ECLI:NL:RBROT:2008:BD6961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
297492 / HA ZA 07-3082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevelen van de Ontvanger van de Belastingdienst Rijnmond door Tulp Vastgoed B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2008 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van Tulp Vastgoed B.V. tegen dwangbevelen die zijn uitgevaardigd door de Ontvanger van de Belastingdienst Rijnmond. Tulp Vastgoed, een detailhandel in damesbovenkleding, had in de periode van januari tot september 2006 niet voldaan aan haar aangifte- en betalingsverplichtingen voor verschillende belastingen. De Ontvanger had daarop meerdere dwangbevelen uitgevaardigd. Tulp Vastgoed had een betalingsregeling getroffen, maar deze werd ingetrokken omdat zij niet aan de voorwaarden voldeed. De vordering van Tulp Vastgoed was gericht op het buiten effect stellen van de dwangbevelen en het verkrijgen van een verklaring dat het verzet goed was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Ontvanger geen executiemaatregelen had getroffen en dat de belangen van de Ontvanger zwaarder wogen dan die van Tulp Vastgoed. De rechtbank oordeelde dat het verzet van Tulp Vastgoed evident kansloos was en wees de vordering af. Tulp Vastgoed werd veroordeeld in de proceskosten van de Ontvanger, die op € 1.155,-- werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de Ontvanger niet onrechtmatig had gehandeld en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 297492 / HA ZA 07-3082
Uitspraak: 9 juli 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TULP VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
opposante,
procureur mr. P.H.C.M. van Swaaij,
advocaat mr. R. Dhalganjansing te ‘s-Gravenhage,
- tegen -
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST RIJNMOND,
gevestigd te Rotterdam,
geopposeerde,
procureur mr. J.W. Bitter,
advocaat mr. J.C.G. Vestjens te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "Tulp Vastgoed" respectievelijk "de Ontvanger".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- verzetdagvaarding ex artikel 17 Invorderingswet 1990 d.d. 31 juli 2007 en de door Tulp Vastgoed overgelegde producties;
conclusie van antwoord, met producties;
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 20 februari 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 28 mei 2008;
de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door de Ontvanger overgelegde producties.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Tulp Vastgoed drijft een detailhandel in damesbovenkleding.
2.2 Tulp Vastgoed heeft in de periode van januari 2006 tot september 2006 niet tijdig aan haar aangifte- en betalingsverplichtingen ter zake van de omzetbelasting, loonheffing, vennootschapsbelasting en motorrijtuigenbelasting voldaan. De Ontvanger heeft bij gebreke van tijdige betaling door Tulp Vastgoed van haar belastingschulden in de periode januari 2006 tot en met september 2006 verschillende dwangbevelen jegens Tulp Vastgoed uitgevaardigd.
2.3 Bij brief van 12 oktober 2006 is de Ontvanger met Tulp Vastgoed een betalingsregeling aangegaan voor de onder 2.2 bedoelde belastingschulden, onder voorwaarde dat Tulp Vastgoed vanaf september 2006 tijdig aan haar betalingsverplichtingen zou voldoen. Bij brief van 8 november 2006 heeft de Ontvanger de betalingsregeling ingetrokken, onder mededeling dat Tulp Vastgoed de lopende verplichtingen niet tijdig afdroeg.
2.4 Tulp Vastgoed heeft de onder 2.2 bedoelde belastingschulden inmiddels voldaan.
2.5 Tulp Vastgoed heeft ook in de periode vanaf september 2006 niet tijdig aan haar aangifte- en betalingsverplichtingen ter zake van de omzetbelasting, loonheffing en vennootschapsbelasting voldaan. De Ontvanger heeft in de periode vanaf september 2006 tegen Tulp Vastgoed de navolgende dwangbevelen met bevel tot betaling van de daarin genoemde belastingaanslagen uitgevaardigd:
Aanslagnummer Datum uitvaardiging dwangbevel Ingevorderd bedrag
8115.97.878.F016100 7 februari 2007 € 2.015,--
8115.97.878.F016110 13 maart 2007 € 1.981,--
8115.97.878.F016120 13 april 2007 € 2.930,--
8115.97.878.F017010 10 mei 2007 € 2.186,--
8115.97.878.F017020 5 juli 2007 € 2.631,--
8115.97.878.F017030 25 juli 2007 € 3.513,--
8115.97.878.A015230 5 september 2006 € 5.395,--
8115.97.878.A016507 13 april 2007 € 20.926,--
8115.97.878.A016500 5 juli 2007 € 24.482,--
8115.97.878.A017010 5 juli 2007 € 3.798,--
8115.97.878.V460112 21 mei 2007 € 742,--.
2.6 Bij brief van 19 maart 2007 heeft de toenmalig gemachtigde van Tulp Vastgoed de Ontvanger om een betalingsregeling verzocht voor de achterstallige betalingsverplichtingen. Bij brief van 21 maart 2007 heeft de Ontvanger dit verzoek afgewezen.
3 De vordering
3.1 De vordering luidt om bij vonnis Tulp Vastgoed tot goed opposante te verklaren en de onder 2.5 genoemde dwangbevelen buiten effect te stellen, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het geding.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Tulp Vastgoed aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
de Ontvanger is doende op alle roerende (en onroerende) zaken van Tulp Vastgoed beslag te leggen. Executoriale verkoop zal in verhouding tot de door de Ontvanger gevorderde belasting zo weinig opbrengen dat het primaire doel van de uitgevaardigde dwangbevelen is het doelbewust frustreren van het maatschappelijk bestaan van Tulp Vastgoed;
de Ontvanger handelt onrechtmatig door zijn bevoegdheden te hanteren voor een ander doel dan waartoe die aan hem zijn gegeven en handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur;
de Ontvanger handelt onrechtmatig door in strijd met het verbod van willekeur te weigeren op nadere betalingsvoorstellen van Tulp Vastgoed in te gaan, terwijl andere belastingplichtigen coulanter worden bejegend.
4 Het verweer
4.1 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, met veroordeling van Tulp Vastgoed in de proceskosten.
4.2 De Ontvanger heeft daartoe het volgende aangevoerd:
de bevoegdheid van de Ontvanger om tot uitwinning over te gaan vertegenwoordigt een zwaarwegend belang, dat slechts in uitzonderingsgevallen zal mogen wijken voor de op zichzelf mogelijk aanzienlijke belangen van de belastingschuldige. De Ontvanger mag daarom de executie voortzetten, zelfs als de te verwachten opbrengst van de beslagen zaken gering is en Tulp Vastgoed door de executiemaatregelen haar bedrijf zou moeten beëindigen. Tenuitvoerlegging van de dwangbevelen is derhalve niet onrechtmatig en levert geen misbruik van bevoegdheid op, en is evenmin disproportioneel;
de Ontvanger heeft niet willekeurig gehandeld door te weigeren op nadere betalingsvoorstellen van Tulp Vastgoed in te gaan;
de Ontvanger vordert het door de rechtbank te wijzen vonnis, waarbij het verzet van Tulp Vastgoed ongegrond wordt verklaard, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, aangezien sprake is van een evident kansloos verzet.
5 De beoordeling
5.1 Tussen partijen is in geschil of de door de Ontvanger tegen Tulp Vastgoed uitgevaardigde dwangbevelen, als hierboven omschreven onder 2.5, buiten effect dienen te worden gesteld. Tulp Vastgoed heeft aan haar verzet tegen het uitvaardigen van genoemde dwangbevelen ten grondslag gelegd dat de Ontvanger doende is executiemaatregelen te treffen om tot uitwinning over te gaan, en daarmee doelbewust het bestaan van Tulp Vastgoed frustreert. De Ontvanger heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Uit hetgeen ter gelegenheid van de tussen partijen gehouden comparitie van partijen door de Ontvanger naar voren is gebracht, en door Tulp Vastgoed niet is betwist, blijkt dat de Ontvanger ten aanzien van de onder 2.5 genoemde dwangbevelen tot op heden geen executiemaatregelen heeft getroffen. Hiermee ontvalt de grondslag aan het op dit punt door Tulp Vastgoed ingediende verzet, nu de Ontvanger, anders dan Tulp Vastgoed aanvoert, thans niet doende is executiemaatregelen te treffen om tot uitwinning over te gaan. Overigens is de rechtbank met de Ontvanger van oordeel dat de bevoegdheid van de Ontvanger om tot uitwinning over te gaan een zwaarwegend belang betreft, waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat dit belang slechts in uitzonderingsgevallen zal mogen wijken voor de belangen van een belastingschuldige. De omstandigheid dat de opbrengst van ten laste van Tulp Vastgoed te treffen executiemaatregelen wellicht gering zal zijn en dat Tulp Vastgoed tengevolge van door de Ontvanger te treffen executiemaatregelen wellicht haar bedrijfsactiviteiten zal moeten staken, doet aan dit uitgangspunt op zichzelf niet aan af. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van een zodanige uitzonderingssituatie dat de belangen van Tulp Vastgoed dienen te prevaleren boven die van de Ontvanger, kan van misbruik van bevoegdheid of disproportioneel handelen door de Ontvanger bij het treffen van executiemaatregelen geen sprake zijn.
5.2 Tulp Vastgoed heeft aan haar verzet voorts ten grondslag gelegd dat de Ontvanger handelt in strijd met het verbod van willekeur, door niet in te gaan op betalingsvoorstellen van Tulp Vastgoed, terwijl de Ontvanger andere belastingplichtigen wel coulant bejegent.
Tussen partijen staat vast dat de Ontvanger op verzoek van Tulp Vastgoed bij brief van 12 oktober 2006 met Tulp Vastgoed een betalingsregeling is aangegaan voor de op dat moment openstaande belastingschulden. Tussen partijen staat voorts vast dat Tulp Vastgoed de voorwaarden van deze betalingsregeling niet heeft nageleefd, en dat de Ontvanger de betalingsregeling vervolgens bij brief van 8 november 2006 heeft ingetrokken. Gesteld noch gebleken is dat de Ontvanger op grond van het door hem te voeren beleid gehouden is om na het niet correct naleven van een met een belastingplichtige getroffen betalingsregeling opnieuw een betalingsregeling aan te bieden, zodat van handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur geen sprake is.
Voor zover Tulp Vastgoed in de veronderstelling heeft verkeerd dat op 21 maart 2007 wederom een betalingsregeling tot stand is gekomen, is dit een omstandigheid die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aan de Ontvanger kan worden toegerekend, nu uit de hierover door partijen gevoerde correspondentie (producties 4 t/m 7 bij conclusie van antwoord) blijkt dat het tegendeel het geval is.
Tulp Vastgoed heeft weliswaar aangevoerd dat andere belastingplichtigen coulanter worden behandeld ten aanzien van het (hernieuwd) aangaan van betalingsregelingen, maar nagelaten dit standpunt nader feitelijk te onderbouwen, zodat een coulantere houding van de Ontvanger ten aanzien van derden niet is komen vast te staan. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat de Ontvanger heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur.
5.3 De Ontvanger heeft bij conclusie van antwoord gevorderd het vonnis, waarbij het verzet van Tulp Vastgoed ongegrond wordt verklaard, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, en daartoe aangevoerd dat het door Tulp Vastgoed ingestelde verzet evident kansloos is.
Bij de beoordeling van deze vordering dient tot uitgangspunt te worden genomen dat, ingevolge artikel 17 lid 2, tweede zin, van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990), verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst. De wetgever heeft blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 17 lid 2 Iw 1990 bij de totstandkoming van deze regel de gevolgen van het toekennen van schorsende werking aan de verzetprocedure, te weten uitstel van betaling, expliciet onder ogen gezien en desondanks deze schorsende werking aan dat verzet toegekend. Gelet op dit uitgangspunt kan alleen een zwaarwegend belang van de Ontvanger rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet wordt opzijgezet. Dit is het geval wanneer de belastingschuldige die op de voet van artikel 17 lid 1 Iw 1990 verzet heeft gedaan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, zijn bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging (vgl. HR 7 oktober 1994, NJ 1995, 411). Van een evident kansloos verzet is in dit geding geen sprake. Er zijn immers situaties denkbaar waarin de Ontvanger, als door Tulp Vastgoed gesteld, wél zou handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur door in strijd met de belangen van de belastingplichtige executiemaatregelen te treffen of een betalingsvoorstel van een belastingplichtige te weigeren. Het feit dat het verzet van Tulp Vastgoed uiteindelijk niet is geslaagd, doet daaraan niet af. De rechtbank zal de verzochte uitvoerbaar bij voorraad-verklaring derhalve afwijzen.
6 De beslissing
De rechtbank,
in oppositie
wijst de vordering van Tulp Vastgoed af;
veroordeelt Tulp Vastgoed in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger bepaald op € 251,-- aan vast recht en op € 904,-- aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog.
Uitgesproken in het openbaar.
548