ECLI:NL:RBROT:2008:BD6775

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/661310-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Breevoort-de Bruin
  • A. Sikkel
  • R. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag, bewezenverklaring van onttrekken lijk aan nasporing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord, doodslag en het onttrekken van een lijk aan de nasporing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de doodsoorzaak van het slachtoffer, waardoor de beschuldigingen van moord en doodslag niet konden worden bewezen. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor deze feiten, en de rechtbank volgde deze conclusie. De verdachte en zijn medeverdachte waren beschuldigd van het toedienen van GHB aan het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het handelen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. Dit leidde tot de vrijspraak van de moord- en doodslagbeschuldigingen.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken van een lijk aan de nasporing. De verdachte had het lichaam van het slachtoffer verborgen en verplaatst, wat leidde tot grote onzekerheid en leed voor de nabestaanden. De rechtbank heeft de ernst van dit feit in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 324 dagen, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen directe schade was vastgesteld die voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/661310-06
Datum uitspraak: 9 juli 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] [woonplaats],
raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2008.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 14 september 2007 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat aan de verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij:
1. primair en subsidiair:
[slachtoffer] samen met een ander vermoord danwel gedood heeft door hem GHB toe te dienen, ten gevolge waarvan hij is overleden;
1. meer subsidiair:
samen met een ander schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] door:
- [slachtoffer] GHB toe te dienen danwel aan hem GHB beschikbaar te stellen en/of;
- [slachtoffer] niet de mogelijke schadelijke gevolgen van het gebruik van GHB mee te delen en/of geen medische hulp in te schakelen toen hij niet lekker werd, waardoor [slachtoffer] letsel heeft opgelopen en aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
samen met een ander de portemonnee, het geld, de ketting, de kleding en de telefoon heeft gestolen van [slachtoffer] of zijn erfgenamen;
3.
samen met een ander het dode lichaam van [slachtoffer] heeft onttrokken aan nasporing door dit lijk:
- in de kofferbak van een auto te leggen en naar Brielle/Oostvoorne te rijden;
- door de bosschages te slepen, te ontdoen van kleding en sieraden en te bedekken met takken en struiken;
- in een kuil te leggen en te bedekken met zeil, aarde en takken.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Klip heeft gerequireerd:
- de vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde;
- de bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
VRIJSPRAAK
Feit 1 primair en subsidiair:
Nu zowel de officier van justitie als de raadsman tot vrijspraak hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve uit te laten, zal deze vrijspraak niet nader worden gemotiveerd.
Feit 1 meer subsidiair:
Hoewel er diverse onderzoeken zijn uitgevoerd teneinde de doodsoorzaak van [slachtoffer] vast te stellen, heeft geen van deze onderzoeken een doodsoorzaak uitgewezen.
Doordat er geen bloed respectievelijk onvoldoende haar van [slachtoffer] beschikbaar was en er sprake was van postmortale veranderingen in zijn lichaam was toxicologisch onderzoek naar de aanwezigheid van GHB en alcohol in het lichaam niet mogelijk.
Ook toxicologisch onderzoek naar de concentratie van de in de lever van [slachtoffer] aangetroffen MDMA was door de niet beschikbaarheid van bloed onmogelijk, waardoor geen uitspraak gedaan kon worden over de bijdrage hiervan aan het overlijden van [slachtoffer]. Verder zijn geen cocaïne of omzettingsproducten daarvan in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Sectie heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor door inwerking van uitwendig mechanisch geweld opgeleverde afwijkingen of voor ziekelijke afwijkingen aan de organen van [slachtoffer] die een rol hebben gespeeld bij het intreden van de dood. Tenslotte heeft de medische achtergrond van [slachtoffer] en meer specifiek de verminderde werking van zijn alvleesklier geen invloed gehad op zijn overlijden of op de opname, afbraak of uitscheiding van MDMA, cocaïne, GHB en ethanol.
De officier van justitie stelt op grond van bovenstaande dat aanknopingspunten voor een natuurlijke dood ontbreken en leidt uit de omstandigheden waaronder het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen af dat hij door toedoen van anderen is overleden. Vervolgens stelt zij dat het drinken van GHB al dan niet in combinatie met de ingenomen verdovende middelen en/of alcohol er uiteindelijk toe heeft geleid dat [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank kan deze redenering niet volgen. In deze zaak is geen doodsoorzaak komen vast te staan. Alhoewel in het algemeen kan worden gesteld dat het gebruik van GHB in combinatie met (veel) alcohol en/of andere drugs tot de dood kan leiden, kan niet worden bewezen dat dit in casu het geval is geweest.
Dientengevolge kan het vereiste causale verband tussen het eventuele toedienen of beschikbaar stellen door de verdachte en zijn medeverdachte van GHB aan [slachtoffer] en de dood van [slachtoffer] niet worden bewezen.
Ten aanzien van het verwijt aan de verdachte en zijn medeverdachte dat zij verzuimd hebben [slachtoffer] te informeren over de risico’s van het gebruik van GHB of dat zij verzuimd hebben medische hulp in te schakelen, geldt eveneens dat causaal verband tussen dit handelen/nalaten en de dood van [slachtoffer] niet kan worden bewezen nu geen (mogelijke) doodsoorzaak is vastgesteld.
Feit 2
Het onder 2 tenlastegelegde is evenmin wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is niet komen vast te staan dat door de verdachte bij [slachtoffer] een portemonnee met geld is weggenomen.
Voor wat de overige in de dagvaarding genoemde spullen betreft geldt dat evenmin is komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte de bedoeling hadden zich de kleding en persoonlijke bezittingen van [slachtoffer] wederrechtelijk toe te eigenen in de zin van het tenlastegelegde delict.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard dat de verdachte het lichaam van kleding, telefoon en sieraden heeft ontdaan en deze vervolgens in een afvalcontainer heeft gestopt ter wegmaking van eventueel op het lichaam achtergebleven sporen (bijvoorbeeld dna-materiaal) van de (mede)verdachte en ander bewijsmateriaal dat in de richting van de verdachte en zijn medeverdachte zou kunnen wijzen. Het oogmerk van de verdachte en de medeverdachte was derhalve niet gericht op de wederrechtelijke toe-eigening zoals vereist voor diefstal. De verdachte en de medeverdachte zijn zich weliswaar - zoals door de officier van justitie opgemerkt - ‘als heer en meester gaan gedragen’ met betrekking tot de goederen van [slachtoffer], maar dit slechts om ze zo snel mogelijk te doen verdwijnen. Op zo een situatie ziet het tenlastegelegde delict diefstal niet, zodat de officier van justitie niet kan worden gevolgd in haar conclusie omtrent dit feit.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Feit 3
De verdachte en zijn medeverdachte hebben in de vroege ochtend van 5 juni 2006 het dode lichaam van [slachtoffer] uit de woning van de medeverdachte gedragen en in de auto van de verdachte gelegd. Daarmee zijn ze vervolgens naar Oostvoorne gereden. Hierna is het lichaam op de wijze zoals ten laste gelegd in de bosjes gelegd en met takken en struiken aan het directe zicht onttrokken.
Een dag later is de verdachte mede op instigatie van zijn medeverdachte teruggegaan naar die plek om het lijk te begraven. Hij had daartoe van zijn werk een oranje zeil en een schep meegenomen. De verdachte heeft toen ook het lichaam van kleding en sieraden ontdaan om zeker te stellen dat er geen sporen zouden achterblijven die naar hem en/of zijn medeverdachte zouden kunnen worden herleid.
Op 26 oktober 2006 is het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op aanwijzing van de verdachte opgegraven.
Omdat het lichaam reeds in vergaande staat van ontbinding verkeerde kon de identiteit niet zonder meer worden vastgesteld.
Uit forensisch odontologisch onderzoek is gebleken dat de kaken van het aangetroffen lichaam overeenkomen met de gebitsstatus van [slachtoffer] zodat de identiteit met zekerheid kon worden vastgesteld.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 juni 2006 tot en met 6 juni
2006 te Rotterdam en Oostvoorne tezamen
en in vereniging met een ander een lijk (te weten het stoffelijk
overschot van een man genaamd [slachtoffer]) heeft begraven en verborgen
en weggevoerd met het oogmerk om het feit of de oorzaak
van het overlijden te verhelen,
te weten door
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit een woning gelegen aan de
[adres] te Rotterdam weg te dragen en/of slepen en in de
kofferbak van een auto te leggen en
- met die auto met daarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] naar
Oostvoorne te rijden en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de auto te slepen en/of
trekken en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] door de berm en/of bosschages
te slepen en- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de bosschages te bedekken
met takken en struiken en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te ontdoen van kleding en
sieraden en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in een door verdachte
gegraven kuil te leggen en te bedekken met een zeil en
aarde en takken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
3.
een lijk begraven, verbergen, wegvoeren met het oogmerk het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het onttrekken van een lijk aan de nasporing. Het stoffelijke overschot van [slachtoffer] is eerst nadat een periode van vijf maanden was verstreken gevonden en enkel nadat de verdachte en zijn medeverdachte waren aangehouden naar aanleiding van verklaringen van getuigen aan wie de medeverdachte over het gebeurde had verteld. Gedurende deze vijf maanden hebben de verdachte en zijn medeverdachte de nabestaanden van [slachtoffer] in grote onzekerheid en angst gelaten en hebben zij zich naar de nabestaanden en - gelet op de diverse bij de politie afgelegde getuigenverklaringen - naar de buitenwereld toe gedragen alsof zij ook niet beter wisten dan dat [slachtoffer] vermist was. Dit wordt de verdachte en zijn medeverdachte zwaar aangerekend.
Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] ter terechtzitting blijkt dat het voor de familie bijzonder zwaar was dat zij niet op een waardige manier afscheid hebben kunnen nemen van hun zoon en broer. Door het tijdsverloop was zijn dode lichaam immers in vergaande staat van ontbinding geraakt zodat de kist niet meer open mocht.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun laffe handelwijze onherstelbaar leed aangericht bij de nabestaanden en de vrienden van [slachtoffer].
Het door de verdachte en zijn medeverdachte gepleegde feit heeft gevoelens van afschuw en onbegrip in de samenleving opgeroepen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht van 10 juli 2007, opgemaakt door H.A. van Kempen, psycholoog en M.D. van Ekeren, psychiater. Zij concluderen dat de verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien en evenzeer als de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen. Er was ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar sprake van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens, te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis, alsook van multipel middelenmisbruik, maar de feiten kunnen hem - voorzover bewezen -niettemin volledig worden toegerekend. Weliswaar is met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde mogelijk initieel na het overlijden van het slachtoffer sprake geweest van angst, paniek en controleverlies, en van een gebrekkig overzicht, doch bij voortzetting van het bewezen verklaarde in de dagen na het overlijden van het slachtoffer moet er sprake geweest zijn van meerdere momenten van overweging, die de bij de stoornis passende impulsiviteit en roekeloosheid verre te boven gaan.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt die tot de hare.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 oktober 2006 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Juist de omstandigheid dat [slachtoffer] de beste vriend was van de verdachte en de verdachte bij diens familie altijd met open armen werd ontvangen, moet het voor de verdachte moeilijk - en kennelijk te moeilijk - hebben gemaakt om de ouders eerlijk in te lichten over de dood van [slachtoffer].
De verdachte komt oprecht over in de spijt die hij op de zitting heeft betuigd over zijn handelen en in zijn beschrijving van het schuldgevoel waaronder hij dag in dag uit gebukt gaat.
Hierin wordt aanleiding gezien de voor dit feit gevorderde gevangenisstraf enigszins te matigen. Mede gelet op de vrijspraak van de feiten 1 en 2 zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis. Dit mede omdat geen meerwaarde wordt gezien in een hernieuwde detentie van een aantal maanden.
Hoewel de aldus op te leggen straf, ook rekening houdend met genoemde vrijspraken, aanmerkelijk lager oogt dan die zoals die door de officier van justitie is geëist, dient bedacht te worden dat ingevolge de nieuwe wet voorwaardelijke invrijheidstelling op de duur van de aan de verdachte op te leggen straf geen vervroegde invrijheidstelling wordt toegepast, terwijl dat bij een straf als door de officier geëist wel aan de orde zou zijn.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [moeder slachtoffer], wonende te [woonplaats], terzake van de feiten 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, 2 en 3. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 5.470,68 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
Deze vordering heeft betrekking op kosten die gemaakt zijn in verband met de begrafenis van [slachtoffer]. De verdachte is echter vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde moord, doodslag en dood door schuld. Niet is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen (het door de verdachte onttrekken van een lijk aan de nasporing) rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47 en 151 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 324 (driehonderdvierentwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. Sikkel en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Wegman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2008.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van [verdachte]:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 4 juni 2006 tot en met 5 juni 2006
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg en bezinning, aan [slachtoffer] een verdovend en/of
schadelijk middel (GHB) toegediend door dat verdovende middel in de drank van
die [slachtoffer] te schenken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
art. 289 SR;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van 4 juni 2006 tot en met 5 juni 2006
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk aan [slachtoffer] een verdovend en/of schadelijk middel (GHB)
toegediend door dat verdovende middel in de drank van die [slachtoffer] te
schenken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art. 287 SR;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2006 tot en met 5 juni 2006 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend heeft gehandeld door
aan [slachtoffer], terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten
vermoeden, dat deze onderinvloed van alcohol en/of XTC en/of MDMA en/of
cocaine, althans onder invloed van een of meer verdovend middel(len)
verkeerde, een verdovend en/of schadelijk middel (GHB) toe te dienen door dat
middel in de drank van die [slachtoffer] te schenken en/of dat middel aan die
[slachtoffer] beschikbaar te stellen en/of die [slachtoffer] niet mede te delen
wat de (schadelijke) gevolgen van het gebruik van dat middel (GHB) kunnen zijn
en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer] niet lekker werd en/of bewusteloos
raakte en/of dreigde te raken geen medische hulp in te schakelen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer]
zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
307 sr
2.
hij op of omstreeks 06 juni 2006 te Brielle en/of Oostvoorne en/of Rotterdam,
althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een portemonnee en/of geld en/of een ketting en/of een armband
en/of kleding en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer] en/of zijn erfgena(a)m(en), in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 311 sr
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 juni 2006 tot en met 6 juni
2006 te Rotterdam en Brielle en/of Oostvoorne, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen een lijk (te weten het stoffelijk
overschot van een man genaamd [slachtoffer]) heeft begraven en/of verborgen
en/of weggevoerd en/of weggemaakt met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak
van het overlijden te verhelen,
te weten door
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit een woning gelegen aan de
[adres] te Rotterdam weg te dragen en/of slepen en/of in de
kofferbak een auto te leggen en/of
- met die auto met daarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer] naar
Brielle en/of Oostvoorne te rijden en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] uit de auto te slepen en/of
trekken en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] door de berm en/of bosschages
te slepen en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de bosschages te bedekken
met takken en/of struiken en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te ontdoen van kleding en/of
sieraden en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in een door verdachte en/of
zijn mededader gegraven kuil te leggen en/of te bedekken met een zeil en/of
aarde en/of takken;
sr 151