachte verweten dat hij in de gehele periode, van 14 december 2001 tot en met 12 maart 2006, een of meer geldbedragen heeft aangewend voor de aanvulling van zijn gezinsinkomen en/of huishoudelijke en/of privé uitgaven. De officier van justitie bedoelt met deze geldbedragen de geldbedragen die onder het eerste, tweede en derde gedachtenstreepje bij feit 2 worden genoemd en dus al ten laste zijn gelegd. Zodoende wordt verdachte twee maal voor dezelfde feiten vervolgt. Het openbaar ministerie dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard voor hetgeen is tenlastegelegd onder het vierde gedachtenstreepje van feit 2 primair, nu deze vervolging in strijd met het ‘ne bis in idem’-beginsel is.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen:
Ad a: met betrekking tot het in beslag genomen bedrag van € 217.000,- heeft de officier van justitie tijdens de raadkamerbehandeling medegedeeld dat ofwel verdachte ofwel [naam medeverdachte] zou worden vervolgd voor dit bedrag. De rechtbank heeft op basis van de uitlating van de officier van justitie bepaald dat de redelijke termijn is gaan lopen vanaf 30 juni 2004. De rechtbank ziet geen reden om daar nu van af te wijken. Het tijdsverloop tussen het moment waarop door of namens de staat jegens de verdachte een daad is gesteld waaruit de verdachte heeft opgemaakt of redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat een vervolging zou worden ingesteld, en de behandeling van de zaak ter terechtzitting is zodanig dat niet meer kan worden gezegd dat de behandeling binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van mening dat het tijdsverloop tussen de eerste daad van vervolging van de verdachte en de behandeling van de zaak ter terechtzitting onwenselijk lang is, en zal dit verdisconteren in de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd. De rechtbank acht de termijnoverschrijding echter niet van dien aard, dat zij zou moeten leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging.
Ad b: Met betrekking tot de 209.000.000 lires merkt de rechtbank op dat het bevel inverzekeringstelling van de verdachte op 19 januari 2002 is gegeven en dat vanaf deze datum de redelijke termijn is gaan lopen. Naar het oordeel van de rechtbank is het tijdsverloop tussen het moment waarop door of namens de staat jegens de verdachte een daad is gesteld waaruit de verdachte heeft opgemaakt, of redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat een vervolging zou worden ingesteld, en de behandeling van de zaak ter terechtzitting zodanig dat niet meer kan worden gezegd dat de behandeling binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van mening dat het tijdsverloop tussen de eerste daad van vervolging van verdachte en de behandeling van de zaak ter terechtzitting een zodanige overschrijding van de redelijke termijn oplevert dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Het verweer dat er sprake zou zijn van schending van het ne bis in idem-beginsel als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht wordt verworpen nu geen sprake is van een voorafgaande onherroepelijke veroordeling voor hetzelfde feit.
Met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde wordt het volgende opgemerkt. Ten aanzien van de onder het derde en vijfde gedachtenstreepje genoemde geldbedragen ontbreken in het dossier bewijsmiddelen met betrekking tot het aantreffen van die geldbedragen bij de verdachte, de (wijze van) verkrijging dan wel afgifte van die bedragen alsmede de herkomst daarvan, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte die geldbedragen heeft bewaard dan wel afgegeven terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Ten aanzien van de in de overige in de tenlastelegging onder 1 primair opgenomen gedachtenstreepjes bedoelde geldbedragen kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat dit bedragen betreft die afkomstig zijn van door een ander dan de verdachte zelf gepleegde misdrijven. Gelet op het voorgaande kan de onder 1 primair ten laste gelegde heling niet wettig en overtuigend bewezen worden. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan evenmin worden vastgesteld dat de daar bedoelde heling dan wel het voordeel trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed is gepleegd met betrekking tot uit door een ander dan de verdachte gepleegde misdrijven verkregen goederen. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in of omstreeks de periode van maart 2003 tot en met juli 2004,te Amsterdam en/of elders in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte op na te melden tijdstippen, op na te melden plaatsen grote geldbedragen,
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, te weten:- in of omstreeks de maanden maart 2003 en/of april 2003, te Amsterdam
geldbedragen (in totaal ongeveer 160.000 euro) (al dan niet als speelwinst) ontvangen
van [naam bedrijf] en- in of omstreeks de maanden juni en/of juli 2004, te Amsterdam
geldbedragen (in totaal ongeveer 167.000 euro) (al dan niet als speelwinst) ontvangen
van [naam bedrijf]terwijl hij, verdachte, telkens wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Namens de verdachte heeft de raadsman de vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit nu niet kan worden geconcludeerd dat de betreffende geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het dossier kan niet blijken dat de verdachte contacten heeft onderhouden met personen met criminele antecedenten. De verdachte heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, namelijk dat deze speelwinsten uit het [naam bedrijf] betreffen. De bewijsmiddelen die het tegendeel daarvan aannemelijk moeten maken betreffen verklaringen van een rancuneuze oud-floormanager van het [naam bedrijf] en een rapport dat is opgemaakt door een niet terzake deskundige die van verkeerde veronderstellingen is uitgegaan.
Dit verweer wordt verworpen. Uit het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, onder meer de verklaringen van de verdachte en diverse casinomedewerkers is komen vast te staan dat verdachte grote geldbedragen aanbood bij het [naam bedrijf], zodat dit geld kon worden omgewisseld in fiches. Van diverse van deze transacties is door het [naam bedrijf] een zogenaamde Melding Ongebruikelijke Transacties opgemaakt. In de bewezenverklaarde periode zijn meldingen tot een totaalbedrag van € 91.000,-- gedaan. Deze door de verdachte verrichte transacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die onmiskenbaar gelden als zogenaamde typologieën van witwassen. De geldbedragen werden contant en in kleine coupures aangeboden, waarbij voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode ook geldbedragen in buitenlandse valuta werden aangeboden. De verdachte zal voorts bij vonnis van gelijke datum als het onderhavige onder parketnummer 10/750138-05 worden veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in softdrugs geldbedragen in kleine coupures oplevert. Daarnaast blijkt verdachte voor de gewisselde geldbedragen geen aanwijsbare legale inkomstenbron te hebben. Verdachte verklaart zelf dat hij deze bedragen door het gokken in het [naam bedrijf] heeft verdiend. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Nog daargelaten de conclusies van professor W.A. Wagenaar in zijn rapport van 25 februari 2006, kan als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat bij het spelen van roulette de kans op verlies groter is dan de kans op winst en dat naarmate men vaker speelt de kans op een positief totaalresultaat steeds onwaarschijnlijker wordt, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij veelvuldig, soms dagelijks, gedurende een aantal uren roulette speelde in het [naam bedrijf]. Reeds om die reden acht de rechtbank niet geloofwaardig dat de door verdachte bij het casino ter wisseling aangeboden bedragen - gedurende langere termijn - netto speelwinsten betreffen. De bezwaren van de verdediging tegen genoemd rapport stuiten reeds op het voorgaande af. Voorts hebben verscheidene medewerkers van het [naam bedrijf] verklaard dat de verdachte niets of weinig won. Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de door verdachte bij het [naam bedrijf] ter omwisseling in fiches aangeboden bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf. De aan verdachte als speelwinst uitgekeerde bedragen zijn hieruit middellijk afkomstig. Verdachte heeft zich derhalve vanaf maart 2003 tot en met 12 maart 2006 schuldig gemaakt aan het onder 2 primair tenlastegelegde (gewoonte)witwassen.
Het bewezen feit levert op:
een gewoonte maken van witwassen
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van maart 2003 tot en met juli 2004 grote geldbedragen bij het [naam bedrijf] in fiches omgewisseld en (vervolgens) als speelwinst ontvangen, terwijl hij wist dat deze bedragen van misdrijf afkomstig waren.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d.16 maart 2006 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Nu de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken komt de eis van de officier van justitie te hoog voor. De straf die aan de verdachte wordt opgelegd zal enigszins worden gematigd, waarbij de rechtbank evenals de officier rekening zal houden met de genoemde termijnoverschrijding. Teneinde verdachte in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten zal een gedeelte van de vrijheidsstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft de 209 miljoen lires;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (NEGEN) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (DRIE) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (TWEE) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit
schuldig maakt;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Mul, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Tesselhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2008.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van maart 1998 tot 14 december 2001,
te Amsterdam en/of elders in Nederland,
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling,
immers heeft verdachte op na te melden tijdstippen, op na te melden plaatsen, na te melden goederen verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, te weten:
- in of omstreeks de periode van 16 maart 2000 tot en met 30 juni 2000, te
Amsterdam een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 1,2 miljoen gulden)
(al dan niet als speelwinst) ontvangen van [naam bedrijf] en/of
- in of omstreeks de periode van 16 februari 2001 tot en met 12 maart 2001, te
Amsterdam een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 334 duizend gulden)
(al dan niet als speelwinst) ontvangen van [naam bedrijf] en/of
- in of omstreeks de maand maart 2001 te Amsterdam, een of meer geldbedrag(en)
bewaard en/of afgegeven aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
- in of omstreeks de maanden juli 2001 en/of augustus 2001 te Amsterdam, een of
meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 1,2 miljoen gulden) bewaard en/of
aangewend voor de aankoop van een woning ([adres] te [woonplaats]) en/of
- op of omstreeks 25 september 2001 te Amsterdam, een of meer geldbedrag(en)
(samen ongeveer 217 duizend gulden) bewaard ten behoeve van [persoon 1] en/of [persoon 2];
terwijl hij, verdachte, ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen (telkens) wist dat het door misdrijf verkregen goed(eren) betrof:
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van maart 1998 tot 14 december 2001
te Amsterdam en/of elders in Nederland,
op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) (een) geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die geldbedrag(en) (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof
en/of
opzettelijk uit de opbrengst van door (enig) misdrijf verkregen geld voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte opzettelijk op een of meer bankrekening(en), welke op zijn naam was/waren geregistreerd (grote) geldbedragen gestort en/of (laten) storten, tengevolge waarvan zijn, verdachtes vermogenspositie (per saldo) is toegenomen en/of inkomen uit rente werd genoten;
hij
in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 12 maart 2006,
te Amsterdam en/of elders in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte op na te melden tijdstippen, op na te melden plaatsen een of meer (grote) geldbedrag(en),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een)
voorwerp(en), gebruik gemaakt, te weten:
- op of omstreeks 19 januari 2002 te Amsterdam een geldbedrag (ongeveer 209
miljoen Italiaanse Lires) omgewisseld, althans ter omwisseling aangeboden (aan de
kassier van) het [naam bedrijf] en/of
- in of omstreeks de maanden maart 2003 en/of april 2003, te Amsterdam een of meer
geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 160.000 euro) (al dan niet als speelwinst) ontvangen
van [naam bedrijf] en/of
- in of omstreeks de maanden juni en/of juli 2004, te Amsterdam een of meer
geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 167.000 euro) (al dan niet als speelwinst) ontvangen
van [naam bedrijf] en/of
- in of omstreeks de gehele periode te Amsterdam een of meer geldbedrag(en)
aangewend voor aanvulling van zijn gezinsinkomen en/of voor huishoudelijke
en/of privé uitgaven,
terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art.420ter juncto 420bis SR)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 12 maart 2006, te Amsterdam en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte (telkens) wist dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;