ECLI:NL:RBROT:2008:BD7289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
269696 HA ZA 06-2710
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen in het kader van internationale factoring

In deze zaak heeft G-Star International B.V. een vordering ingesteld tegen IFN Finance B.V. wegens onverschuldigde betalingen die G-Star heeft gedaan aan IFN in het kader van een factoringovereenkomst met Ergo Textile S.A. G-Star, een bedrijf dat handelt in textielgoederen, had facturen ontvangen van Ergo, maar deze bleken onjuist te zijn. Ergo was op 21 september 2005 in surséance van betaling gegaan en op 31 januari 2006 failliet verklaard. G-Star heeft betoogd dat zij onverschuldigd heeft betaald aan IFN en heeft een terugbetalingsverplichting op grond van artikel 6:203 BW ingeroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een rechtsgeldige cessie van de vorderingen van Ergo aan IFN, waardoor IFN als nieuwe schuldeiser moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat G-Star recht heeft op terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen, omdat IFN onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat G-Star deze bedragen onverschuldigd heeft betaald. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat IFN niet kan volstaan met een betwisting bij gebrek aan wetenschap, aangezien G-Star met justificatoire bescheiden heeft aangetoond dat de betalingen onverschuldigd waren.

De rechtbank heeft de vordering van G-Star toegewezen en IFN veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 483.030,79, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat IFN als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2008.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 269696 / HA ZA 06-2710
Uitspraak: 25 juni 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid G-STAR INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. S.P.J.F. Zwanen,
advocaat mr. D.J. Bos te Utrecht,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IFN FINANCE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. R.B. Gerretsen,
advocaten mr. R.B. Gerretsen en mr. N.W.M. van den Heuvel te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "G-Star" respectievelijk "IFN".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 21 september 2006 en de (47) door G-Star overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 G-Star is een bedrijf dat handelt in textielgoederen. Zij heeft gecontracteerd met het Griekse bedrijf Ergo Textile S.A. (hierna: “Ergo”) voor de aankoop van onder meer diverse partijen shirts en sweatshirts.
2.2 Bij brief van 11 juni 2004 heeft Ergo aan G-Star bericht dat zij een factorovereenkomst had gesloten met Laiki Factoring S.A., welke factormaatschappij lid is van de Factors Chain International. In Nederland werkt Laiki samen met IFN.
Tevens is aan G-Star medegedeeld dat vanaf genoemde datum de vorderingen van Ergo worden overgedragen aan IFN.
Genoemde brief luidt - aangehaald voor zover relevant - als volgt:
“Dear Sirs,
We herewith wish to inform you that we have entered into a factoring agreement with LAIKI FACTORING SA, member of the Factors Chain International.
In the Netherlands our factoring company co-operates with IFN Finance B.V. in Rotterdam. As you can derive from the assignment clause on our invoices, you are from now on requested to pay invoices relating to goods delivered/services rendered by us to:
IFN Finance B.V.
Lichtenauerlaan 150 P.O.
Box 8705 3009 AS
ROTTERDAM TEL.: 010-2535353
on their bank account with ABN AMRO BANK, Rotterdam, account nr.:
[banknummer] for Euro (related currencies) and [banknummer 2] for Usd
Thereby mentioning our company-name and the related invoice number(s).
In paying IFN Finance you are fully discharged from your liability to us.
Complaints concerning the merchandise delivered should still be addressed to us under simultaneous notification to IFN Finance. Any queries or claims relating to the administrative processing of invoices can also be addressed to IFN Finance.
The above mentioned mode of payment applies to invoice-accounts which you are indebted from 11/06/2004.
(…)”.
2.3 Op alle na 11 juni 2004 door Ergo aan G-Star verzonden facturen is steeds de volgende clausule vermeld:
“Onze vordering op u is door ons overgedragen aan IFN Finance (…).
Rechtsgeldige betaling kan uitsluitend geschieden, in de valuta van de factuur, op onderstaande rekening van IFN bij ABN AMRO Bank N.V. Rotterdam. Bij uw betaling gelieve u onze naam, alsmede de op de betaling betrekking hebbende factuurnummer(s) te vermelden. Bankrekening: [banknummer] (Euro) [banknummer 2] (Usd)”.
2.4 Aan Ergo is op 21 september 2005 surséance van betaling verleend. Op 31 januari 2006 is zij in staat van faillissement verklaard.
3 De vordering en het verweer
De vordering van G-Star luidt dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
IFN veroordeelt tot directe betaling aan G-Star van een totaalbedrag van € 483.030,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2005, althans vanaf 28 november 2005, althans vanaf 10 april 2005, althans vanaf de dag van dagvaarding;
IFN veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 5.160,-- overeenkomstig Rapport Voorwerk II dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met omzetbelasting;
IFN veroordeelt in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft G-Star aan deze vorderingen onder meer de onder 3.1 tot en met 3.3 genoemde stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Gebleken is dat diverse door Ergo aan G-Star verzonden facturen onjuist zijn: soms zijn de gehanteerde verkoopprijzen onjuist, soms de geleverde hoeveelheden kleding, soms beide. Voor zover G-Star op grond van deze facturen betalingen aan IFN heeft gedaan waartoe zij niet gehouden was, heeft zij onverschuldigd betaald en heeft zij uit diende hoofde recht op terugbetaling door IFN. Het gaat daarbij om de volgende acht gecursiveerde bedragen:
3.1.1 € 165.858,75
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 00746 van 6 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 7 januari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt. Ergo heeft deze factuur gecrediteerd door middel van een creditfactuur met nummer 031 van 6 december 2004, die evenwel pas op 17 maart 2005 door G-Star is ontvangen. Ter zake van de goederen waarop genoemde factuur met nummer 00746, voormeld, betrekking heeft, heeft Ergo een totaalbedrag in rekening gebracht van € 54.766,--, namelijk bij factuur met nummer 00750 van 8 december 2004 een bedrag van € 44.131,25, bij factuur met nummer 00757 van 10 december 2004 een bedrag van € 457,25 en bij factuur met nummer 00759 van 10 december 2004 een bedrag van € 10.177,50. Ook deze drie bedragen heeft G-Star op 27 december 2004 betaald aan IFN. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 165.858,75 is evenwel uitgebleven.
3.1.2 € 70.054,40
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 00769 van 14 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt. Ergo heeft deze factuur gecrediteerd door middel van een creditfactuur met nummer 100 van 20 december 2004, die evenwel pas op 8 februari 2005 door G-Star is ontvangen. Ter zake van de goederen waarop genoemde factuur met nummer 00769 betrekking heeft, heeft Ergo door middel van een factuur met nummer 00793 van 20 december 2004 een bedrag van € 70.835,20 bij G-Star in rekening gebracht, welk bedrag G-Star op 7 januari 2005 heeft betaald aan IFN. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 70.054,40 is evenwel uitgebleven.
3.1.3 € 28.352,10
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 00771 van 14 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt. Ergo heeft deze factuur gecrediteerd door middel van een creditfactuur met nummer 104 van 29 december 2004, die evenwel pas op 8 februari 2005 door G-Star is ontvangen. Ter zake van de goederen waarop genoemde factuur met nummer 00771 betrekking heeft, heeft Ergo door middel van een factuur met nummer 00811 van 29 december 2004 een bedrag van € 27.321,70 bij G-Star in rekening gebracht, welk bedrag G-Star op 19 januari 2005 heeft betaald aan IFN. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 28.352,10 is evenwel uitgebleven.
3.1.4 € 45.828,30
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 00772 van 14 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt. Ergo heeft deze factuur gecrediteerd heeft door middel van een creditfactuur met nummer 102 van 23 december 2004, die evenwel pas op 8 februari 2005 door G-Star is ontvangen. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 45.828,30 is evenwel uitgebleven.
3.1.5 € 74.663,40
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 00788 van 20 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt. Ergo heeft deze factuur gecrediteerd door middel van een creditfactuur met nummer 039 van 20 december 2004, die evenwel pas op 17 maart 2005 door G-Star is ontvangen. Ter zake van de goederen waarop genoemde factuur met nummer 00788 betrekking heeft, heeft Ergo door middel van een factuur met nummer 00012 van 12 januari 2005 een bedrag van € 32.130,80 bij G-Star in rekening gebracht, welk bedrag G-Star op 20 januari 2005 heeft betaald aan IFN. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 74.663,40 is evenwel uitgebleven.
3.1.6 € 114.513,30
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 00789 van 20 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt. Ergo heeft deze factuur gecrediteerd door middel van een creditfactuur met nummer 040 van 20 december 2004, die evenwel pas op 17 maart 2005 door G-Star is ontvangen. Ter zake van de goederen waarop genoemde factuur met nummer 00789 betrekking heeft, heeft Ergo door middel van een factuur met nummer 00829 van 31 december 2004 een bedrag van € 62.694,45 bij G-Star in rekening gebracht, welk bedrag G-Star op 19 januari 2005 heeft betaald aan IFN. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 114.513,20 is evenwel uitgebleven.
3.1.7 € 117.381,60
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 00790 van 20 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt.
Ergo heeft deze factuur gecrediteerd door middel van een creditfactuur met nummer 041 van 20 december 2004, die evenwel pas op 8 april 2005 door G-Star is ontvangen. Ter zake van de goederen waarop genoemde factuur met nummer 00790 betrekking heeft, heeft Ergo door middel van een factuur met nummer 00821 van 30 december 2004 een bedrag van € 47.450,40 bij G-Star in rekening gebracht, welk bedrag G-Star op 13 januari 2005 heeft betaald aan IFN. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 117.381,60 is evenwel uitgebleven.
3.1.8 € 61.964,95
Ergo heeft dit bedrag in rekening gebracht bij G-Star bij factuur met nummer 0791 van 20 december 2004, waarna G-Star dit bedrag op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Inmiddels is gebleken dat deze factuur ten onrechte is opgemaakt. Ergo heeft deze factuur gecrediteerd door middel van een creditfactuur met nummer 042 van 20 december 2004, die evenwel pas op 8 april 2005 door G-Star is ontvangen. Ter zake van de goederen waarop genoemde factuur met nummer 00791 betrekking heeft, heeft Ergo door middel van een factuur met nummer 00052 van 24 januari 2005 een bedrag van € 18.632,45 bij G-Star in rekening gebracht, welk bedrag G-Star op 3 februari 2005 heeft betaald aan IFN. Betaling van de creditfactuur ten bedrage van genoemd bedrag van € 61.964,95 is evenwel uitgebleven.
3.2 Op grond van het vorenstaande heeft G-Star in totaal € 678.616,80 onverschuldigd betaald aan IFN. Op dit bedrag strekt in totaal een bedrag van € 195.586,01 in mindering, te weten: - een bedrag van € 115.776,44 ter zake van een schuld van G-Star; - een bedrag van € 51.500,00 wegens betaling door derden en - een bedrag van € 28.309,57, dat reeds door Ergo is betaald.
Hieruit volgt dat een vordering van G-Star op IFN resteert van € 483.030,79.
Door G-Star zijn aanzienlijke buitengerechtelijke kosten gemaakt. G-Star is van oordeel dat IFN de buitengerechtelijke kosten overeenkomstig Rapport Voorwerk II dient te voldoen. Het betreft een bedrag van € 5.160,--, te vermeerderen met omzetbelasting. Subsidiair vordert G-Star voldoening van deze, in goede justitie vast te stellen, buitengerechtelijke kosten.
Het verweer van IFN strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van G-Star in de kosten van het geding. IFN heeft de vordering gemotiveerd betwist. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan
4 De beoordeling
Rechtskeuze
4.1 Partijen voeren de discussie over de tussen hen bestaande rechtsverhouding aan de hand van bepalingen van Nederlands recht. Daaruit leidt de rechtbank af dat partijen hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht op hun rechts- verhouding, zodat niet aan de hand van het bepaalde in artikel 4 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Verdrag van 19 juni 1980, Trb. 1980, 156 (EVO)) hoeft te worden nagegaan door welk recht de onderhavige overeenkomst wordt beheerst. De rechtbank zal dan ook Nederlands recht toepassen.
Cessie
4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat voldaan is aan de vereisten voor overdracht van de betalingsvorderingen van Ergo op G-Star aan Laiki en vervolgens aan IFN, zodat IFN als de nieuwe schuldeiser van G-Star moet worden beschouwd. Evenmin is in geschil dat in dit verband ten gunste van Ergo bevoorschotting door Laiki c.q. IFN heeft plaatsgehad van deze vorderingen.
Onverschuldigde betaling
4.3 Tegenover de met justificatoire bescheiden onderbouwde stelling van G-Star dat zij de acht, onder 3.1.1 tot en met 3.1.8 genoemde, bedragen onverschuldigd heeft betaald, heeft IFN volstaan met een betwisting-bij-gebrek-aan-wetenschap. Daarmee is sprake van een onvoldoende gemotiveerde betwisting, zodat is vast komen te staan dat G-Star voornoemde bedragen onverschuldigd heeft betaald aan IFN.
4.4 De kern van het geschil is of op IFN, op grond van het bepaalde in artikel 6:203 lid 2 BW, een terugbetalingsverplichting rust uit hoofde van ontvangst van deze onverschuldigde betaling.
Terugbetalingsverplichting
4.5 Vastgesteld wordt dat artikel 6:203 e.v. BW aan G-Star in beginsel het recht geeft op teruggave van wat onverschuldigd is betaald. In dit verband is van belang dat in de systematiek van artikel 6:203 e.v. BW drie verschillende prestaties worden onderscheiden die zonder rechtsgrond kunnen zijn verricht. De aard van de prestatie is bepalend voor de inhoud van de aanspraak op teruggave: a. Als zonder rechtsgrond een goed is gegeven, moet de ontvanger hetzelfde goed teruggeven en wel in de staat waarin hij het verkregen heeft (lid 1). b. Als een geldsom is betaald, moet de ontvanger een gelijk bedrag teruggeven (lid 2). c. Wanneer een prestatie is verricht die naar haar aard niet ongedaan gemaakt kan worden, moet voor zover dit redelijk is de waarde van de prestatie worden vergoed (lid 3 jo. artikel 6:210 lid 2 BW).
4.6 Artikel 6:203 lid 2 BW komt zowel de ontvanger als de betaler van een geldsom tegemoet en bepaalt dat van de ontvanger van een geldsom niet kan worden gevergd dat hij dezelfde munten of bankbiljetten teruggeeft. De vordering uit onverschuldigde betaling strekt in dit geval tot teruggave van een gelijk bedrag.
4.7 Dit recht op teruggave bestaat ook als de ontvanger het geld heeft uitgegeven toen hij geen rekening hoefde te houden met een verplichting tot terugbetaling. In dit verband wordt opgemerkt dat de wet niet met zoveel woorden een regeling bevat die de ontvanger van een geldsom beschermt indien deze het geld heeft uitgegeven.
4.8 Tot haar verweer heeft IFN aangevoerd dat niet IFN maar Ergo ontvanger is van de betalingen, zodat IFN niet gehouden is tot terugbetaling aan G-Star. Volgens IFN zijn de betalingen ten goede gekomen aan Ergo, aangezien deze op grond van de tussen Laiki en IFN geldende interfactorovereenkomst door IFN zijn doorbetaald aan Laiki, die op haar beurt deze betalingen verrekende met het aan Ergo ter beschikking gestelde voorschot.
Dit verweer kan niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ergo heeft G-Star bij brief van 11 juni 2004 meegedeeld dat haar vorderingen vanaf dat moment werden overgedragen aan IFN. Nu onbetwist sprake is van een rechtsgeldige cessie naar Nederlands recht, betekent dit dat IFN de nieuwe schuldeiser is. G-Star diende voortaan aan IFN te betalen, zodat IFN als ontvanger van de betalingen moet worden aangemerkt. Aangezien bij die betalingen aan IFN sprake is geweest van onverschuldigd verrichte betalingen, dient de vordering uit onverschuldigde betaling tegen IFN te worden ingesteld. De omstandigheid dat IFN deze betalingen naar een andere partij, te weten naar Ergo - haar cedent -, heeft doorgeleid, doet hieraan niet af. Dat is een aangelegenheid tussen IFN en Ergo, de partij aan wie de betalingen zijn doorgeleid, die G-Star niet aangaat. De omstandigheid dat Ergo ondertussen failliet is en geen verhaal meer biedt, komt in de verhouding tussen IFN en G-Star voor rekening en risico van IFN.
Artikel 6:204 lid 2 BW en goede trouw
IFN heeft voorst aangevoerd dat zij in de periode tot 4 oktober 2005 te goeder trouw was ten aanzien van de betalingen door G-Star. Pas op 4 oktober 2005 werd IFN door G-Star geïnformeerd over de frauduleuze handelingen van Ergo. In de periode daarvoor was IFN te goeder trouw: zij hoefde geen rekening te houden met een mogelijke verplichting van terugbetaling in verband met ondeugdelijke facturen. De vordering van G-Star dient, aldus IFN, te worden afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 6:204 lid 2 BW. Dit artikel is, al dan niet naar analogie, van toepassing op de onderhavige kwestie, aldus IFN. De vraag is of uit het bepaalde in dit artikel de bescherming van een ontvanger van een geldsom kan en mag worden afgeleid.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:204 BW is geschreven met het oog op een andere situatie. Wanneer namelijk de ontvanger niet op de juiste wijze voor een goed heeft zorg gedragen, kan het goed in waarde zijn verminderd of zelfs helemaal teniet zijn gegaan. De ontvanger schiet in dat geval tekort in de nakoming van zijn verbintenis tot teruggave van hetgeen hij ontving. Vaak is nakoming van de verbintenis tot teruggave ook onmogelijk geworden. Een schuldenaar die tekort schiet is verplicht om de schade die daardoor ontstaat te vergoeden (artikel 6:74 BW). Daarvoor is wel vereist dat de tekortkoming toerekenbaar is (artikel 6:75 BW). Artikel 6:204 BW bepaalt echter dat een ontvanger niet toerekenbaar is tekortgeschoten wanneer hij niet zorgvuldig is omgegaan met het goed toen hij geen rekening hoefde te houden met een verplichting tot teruggave. Artikel 6:204 BW voorkomt derhalve dat de ontvanger verplicht wordt om schade te vergoeden. Deze bepaling beperkt echter niet de aanspraak die artikel 6:203 BW geeft aan degene die een geldsom onverschuldigd heeft betaald. Wanneer een geldsom is betaald, moet de ontvanger een gelijk bedrag teruggeven. De omstandigheid dat het oorspronkelijk ontvangen bedrag op enige wijze verloren is gegaan, brengt niet mee dat ook niet meer een even groot bedrag (een gelijk bedrag) kan worden terugbetaald. Het vorenstaande leidt ertoe dat artikel 6:204 BW niet van toepassing is op een vordering tot nakoming van een verbintenis tot teruggave van een geldsom. Artikel 6:204 BW kan in dit verband wel van belang zijn bij de bepaling van de ingangsdatum van de wettelijke rente. Op dit punt is echter door IFN geen verweer gevoerd.
4.11 Aan het bovenstaande kan, anders dan IFN lijkt te menen, niet afdoen dat Ergo ten gunste van G-Star creditfacturen heeft opgemaakt met betrekking tot de acht, onder 3.2.1 tot en met 3.2.8 genoemde, bedragen. De betalingsverplichting vloeit immers niet voort uit deze creditfacturen maar uit de omstandigheid dat onverschuldigd is betaald in de zin van artikel 6:203 e.v. BW. Een creditfactuur belichaamt een eerder ontstaan recht op terugbetaling. Een credit- factuur doet dit recht niet ontstaan. De omstandigheid dat de creditfacturen afkomstig zijn van Ergo (en niet van Laiki of IFN) is dan ook niet van belang.
Uit de overweging 4.10, in samenhang met 4.7, volgt dat het door IFN aangevoerde beroep op goede trouw in dit verband buiten bespreking kan blijven.
IFN heeft voorts betoogd dat zij ten aanzien van de betreffende betalingen door G-Star
te goeder trouw was en beroept zich op artikel 3:36 BW. IFN stelt in dit verband dat iedere betaling een schuld veronderstelt, hetgeen tot gevolg heeft dat de partij aan wie de vordering is overgedragen en die op die vordering betaling ontvang van het bestaan van die vordering mag uitgaan. Dit betekent dat IFN op grond van de betalingen van G-Star – en dus op grond van verklaringen en gedragingen van G-Star – erop mocht vertrouwen en ook heeft vertrouwd dat sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst tussen Ergo en G-Star op grond waarvan door de laatste werd betaald. Vaststaat dat IFN dan wel Laiki, op grond van de factorovereenkomst tussen Ergo en de Griekse factormaatschappij Laiki en de interfactorovereenkomst tussen Laiki en IFN, de vorderingen die Ergo kenbaar heeft gemaakt hebben bevoorschot. In dit verband wordt vastgesteld dat IFN daarbij het bestaan van die vorderingen heeft aangenomen, namelijk door die bevoorschotting en door de overname van die vorderingen, en daarnaar geen nader onderzoek heeft gedaan. De vraag is nu of de betaling door G-Star aan IFN te beschouwen is als een gedraging die bij IFN het gerechtvaardigd vertrouwen kon wekken dat de schuld van G-Star aan Ergo wel bestond, zodat aan IFN bescherming toekomt ex artikel 3:36 BW? Niet is gesteld of gebleken dat voorafgaand aan de overdracht van de vorderingen door Ergo aan IFN, op grond waarvan door IFN de bevoorschotting aan Ergo heeft plaats gevonden, door G-Star de schijn is gewekt dat de vordering Ergo/G-Star bestond. Ook is in dit verband onvoldoende de enkele betaling van de factuur/facturen door G-Star, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 tot en met 4.11 is overwogen. Nu IFN voorts geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld, waaruit mogelijke manco’s in de verhouding tussen G-Star en Ergo kunnen volgen, die zouden kunnen leiden tot een bescherming van IFN ex artikel 3:36 BW, faalt het verweer van IFN.
Toepassing van artikel 6:149 BW - naar analogie
IFN heeft nog aangegeven dat G-Star naar analogie van artikel 6:149 BW verplicht was om IFN zo spoedig mogelijk te informeren over de onjuiste facturatie door Ergo. Na de gemotiveerde betwisting door G-Star, heeft zij deze stelling bij dupliek niet langer gehandhaafd. De rechtbank zal dan ook aan deze stelling voorbij gaan.
Maatstaven van redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 6:2 lid 2 BW
FN heeft in dit verband aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat het insolventierisico van Ergo op IFN wordt afgewenteld. IFN heeft daartoe gesteld, dat G-Star - niet Laiki, laat staan IFN - in de positie was de facturen van Ergo te beoordelen. G-Star heeft een groot aantal facturen ten onrechte betaald. Laiki en IFN konden dat niet zien, G-Star wel. G-Star had dat ook moeten zien. Bovendien heeft G-Star, toen de vermeend ondeugdelijke facturatie aan het licht kwam, Laiki noch IFN daarover ingelicht. Onder deze omstandigheden hoort het risico van insolventie van Ergo te berusten bij G-Star en niet bij Laiki of IFN, die geheel buiten de contractuele relatie tussen G-Star en Ergo stonden en aan wier beoordeling dan ook onttrokken was wat zich feitelijk tussen hen afspeelde. Daarnaast heeft IFN gesteld dat G-Star de contractuele wederpartij was van Ergo en dat het feit dat Ergo een factorovereenkomst is aangegaan dit niet anders maakt. Volgens IFN leidt toewijzing van de vordering uit onverschuldigde betaling tot een onrechtvaardige verdeling van insolventierisico’s en dient om die reden de vordering van G-Star te worden afgewezen.
Ook dit verweer slaagt niet. Een vordering uit onverschuldigde betaling is slechts in bijzondere situaties niet toewijsbaar, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Die bijzondere situaties betreffen voornamelijk gevallen van (1) rechtsverwerking en (2) onvoorziene omstandigheden. De eerste situatie doet zich hier niet voor en IFN heeft geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van onvoorziene omstandigheden.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden geconcludeerd dat de vordering van G-Star uit onverschuldigde betaling in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
IFN heeft voorts nog de omvang van het door G-Star gevorderde bedrag betwist. Zij heeft in dit verband gewezen op de omstandigheid dat in de overeenkomst tussen G-Star en Ergo van 3 augustus 2005 een bedrag van € 453.500,-- wordt genoemd als nog door G-Star te ontvangen, terwijl door Ergo in de periode voor 3 augustus 2005 een bedrag van € 225.226,80 reeds is terugbetaald. Dit brengt mee, aldus IFN, dat de vordering van G-Star niet meer kan bedragen dan € 453.300,-- verminderd met hetgeen G-Star nog aan IFN verschuldigd is. Zoals hiervoor onder 4.3 al is aangegeven, heeft IFN tegenover de met justificatoire bescheiden onderbouwde stellingen van G-Star dat zij de acht, onder 3.1.1 tot en met 3.1.8 genoemde, bedragen onverschuldigd aan IFN heeft betaald, haar stellingen niet nader gemotiveerd onderbouwd. Daarmee is sprake van een onvoldoende gemotiveerde betwisting, zodat hieruit volgt dat G-Star een bedrag van in totaal € 483.030,79 onverschuldigd heeft betaald aan IFN. De tussen G-Star en Ergo op 3 augustus 2005 gesloten overeenkomst doet hieraan niet af, nu deze overeenkomst kennelijk is gesloten ter beperking van de schade van G-Star. De vordering van G-Star kan derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 483.030,79.
G-Star heeft de wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf 13 oktober 2005. Nu op dit punt geen verweer is gevoerd door IFN, zal de rente als gevorderd - mede in aanmerking nemende het bepaalde in artikel 6:119a lid 1 BW - worden toegewezen.
De door G-Star gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal conform de aanbevelingen van het rapport Voorwerk II worden begroot op een bedrag van € 5.160,--, omdat de daarin gehanteerde tarieven in zijn algemeenheid redelijk worden geacht. Gesteld noch gebleken is dat de omzetbelasting over de buitengerechtelijke kosten geen aftrekpost is. Derhalve moet worden aangenomen dat G-Star ter zake geen schade lijdt, zodat de rechtbank de gevorderde omzetbelasting over die kosten zal afwijzen.
IFN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De door G-Star gevorderde rente over proceskosten is als onweersproken toewijsbaar, nu deze is gevorderd vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
5 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt IFN om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan G-Star te betalen het bedrag van € 488.190,79 zegge: vierhonderd achtentachtig duizend éénhonderd negentig euro en negenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW over een bedrag van € 483.030,79 vanaf 13 oktober 2005 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt IFN in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van G-Star bepaald op € 4.665,-- aan vast recht, op € 71,32 aan overige verschotten en op € 5.160,-- aan salaris voor de procureur;
bepaalt dat IFN de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW verschuldigd is over de proceskosten vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Rutten.
Uitgesproken in het openbaar. 901/209/1928