ECLI:NL:RBROT:2008:BD6977

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
272365 / HA ZA 06-3100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Fiege
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis inzake uitleg serieschade(n)clausule

In deze zaak vorderden de Verzekeraars de vernietiging van een arbitraal vonnis dat was gewezen door drie scheidsgerechten. De zaak betrof geschillen over de verzekeringsdekking na verschillende schadegevallen die zich hadden voorgedaan bij Luchthaven Schiphol. De rechtbank Rotterdam oordeelde op 2 juli 2008 dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis niet kon worden toegewezen. De rechtbank stelde vast dat de arbiters zich niet hadden misdragen en dat de vernietigingsgronden die door de Verzekeraars waren aangevoerd, niet opgingen. De rechtbank benadrukte dat de burgerlijke rechter terughoudend moet zijn bij het toetsen van arbitraal vonnissen en dat vernietigingsgronden niet mogen worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van de Verzekeraars tegen het arbitraal vonnis niet voldoende waren om tot vernietiging over te gaan. De vordering werd afgewezen en de Verzekeraars werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 272365 / HA ZA 06-3100
Uitspraak: 2 juli 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap HDI VERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Rotterdam,
de rechtspersoon naar vreemd recht GERLING-KONZERN ALLGEMEINE VERSICHERUNGS-AG, directie voor Nederland, kantoorhoudende te Amsterdam,
de rechtspersoon naar vreemd recht ALBINGIA VERSICHERUNGS-AG, directie voor Nederland, gevestigd te Amsterdam
de besloten vennootschap PRAEVENIO TECHNISCHE VERZEKERINGEN B.V., q.q., gevestigd te Amsterdam,
de naamloze vennootschap AXA SCHADE N.V., gevestigd te Utrecht,
de naamloze vennootschap FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V., gevestigd te Amstelveen,
de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te ’s-Gravenhage,
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Apeldoorn,
de naamloze vennootschap ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
procureur mr. R.B. Gerretsen,
advocaat mr. E.J.W.M. van Niekerk te Rotterdam,
- tegen -
de naamloze vennootschap LUCHTHAVEN SCHIPHOL N.V.,
gevestigd te Luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
procureur mr. W.J. Hengeveld,
advocaat mr. B.M. Jonk-van Wijk te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Verzekeraars” respectievelijk “Schiphol”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 17 oktober 2006 en de door Verzekeraars overgelegde producties;
conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 Tussen Schiphol en Verzekeraars zijn in april 1996 twee CAR-verzekeringen gesloten. Tijdens de looptijd van deze CAR-verzekeringen hebben zich onder andere de volgende schadegevallen voorgedaan:
- schade aan lichtdoorlatende Lexan-platen;
- schade aan palen van de bagage-bufferkelder;
- schade aan ruiten en glazen panelen van het bemanningencentrum;
- schade aan de isolatielaag op het dak van het bemanningencentrum.
2.2 Van de op de CAR-verzekeringen toepasselijke algemene voorwaarden maakt deel uit een clausule onder het kopje “Ongeval-definitie” (hierna, conform het na te noemen arbitraal vonnis, te noemen serieschade(n)clausule), welke als volgt luidt:
“Waar in het polisblad, clausules en de aanvullende verzekeringsvoorwaarden wordt vermeld “ongeval”, wordt bedoeld een ongeval of een reeks van ongevallen als gevolg van één en dezelfde oorzaak ten gevolge waarvan schade (als door de verzekering gedekt) is ontstaan.”
2.3 Naar aanleiding van voormelde schadevoorvallen zijn er tussen partijen geschillen gerezen over de verzekeringsdekking. In alle schadegevallen bestaat een verschil van mening over de vraag hoe vaak het eigen risico in mindering moet worden gebracht, doordat tussen partijen verschil van inzicht bestaat over de uitleg en toepassing van voormelde serieschade(n)clausule. Daarnaast zijn er geschilpunten die specifiek betrekking hebben op elk afzonderlijk schadegeval.
2.4 Conform de op de CAR-verzekeringen toepasselijke algemene voorwaarden hebben partijen hun onderling gerezen geschillen aan de beslissing door drie scheidlieden onderworpen. Arbiters hebben op 22 juni 2006 een arbitraal vonnis gewezen dat gedeeltelijk een tussenvonnis is en gedeeltelijk een eindvonnis (verder: het arbitraal vonnis). Dit vonnis is op 17 juli 2006 onder depotnummer 30/06 bij de rechtbank Rotterdam gedeponeerd.
3 Het geschil
3.1 De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het arbitraal vonnis te vernietigen, zulks met veroordeling van Schiphol in de kosten van deze procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben Verzekeraars aan deze vordering de stelling ten grondslag gelegd dat het arbitraal vonnis op grond van artikel 1065 Rv vernietigd dient te worden omdat arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden en/of het vonnis niet met redenen is omkleed en/of het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.
3.2 Schiphol heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Schiphol in de kosten van het geding en in de nakosten.
4 De beoordeling
4.1 Verzekeraars vorderen vernietiging van het arbitraal vonnis. Krachtens artikel 1064 lid 1 Rv staat het rechtsmiddel van vernietiging slechts open indien het vonnis niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep. Krachtens artikel 1050 lid 1 Rv is arbitraal beroep van een arbitraal vonnis slechts mogelijk indien de partijen bij overeenkomst daarin hebben voorzien. Nu geen der partijen heeft gesteld dat in arbitraal beroep is voorzien, gaat de rechtbank ervan uit dat het arbitraal vonnis niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep. Verzekeraars kunnen mitsdien worden ontvangen in hun vordering.
4.2 Het betoog van Verzekeraars dat het arbitraal vonnis dient te worden vernietigd, richt zich op verschillende onderdelen van dit vonnis. Hieronder zullen de bezwaren van Verzekeraars tegen de verschillende beslissingen afzonderlijk besproken worden, waarbij telkens eerst de betreffende overweging(en) uit het arbitraal vonnis aangehaald zal/zullen worden.
4.3 De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid geldt dat de burgerlijke rechter bij zijn onderzoek of er grond voor vernietiging van een arbitraal vonnis bestaat terughoudendheid dient te betrachten. Een vernietigingsgrond mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Bovendien brengt het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. (HR 17 januari 2003, NJ 2004/384 en HR 9 januari 2004, NJ 2005/190). Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de bezwaren van Verzekeraars tegen het arbitraal vonnis beoordelen.
Het eigen risico
4.4 In het arbitraal vonnis is omtrent de uitleg van de serieschade(n)clausule – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“5.2.6 Voor de betekenis en toepassing van de serieschadenclausule hebben beide partijen veel aandacht besteed aan het bindend advies inzake Wilma Bouw B.V. / CAR-assuradeuren van 21 november 1989, gepubliceerd in S&S 1990-83, hierna ‘Wilma’.
Schiphol heeft hieraan ontleend de stelling dat, wanneer op beleidsmatig niveau een éénmalige keuze is gemaakt voor een bepaalde werkmethode, die keuze als oorzaak van latere schaden heeft te gelden, zolang niet ofwel die beslissing is heroverwogen, of had moeten worden heroverwogen, ofwel het zich herhalend schadebrengend gedrag van de werknemers op de werkvloer zodanig onzorgvuldig is dat het redelijkerwijs niet meer als min of meer inherent aan de gekozen werkmethode kan worden aangemerkt.
(…)
5.2.7 Arbiters stellen vast dat de leer van Wilma in de rechtsliteratuur bijval heeft gekregen en geen bestrijding, terwijl ook de – zij het schaarse – rechtspraak erbij aansluit. Geen van beide partijen heeft gesteld dat in de assurantiepraktijk een andere opvatting de heersende is of zelfs maar wordt verdedigd. Dientengevolge mochten beide partijen naar het oordeel van de arbiters redelijkerwijs van elkaar verwachten dat de serieschadeclausule de betekenis heeft die in Wilma eraan wordt toegekend en die met juistheid door Schiphol hiervoor is weergegeven.
5.2.8 Wel stellen arbiters vast dat Wilma geen oplossing biedt voor alle gevallen waarin tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden door herhaalde gelijksoortige handelingen schade ontstaat. In Wilma ging het immers om een keuze (wilsbesluit in de terminologie van Wilma) op beleidsmatig niveau om een bepaalde werkmethode te volgen, een keuze die vervolgens op de werkvloer tot herhaalde schadebrengende handelingen leidde.
Goed denkbaar is echter dat zodanige uitdrukkelijke keuze op beleidsmatig niveau ontbreekt, althans geen wilsbesluit aan de werknemers is kenbaar gemaakt, terwijl toch hun schadebrengende handelingen een gemeenschappelijke oorzaak hadden. Daarvan zal sprake zijn indien werknemers een bepaalde werkmethode hebben gekozen, terwijl aan hen daaromtrent geen instructies waren gegeven, met name niet die tot het toepassen van veiligheidsmaatregelen, en zij vervolgens die methode zijn blijven toepassen terwijl voor hen niet evident was dat die methode reeds tot schade had geleid of zou kunnen blijven leiden en zolang niet de schade bij tussentijdse controle door de directie of de bedrijfsleiding aan het licht is gekomen.
Arbiters oordelen dat alsdan het blijven toepassen van de werkmethode, waaromtrent geen instructies zijn gegeven, de oorzaak is van de achtereenvolgens optredende schaden, die een reeks opleveren in de zin van de ongeval-definitie.
Indien de schade bij tussentijdse controle door de directie of de bedrijfsleiding aan het licht is gekomen en deze niet ingrijpt en daarmee impliciet de tot dan toe toegepaste werkmethode herbevestigt, moet de lopende reeks van schadegevallen geacht worden te zijn geëindigd en, zo zich een nieuwe schade voordoet, een nieuwe reeks te zijn aangevangen.
(…)”.
4.5 Verzekeraars hebben aangevoerd dat het vonnis strijdt met de openbare orde of de goede zeden, doordat de wijze waarop in voorgaande overwegingen aansluiting is gezocht bij het Wilma-advies verzekeringstechnische en maatschappelijk onaanvaardbare consequenties heeft. Dit zou er immers toe kunnen leiden dat het voor een verzekerde zinvol kan zijn om op leidinggevend niveau vooral geen besluit te nemen omtrent een te volgen werkwijze, ook niet als deze werkwijze tot schade leidt. Hierdoor zouden onzorgvuldig handelende aannemers worden bevoordeeld boven zorgvuldig handelende aannemers. Van strijd met dwingend recht is geen sprake, doch het arrest van de Hoge Raad d.d. 21 maart 1997 (NJ 1998, 207) laat ruimte om een arbitraal vonnis te vernietigen, ook indien het oordeel van arbiters niet in strijd zou zijn met dwingend recht maar wel zodanige onaanvaardbare consequenties heeft als door Verzekeraars betoogd.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.6 De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de beslissing niet in strijd is met enige regel van dwingend recht. Mede gelet op de hiervoor onder 4.3 bedoelde toetsingsmaatstaf is in zo’n geval hoogstens ruimte voor het oordeel dat het arbitraal vonnis toch strijdt met de openbare orde of de goede zeden als zich een buitengewoon sprekend geval van een beslissing met onaanvaardbare consequenties voordoet. De enkele omstandigheid dat de dekking uitgebreid wordt op de wijze die Verzekeraars schetsen – indien al juist – is niet een zodanig geval. Van strijd met de openbare orde of de goede zeden is derhalve geen sprake, zodat onderhavig beroep op de vernietigingsgrond als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder e Rv dient te worden verworpen. De overige stellingen van partijen op dit punt behoeven daarom geen bespreking meer.
4.7 Verzekeraars hebben voorts aangevoerd dat arbiters zich met hun oordeel, zoals neergelegd in rechtsoverweging 5.2.8, niet aan hun opdracht hebben gehouden. Arbiters hebben bij de uitleg van de serieschade(n)clausule buiten het debat tussen partijen om geoordeeld dat er ook sprake kan zijn van een gemeenschappelijke oorzaak indien een uitdrukkelijke keuze op beleidsmatig niveau om een bepaalde werkmethode te volgen ontbreekt. Aldus hebben zij de door Schiphol aangevoerde feiten ten onrechte aangevuld. Bovendien is hierdoor de wijze waarop het vonnis tot stand is gekomen in strijd met de openbare orde of de goede zeden, aldus Verzekeraars, nu zij door het betreffende oordeel van de arbiters zijn overvallen.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.8 De rechtbank overweegt als volgt. Door Verzekeraars is erkend dat Schiphol bij pleidooi heeft betoogd dat het niet van belang is op welk niveau de beslissing omtrent de te volgen werkwijze is genomen. De stelling van Verzekeraars dat arbiters de door Schiphol aangevoerde feiten hebben aangevuld, mist derhalve feitelijke grondslag. Kennelijk waren arbiters van oordeel dat vast stond dat er wel een keuze voor een bepaalde werkwijze was gemaakt (ongeacht op welk niveau dit was gedaan) en achtten zij bewijslevering op dit punt niet nodig. Of arbiters op goede gronden tot dit oordeel zijn gekomen, is iets wat niet er beoordeling van de rechtbank staat, aangezien er dan sprake zou zijn van een verkapt hoger beroep. Nu Schiphol had aangevoerd dat het niet van belang was op welk niveau de beslissing was genomen, konden arbiters dit punt in het midden laten, nu zij dit kennelijk evenmin van belang achtten. Van een verrassingsbeslissing is mitsdien geen sprake.
Uit het voorgaande volgt dat onderhavig beroep op de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c en e Rv wordt verworpen.
Schade aan de lichtdoorlatende platen
4.9 In het arbitraal vonnis is omtrent de schade aan de lichtdoorlatende platen – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“5.4.12 Het eigen risico
Tijdens de mondelinge behandeling is door Schiphol onweersproken gesteld dat, zoals ook blijkt uit het rapport van Cunningham de Maaré, de reparatie van de staalconstructie niet is uitgevoerd door professionele schilders, maar door werknemers van het montagebedrijf (…). Volgens Schiphol is door de bedrijfsleiding een ‘éénmalig wilsbesluit’ genomen over de wijze van bijwerken van de beschadigde coating van de staalconstructie (…). Verzekeraars betwisten dit: de keuze van de methode is steeds door de betrokken werknemer(s) gemaakt.
5.4.13 Naar het oordeel van arbiters is het niet noodzakelijk zich over dit twistpunt uit te laten. Ofwel er werd gehandeld volgens voorschrift van de bedrijfsleiding; dan was hieraan inherent dat hier en daar verf op de platen terecht zou komen en is de beslissing omtrent de werkmethode hiervan de oorzaak, in de zin van de clausule over het eigen risico. Ofwel die oorzaak is het feit dat de werknemers de door hen gekozen wijze van werken, waaromtrent aan hen geen instructies waren gegeven, zijn blijven volgen, terwijl zij (als niet professionele schilders) enerzijds niet hebben onderkend en ook niet behoorden te onderkennen, dat bij het terechtkomen van verfspatten op de platen een component van de verf op onaanvaardbare wijze zou inwerken op de lichtdoorlatende platen en zij er anderzijds ook in redelijkheid vanuit mochten gaan dat tegen de aanwezigheid van enige verf op de platen, vanaf de grond niet of nauwelijks zichtbaar, uit esthetische overwegingen weinig bezwaar zou bestaan. Dat bij tussentijdse controle door de directie of de bedrijfsleiding de onjuistheid van de werkmethode aan het licht is gekomen is niet gesteld of gebleken.”
4.10 Verzekeraars hebben aangevoerd dat arbiters in rechtsoverweging 5.4.13 ten onrechte de feiten hebben aangevuld, aangezien het tussen Schiphol en verzekeraars geenszins vaststaat dat de werknemers van het montagebedrijf van de staalconstructie hebben te gelden als niet-professionele schilders. Arbiters hebben zich aldus niet aan hun opdracht gehouden, waardoor het vonnis vernietigd dient te worden.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.11 De rechtbank overweegt als volgt. Uit rechtsoverweging 5.4.12 kan worden afgeleid dat Schiphol tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat de reparatie niet is uitgevoerd door professionele schilders. Uit deze overweging blijkt voorts dat arbiters van oordeel waren dat Verzekeraars deze stelling onweersproken hebben gelaten, waardoor dit feit in de arbitrale procedure vast is komen te staan. Of arbiters op goede gronden tot dit oordeel zijn gekomen, is iets wat niet ter beoordeling van de rechtbank staat, aangezien er dan sprake zou zijn van een verkapt hoger beroep. Uit het voorgaande volgt dat de stelling van Verzekeraars dat arbiters ten onrechte de feiten hebben aangevuld, feitelijke grondslag mist, zodat ook onderhavig beroep op de vernietigingsgrond als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c wordt verworpen.
Schade aan palen van de bagage-bufferkelder
4.12 In het arbitraal vonnis is omtrent de schade aan palen van de bagage-bufferkelder – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“5.5.4 (…)
Verzekeraars stellen over deze schade dat Schiphol misbruik van verzekering maakt, nu zij enerzijds ervoor heeft gekozen de alternatieve methode van ontgraven, door Strukton voorgesteld in haar brief van 8 juli 1998, niet toe te passen, dit omdat die methode zou leiden tot een meerprijs van NLG 632.000,- en tot een bouwtijdverlenging, maar anderzijds wel de nadien ontstane schade claimt.
(…)
Het uitgangspunt bij de beoordeling van een dergelijk verweer dient steeds te zijn dat in een situatie als de onderhavige, waarin gerenuncieerd is aan de artikelen 276/294 K, grote terughoudendheid betracht dient te worden om op grond van hetzelfde feitencomplex alsnog dekking af te wijzen met een – alternatief – beroep op de redelijkheid en billijkheid. In het licht van die terughoudendheid is, naar het oordeel van arbiters, misbruik van verzekering eerst dan aan de orde indien het gaat om een keuze voor een bepaalde aanpak, waarbij de verzekerde zich ten volle bewust is van de aanmerkelijke kans dat deze onder de polis gedekte schade tot gevolg zal hebben, maar deze kans op de koop toeneemt in een weloverwogen streven naar een zo hoog mogelijk rendement op het werk. Anders gezegd, er moet tenminste sprake zijn van voorwaardelijk opzet dat weliswaar volgens de polisvoorwaarden tot de verzekerde vormen van opzet behoort, maar waarvan dekking in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbare uitkomst zou leiden nu daaraan ten grondslag ligt een weloverwogen streven naar een maximaal rendement ten koste van de verzekeraar.
Dat bij Schiphol van zodanig weloverwogen streven sprake zou zijn geweest, hebben Verzekeraars niet gesteld. Arbiters verwerpen derhalve het beroep op misbruik van verzekering.”
4.13 Verzekeraars hebben gesteld dat arbiters bij deze overweging hebben miskend dat zij hun beroep op misbruik van verzekering wel degelijk hebben gemotiveerd op zodanige wijze dat arbiters hadden moeten oordelen dat er sprake is geweest van misbruik van verzekering zijdens Schiphol. In hun memorie van dupliek hebben verzekeraars namelijk het volgende betoogd: “Het gaat echter niet aan om vervolgens de met die beslissing verband houdende negatieve consequenties, die op voorhand bij Schiphol bekend waren c.q. bekend hadden moeten worden verondersteld, af te wentelen op verzekeraars. Door dat wel te doen maakt Schiphol misbruik van haar verzekering.” Aldus hebben arbiters een belangrijk verweer van verzekeraars onterecht onbesproken gelaten. Ook te dezen aanzien hebben zij zich daardoor niet aan hun opdracht gehouden en/of is het vonnis niet met redenen omkleed, aldus Verzekeraars.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.14 De rechtbank overweegt als volgt. Indien arbiters hebben nagelaten uitspraak te doen over één of meerdere zaken die aan hun oordeel zijn onderworpen, betekent dit een schending van hun opdracht. Onder zaken die aan hun oordeel zijn onderworpen behoren essentiële verweren, doch niet alle stellingen ter ondersteuning van het verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van Verzekeraars dat ‘de negatieve consequenties op voorhand bij Schiphol bekend waren c.q. bekend hadden moeten worden verondersteld’ niet een essentieel verweer, doch slechts een onderbouwing van hun verweer dat Schiphol misbruik van verzekering maakt. Op de essentie van die stelling, die in feite over voorwaardelijk opzet gaat, hebben arbiters wel degelijk een oordeel gegeven. Van schending van de opdracht kan derhalve geen sprake zijn.
Evenmin kan gezegd worden dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed. Dit is slechts het geval indien een motivering ontbreekt, of indien het vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Arbiters hebben hun beslissing het beroep op misbruik van verzekering door Verzekeraars te verwerpen gemotiveerd en van een motivering die zodanig gebrekkig is dat deze met een geheel ongemotiveerde beslissing op één lijn moet worden gesteld, is geen sprake.
Ook onderhavig beroep van Verzekeraars op de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c en d wordt derhalve verworpen.
4.15 In het arbitraal vonnis is voorts omtrent de schade aan palen van de bagage-bufferkelder – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“5.5.7 (…)
Arbiters verwerpen het betoog van Verzekeraars dat, ervan uitgaande dat het aanraken van de paalkoppen de directe oorzaak was, de causale keten bij iedere aanraking werd doorbroken door ernstig onzorgvuldig gedrag van de betrokken kraanmachinist. Hiervan is niet gebleken. De paalkoppen bevonden zich onder water en waren aldus voor de kraanmachinist niet zichtbaar. Dan is alleszins denkbaar dat een enkele maal – bij 28 van de in totaal 1112 palen – de onderlinge plaatsbepaling van de paal en van de grijper fout loopt. Dat in die gevallen de kraanmachinist het breken van een paal zou hebben opgemerkt is niet gesteld of gebleken; (…)”.
4.16 Verzekeraars hebben betoogd dat deze laatste zin onjuist is. In de memorie van dupliek hebben verzekeraars namelijk het volgende betoogd: “Daarbij gaan verzekeraars ervan uit dat de machinist zulks heeft geconstateerd (c.q. had moeten constateren). Niet alleen omdat de aanrakingen vrij fors geweest moeten zijn (de palen zijn immers daardoor gebroken), maar mede doordat in de cabine van de kraan een plaatsbepalingssysteem is gemonteerd, die op 50 mm nauwkeurig de positie van de graafbak kan aangeven (…)”. Aldus hebben arbiters zich ook in deze niet aan hun opdracht gehouden, hetgeen vernietiging van het vonnis rechtvaardigt, aldus Verzekeraars.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.17 De rechtbank overweegt als volgt. Uit hetgeen in de in de arbitrale procedure genomen conclusie van dupliek onder 3.8 staat vermeld, blijkt dat Verzekeraars aldaar hebben betoogd dat de machinist het raken van de palen met de graafmachine heeft geconstateerd (c.q. had moeten constateren). Dat Verzekeraars hebben betoogd dat de kraanmachinist het breken van een paal zou hebben opgemerkt, valt in die conclusie niet expliciet te lezen. Als Verzekeraars dat wel beoogden te stellen, hadden zij dat duidelijker moeten verwoorden. De stelling van Verzekeraars dat de hiervoor opgenomen laatste zin van overweging 5.5.7 uit het arbitraal vonnis onjuist is, mist derhalve feitelijke grondslag, zodat ook onderhavig beroep op de vernietigingsgrond als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c wordt verworpen.
Schade aan ruiten en glazen panelen van het bemanningencentrum
4.18 In het arbitraal vonnis is omtrent de schade aan ruiten en glazen panelen van het bemanningencentrum – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“5.6.2 Arbiters stellen vast dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd terwijl geen maatregelen ter bescherming van de ruiten en panelen waren genomen en dat de werknemers zich niet, althans onvoldoende bewust waren van de kans op schade. Dat het nemen van beschermende maatregelen aan de werknemers zou zijn voorgeschreven en dat zij die instructies zouden hebben genegeerd, is niet gesteld of gebleken. Gezien deze feiten kan in het midden blijven of op beleidsmatig niveau enigerlei keuze over de werkmethode is gemaakt, dan wel dat de werknemers niet anders hebben gedaan dan uitvoeren hetgeen zij behoorden te doen: hoekprofielen slijpen om ze passend te maken. In beide gevallen geldt dat de methode van werken, zoals deze feitelijk is gevolgd, het inherente risico in zich droeg dat metaalslijpsel op de ruiten en panelen zou komen. (…)”.
4.19 Verzekeraars hebben gesteld dat arbiters ten onrechte geen enkele aandacht hebben besteed aan het verweer van verzekeraars dat geenszins is komen vast te staan dat het op lengte brengen van de te bevestigen hoeklijnen altijd gepaard zou gaan met het in aanraking komen van de slijpregen met de ramen. Het is dan ook niet juist, althans het is geenszins tussen partijen komen vast te staan, dat de door de werknemers gevolgde methode van werken het inherente risico in zich droeg dat metaalslijpsel op de ruiten en panelen zou komen. Ook hier hebben arbiters aldus de feiten op een onaanvaardbare wijze aangevuld, waardoor zij zich te dezen niet aan hun opdracht hebben gehouden en hun betreffende oordeel niet met redenen hebben omkleed, aldus Verzekeraars.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.20 De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van Verzekeraars berust op een verkeerde lezing van de bewuste overweging in het arbitraal vonnis. De arbiters hebben niet geoordeeld dat tussen partijen is vast komen te staan dat de door de werknemers gevolgde methode van werken het inherente risico in zich droeg dat metaalslijpsel op de ruiten en panelen zou komen, doch arbiters hebben aan de hand van de door hen vastgestelde feiten zelf deze conclusie getrokken. De stelling van Verzekeraars dat arbiters de feiten op een onaanvaardbare wijze hebben aangevuld, mist derhalve feitelijke grondslag. Ook de stelling van Verzekeraars dat arbiters geen aandacht hebben besteed aan hun verweer dat geenszins is komen vast te staan dat het op lengte brengen van de te bevestigen hoeklijnen altijd gepaard zou gaan met het in aanraking komen van de slijpregen met de ramen, kan – indien al juist – niet tot het oordeel leiden dat er sprake is van schending van de opdracht, nu het hier geen essentieel verweer betreft. Evenmin kan gezegd worden dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed, nu het oordeel van de arbiters ten aanzien van dit punt in overweging 5.6.2 wordt gemotiveerd en er van een motivering die zodanig gebrekkig is dat het met een geheel ongemotiveerde beslissing op één lijn moet worden gesteld geen sprake is.
Ook onderhavig beroep van Verzekeraars op de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c en d wordt derhalve verworpen.
Schade aan de isolatielaag op het dak van het bemanningencentrum
4.21 In het arbitraal vonnis is omtrent de schade aan de isolatielaag op het dak van het bemanningencentrum – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“5.7.2 Bij de beslissing dat bouwmaterialen op het dak konden worden opgeslagen is kennelijk onvoldoende aandacht besteed aan de kwetsbaarheid van de isolatielaag bij belasting. Die kon op verschillende plaatsen op het dak tot schade aan de isolatielaag leiden. Arbiters beschouwen die beschadigingen als een reeks van ongevallen door een en dezelfde oorzaak. Een tweede oorzaak was de beslissing vanaf het dak werkzaamheden te verrichten. Dat kon leiden tot een andersoortige belasting vanaf het dak dan de opslag van bouwmaterialen. Arbiters zien hierin een zelfstandige oorzaak van de schade aan de isolatielaag op die plaatsen waar door de werkzaamheden extra druk werd uitgeoefend. (…)”.
4.22 Verzekeraars hebben aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat arbiters in hun vonnis zijn uitgegaan van het feit dat op beleidsmatig niveau een besluit is genomen om het dak van het bemanningencentrum te gebruiken als opslaggebied en om vanaf de aangebrachte dakbedekking werkzaamheden uit te voeren. Ook ten aanzien van deze schade hebben arbiters een belangrijk verweer van Verzekeraars onbesproken gelaten, waardoor zij zich niet aan hun opdracht hebben gehouden en hun betreffende oordeel niet (afdoende) met redenen hebben omkleed.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.23 De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van Verzekeraars berust op een verkeerde lezing van de bewuste overweging in het arbitraal vonnis. Arbiters hebben geenszins overwogen dat het gaat om een op beleidsmatig niveau genomen besluit. In de bewuste overweging wordt slechts gesproken over ‘de beslissing’. Uit overweging 4.5.2 van het arbitraal vonnis, waarin het standpunt van Verzekeraars op dit punt wordt weergegeven, blijkt dat arbiters het bewuste verweer van Verzekeraars wel hebben onderkend. Kennelijk achtten zij dit verweer echter – teruggrijpend op de overwegingen onder 5.2.7 en 5.2.8 – niet relevant. Hiermee hebben arbiters geen essentieel verweer miskend of over het hoofd gezien, doch een inhoudelijke weging gemaakt, dit niet getoetst kan worden. Ook onderhavig beroep van Verzekeraars op de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c en d wordt mitsdien verworpen.
4.24 In het arbitraal vonnis is voorts omtrent de schade aan de isolatielaag op het dak van het bemanningencentrum – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“5.7.3 Verzekeraars hebben voorts betoogd dat Schiphol een financieel voordeel heeft behaald door de opslag van bouwmaterialen op het dak en dat dit voordeel op de uitkering in mindering moet komen. (…) Zij verwijzen hiertoe naar artikel 6:100 BW. (…).
5.7.4 Arbiters zijn van oordeel dat een rechtsgrond voor de door Verzekeraars bepleite aftrek ontbreekt. Artikel 6:100 BW maakt deel uit van afdeling 6:10 van het Burgerlijk Wetboek over ‘wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding’. Ook de verplichting tot schadevergoeding bij niet nakoming van een overeenkomst (vroeger: wanprestatie) valt hieronder, niet echter de primaire verplichting tot betaling van een bedrag uit hoofde van een overeenkomst van verzekering. Verzekeraars erkennen dit zelf ook, waar zij stellen dat de bepalingen van afdeling 6:10 van overeenkomstige toepassing kunnen zijn op niet wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding.
Voor die overeenkomstige toepassing achten arbiters in het voorliggende geval geen termen aanwezig. (…) In het licht van het gegeven dat in de toepasselijke voorwaarden wordt gerenuncieerd aan de artikelen 276/294 K past ook hier grote terughoudendheid in die zin dat een voordeelstoerekening alleen dan gerechtvaardigd lijkt indien en voor zover Schiphol heeft gekozen voor het hierboven omschreven gebruik van het dak, terwijl zij zich daarbij ten volle bewust was van de aanmerkelijke kans dat dit onder de polis gedekte schade tot gevolg zal hebben, maar deze kans op de koop heeft toegenomen in een weloverwogen streven naar een zo hoog mogelijk rendement op het werk. Dat nu is door Verzekeraars niet gesteld en blijkt overigens ook niet uit de overgelegde stukken.”
4.25 Verzekeraars hebben aangevoerd dat arbiters ten onrechte het (analoge) beroep op het leerstuk van de voordeelstoerekening, zoals neergelegd in artikel 6:100 BW hebben afgewezen. Verzekeraars hebben wel degelijk het verweer gevoerd dat de uiteindelijk opgetreden reeks van ongevallen vermeden had kunnen en moeten worden doordat Schiphol zich ervan bewust was dat de beweerdelijk gekozen werkmethode schade zou kunnen berokkenen. Dat de gekozen werkmethode samenhing met het besparen van kosten en het behalen van een zo hoog mogelijk rendement op het werk is vanzelfsprekend een gegeven, waarvan arbiters van uit hadden kunnen/moeten gaan, aldus Verzekeraars.
Schiphol heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
4.26 De rechtbank overweegt als volgt. Ook indien de stelling van Verzekeraars dat zij het door hun gestelde verweer hebben gevoerd juist is, kan dit niet tot het oordeel leiden dat er sprake is van schending van de opdracht, nu het hier – naar Verzekeraars zelf trouwens ook onderkennen – geen essentieel verweer betreft. De in dit kader naar voren gebrachte stellingen dienden slechts ter onderbouwing van het door Verzekeraars gedane (analoge) beroep op het leerstuk van de voordeelstoerekening.
Evenmin kan gezegd worden dat het arbitraal vonnis op dit punt niet met redenen is omkleed, nu de arbiters hun afwijzing van het (analoge) beroep op het leerstuk van de voordeelstoerekening hebben gemotiveerd en van een motivering die zodanig gebrekkig is dat het met een geheel ongemotiveerde beslissing op één lijn moet worden gesteld geen sprake is. Ook onderhavig beroep van Verzekeraars op de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c en d wordt derhalve verworpen.
Eindconclusie
4.27 Uit het voorgaande volgt dat geen van de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 1065 Rv zich in casu voordoet, zodat de vordering van Verzekeraars tot vernietiging van het arbitraal vonnis zal worden afgewezen.
4.28 Verzekeraars zullen als de geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen als hierna vermeld.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van Verzekeraars;
veroordeelt Verzekeraars in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Schiphol bepaald op € 248,- aan vast recht, op nihil aan overige verschotten en op € 904,- aan salaris voor de procureur;
veroordeelt Verzekeraars, indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoen, tot betaling van € 131,- aan nakosten, verhoogd met € 68,- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan Verzekeraars tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204