ECLI:NL:RBROT:2008:BD7291

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248549/ HA ZA 05-3029
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Hofmeijer-Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding door winkelier aan gemeente wegens wegwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een winkelier en de gemeente Rotterdam. De winkelier, eiser, vorderde schadevergoeding van de gemeente wegens hinder die hij ondervond van wegwerkzaamheden die door de gemeente werden uitgevoerd. De werkzaamheden betroffen de vervanging van riolering en de vernieuwing van de trambaan, wat leidde tot een langdurige slechte bereikbaarheid van de winkel van eiser. Eiser stelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door de werkzaamheden niet tijdig af te ronden, waardoor hij aanzienlijke bedrijfsschade had geleden. De gemeente betwistte de vordering en stelde dat de overlast binnen het normale ondernemersrisico viel.

De rechtbank overwoog dat de gemeente in het kader van haar overheidstaak werkzaamheden mag laten verrichten, ook als dit schade voor bedrijven met zich meebrengt. De rechtbank oordeelde dat de hinder die eiser had ondervonden, gezien de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden, niet buiten het normale ondernemersrisico viel. Eiser had, als redelijk handelend ondernemer, rekening moeten houden met enige vertraging en hinder. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen en wees deze af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gemeente.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijkheid en billijkheid in het kader van overheidswerkzaamheden en de verantwoordelijkheden van ondernemers om zich voor te bereiden op mogelijke hinder. De rechtbank stelde vast dat de gemeente adequaat had gecommuniceerd over de werkzaamheden en dat de schade van eiser niet het gevolg was van onrechtmatig handelen van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 248549/ HA ZA 05-3029
Uitspraak: 16 april 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
gevestigd te Rotterdam,
eiser,
procureur en advocaat mr. T.G. Kleefman
- tegen -
1 de rechtspersoon naar publiek recht de GEMEENTE ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar publiek recht de GEMEENTE ROTTERDAM, meer speciaal haar dienst GEMEENTEWERKEN ROTTERDAM
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
procureur mr. R.W.van Harmelen,
advocaat mr. S.B.Borger te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "de gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 18 oktober 2005 en de door eiser overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 8 februari 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 28 april 2006;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties;
- akte aan de zijde van [eiser], met producties;
- akte aan de zijde van de gemeente.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
[eiser] exploiteert en exploiteerde ook in 2003 een kledingzaak in een [de straat]es] te Rotterdam; dit punt is gelegen tussen het Eendrachtsplein en de kruising met de Mathenesserlaan.
2.2
In 2003 heeft de gemeente werkzaamheden aan de [de straat] laten verrichten, onder meer bestaande in het verwijderen en aanbrengen van bestrating en asfalt, vervangen van de riolering en deels verwijderen en vernieuwen van de trambaan. In dat kader is de weg, inclusief het trottoir, geruime tijd opgebroken geweest.
2.3
Een in april 2003 aan [eiser] en de andere winkeliers aan de [de straat] gezonden schrijven van de gemeente houdt voor zover thans van belang in:
“(…)
Op ... 14 april 2003 start Gemeentewerken met de werkzaamheden aan de [de straat] en omgeving.
(…)
Fase 1
De eerste fase tussen het Eendrachtsplein tot en met de kruising van de Mathenesserlaan zal plaatsvinden vanaf medio april t/m eind juli 2003.
(…)”.
2.4
Een op 19 juni 2003 aan [eiser] en de andere winkeliers aan de [de straat] gezonden schrijven van de gemeente houdt voor zover thans van belang in:
“(…)De door ons gepresenteerde planning moet helaas worden herzien. Door onvoorziene omstandigheden, met name door obstakels in de ondergrond, heeft het plaatsen van het nieuwe riool ernstige vertraging opgelopen. In samenspraak met de aannemer is gekeken welke maatregelen nodig zijn om verdere vertraging te voorkomen. (…)
Op de eerste tekening staan de werkzaamheden afgebeeld die de aannemer vanaf heden tot aan de bouwvakvakantie zal uitvoeren aan met nam het riool. Een ploeg stratenmakers zal in de bouwvakvakantie doorwerken om aansluitend op het riool het trottoir netjes af te werken.(…)
Op de tweede tekening staan de werkzaamheden gepland voor na de bouwvakvakantie. Het doel is nog steeds om het gehele werk voor 1 december 2003 afgerond te hebben(...)””
Op het eerste kaartje dat deel uitmaakt van deze brief is met kleur aangegeven voor het gedeelte van [de straat] waar [bedrijf] is gevestigd “ planning werkzaamheden vanaf heden tot 18 augustus 2003… 24 juni t/m 24 juli 2003 rioolvervanging + bestrating trottoir”.
2.5
De aannemer die in opdracht van de gemeente de onder 2.2 bedoelde werkzaamheden heeft verricht heeft de zogenaamde pauzekeet enige maanden in een parkeervak voor de etalage van de winkel van [eiser] geplaatst gehad.
3. Het geschil
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de gemeente te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 75.245,48, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 september 2003 en € 1.788 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van de gemeente in de kosten.
3.1
[eiser] legt daaraan, naast de vaststaande feiten, ten grondslag dat gedurende de werkzaamheden zijn winkel maandenlang zeer slecht bereikbaar was, terwijl die toestand veel langer heeft geduurd dan hij gelet op de mededelingen van de gemeente mocht verwachten. Hij heeft, als gevolg van de onevenredige overlast die de gemeente hem heeft bezorgd, grote bedrijfsschade geleden, die de gemeente hem dient te vergoeden.
Op (de details van) de onderbouwing wordt onder de beoordeling voor zover nodig teruggekomen.
3.2
De gemeente heeft de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
De gemeente verweert zich met de stelling dat de overlast binnen het normale ondernemersrisico valt. Voorts wordt de schade en het causaal verband met de werkzaamheden betwist.
Op (de details van) de onderbouwing wordt onder de beoordeling voor zover nodig teruggekomen.
4 De beoordeling
4.1
Ter comparitie is komen vast te staan dat per abuis twee maal dezelfde gedaagde (onder een iets andere benaming) is gedagvaard. In het hierna volgende zal worden uitgegaan van één gedaagde, te weten de gemeente Rotterdam, zoals ook reeds in het voorafgaande was gedaan.
4.2
Het primaire standpunt van [eiser] houdt in, dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, doordat het werk pas in december 2003 is afgerond, terwijl [eiser] erop vertrouwde -en gelet op de informatie van de gemeente ook mocht vertrouwen- dat het werk al in juli 2003 gereed zou zijn. Dat is ook, waarmee hij in zijn bedrijfsvoering rekening had gehouden. De vertraging is ontstaan doordat de tekeningen kennelijk onzorgvuldig zijn gemaakt en onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van kabels in de grond. Weliswaar is doorgewerkt in de bouwvakvakantie, maar dat zag niet op het gedeelte bij het pand van [eiser]. Feitelijk is het pand van [eiser], mede gelet op de werkzaamheden verderop op de [de straat], vanaf mei 2003 tot december 2003 niet, althans niet op een normale manier, bereikbaar geweest. Bovendien heeft de gemeente onvoldoende moeite gedaan om de winkel bereikbaar te houden en is zij beloftes op dat punt niet nagekomen. Dit zijn omstandigheden waarvoor de gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is. Tenslotte heeft zij de schade van [eiser] niet gecompenseerd.
Een en ander is in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur.
Subsidiair is de schade van [eiser] veroorzaakt door hinder die, gezien de aard, ernst en duur daarvan en gelet op alle omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
4.3
De gemeente erkent op zichzelf dat vertraging is ontstaan ten opzichte van de oorspronkelijke planning, maar deze vertraging is, voor het project als geheel, beperkt gebleven tot enige weken. Voor het pand van [eiser] is niet langer dan 4 weken gewerkt, zij het dat de werkzaamheden tussen 10 oktober 2003 en 4 november 2003 in plaats van tussen 24 juni 2003 en 24 juli 2003 zijn uitgevoerd. Dit is een gevolg van onvoorziene omstandigheden. De plaatsing van het riool werd gehinderd door obstakels in de grond waarvan de gemeente, ondanks onderzoek daarnaar, niet op de hoogte was, en door de omstandigheid dat de, als gevolg van onder meer het parkeergedrag, praktisch beschikbare rijbreedte afweek van de plattegrond, waardoor aanvullende verkeersmaatregelen nodig waren. De bedrijven aan de [de straat], en ook [eiser], zijn echter door de gemeente steeds adequaat op de hoogte gehouden.
De gemeente heeft voorts adequate maatregelen genomen om de bereikbaarheid van de winkel van [eiser] zoveel mogelijk te waarborgen. De [de straat] is voor autoverkeer en voetgangers open gebleven, er is steeds een planken looppad naar de winkel aanwezig geweest en de keet stond in een parkeervak, door een trottoir van 6 m breed gescheiden van de winkel van [eiser], zodat de gevel van die winkel zichtbaar was en de winkel bereikbaar.
Gegeven deze feitelijke omstandigheden en in aanmerking genomen dat het ging om noodzakelijke werkzaamheden in het publiek belang moet eventuele omzetdaling, voor zover die al veroorzaakt zou zijn door deze omstandigheden, gerekend worden tot het normale bedrijfsrisico. Daarom is van een onrechtmatige daad van de gemeente geen sprake.
Betwist wordt bovendien dat de schade van [eiser] veroorzaakt is door (de vertraging in) de werkzaamheden. De schade van [eiser] is vermoedelijk te wijten aan een algemene recessie in de branche. Tenslotte berekent [eiser] zijn schade niet correct.
4.4
De rechtbank overweegt als volgt.
In het algemeen geldt, dat de gemeente in het kader van haar overheidstaak in beginsel werkzaamheden als de onderhavige mag laten verrichten, ook als die enige schade voor bedrijven opleveren. Het behoort tot het normale ondernemersrisico dat door dit soort werkzaamheden zo nu en dan een zekere mate van hinder (en daaruit voortvloeiende schade) moet worden geduld.
Voor de vraag of in casu desniettemin sprake is van een onrechtmatige daad van de overheid moeten alle omstandigheden meegewogen worden; daarbij gaat het om de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang, de voorzienbaarheid van de overheidshandeling en de aard en omvang van de schade. Tenslotte kan nog een rol spelen of [eiser] in zodanig onevenredige mate in zijn belangen is getroffen dat het uitvoeren van de werkzaamheden zonder het treffen van een voorziening in de vorm van schadevergoeding om die reden onrechtmatig is.
4.5
Het gaat hier om werkzaamheden -vervanging van riolering, vernieuwing van de trambaan en daarmee samenhangende bestratingswerkzaamheden- die in het publiek belang (ook dat van ondernemers als [eiser], die hun winkel aan de betrokken straat drijven) in het algemeen van tijd tot tijd noodzakelijk zijn. Dat de onderhavige werkzaamheden in het publiek belang destijds redelijkerwijs noodzakelijk waren staat op zichzelf ook niet ter discussie.
Deze specifieke werkzaamheden waren voor [eiser] ook voorzienbaar. De hiervoor onder 2.3 genoemde brief van april 2003 heeft hem bereikt en gaf een goed beeld van hetgeen te verwachten viel. Voor hem was aldus voorzienbaar dat hij enige tijd geconfronteerd zou worden met overlast in de vorm van slechte(re) bereikbaarheid, zand, opgebroken rijbaan en trottoir etc. . Hij stelt zelf dat zijn winkel voornamelijk afhankelijk is van klandizie van passanten. Gelet op die aard van zijn winkel was dus te verwachten, dat die overlast zou leiden tot een zekere daling van de omzet. Dat valt in beginsel binnen het normale ondernemersrisico. Van hem kon in redelijkheid verwacht worden, dat hij zoveel mogelijk maatregelen zou nemen om zijn schade te beperken. Uit zijn eigen stellingen is op te maken dat hij dat zelf ook zo ziet en dat hij de nodige maatregelen -met name het aantrekken van aanvullend krediet- heeft genomen.
Indien dus het project zou zijn uitgevoerd zoals in de brief van april 2003 aangekondigd, zou, gezien het vorenstaande en gezien de eigen stellingen van [eiser], geen sprake zijn van een onrechtmatige daad en evenmin van een verplichting van de gemeente om schade van [eiser] te vergoeden.
4.5
Per saldo komt het er dus op aan of, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de vertraging en wijziging van de planning mede gelet op de wijze van uitvoering van de werkzaamheden dusdanig ernstig was dat een en ander niet meer binnen het normale ondernemersrisico van [eiser] valt.
Op basis van de, goed onderbouwde en op dit punt onvoldoende bestreden, stellingen van de gemeente moet worden aangenomen dat het project als geheel een vertraging van (slechts) enkele weken heeft opgelopen. Ook als wordt uitgegaan van de stellingen van de gemeente zelf is die vertraging ontstaan door omstandigheden die in haar risicosfeer liggen. Dat geldt zowel voor de kabels en leidingen die, al dan niet in verzakte toestand, in de ondergrond aanwezig waren als voor de problemen die de gemeente noemt in 8 en 9 van haar conclusie van dupliek. Deze zijn weliswaar wellicht niet voorzien, maar bevinden zich binnen de bandbreedte van de normaal te verwachten complicaties in een geval als dit.
Daar staat echter tegenover, dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke projecten vaak enige vertraging oplopen. [eiser] had, als redelijk handelend ondernemer, dan ook rekening moeten houden met een overschrijding van de planning van enige weken.
[eiser] stelt, dat hij veel langer dan aangekondigd hinder heeft gehad van de werkzaamheden. Tegenover de stellingen van [eiser] heeft de gemeente gesteld en met stukken onderbouwd dat de werkzaamheden voor de winkel van [eiser] in totaal niet meer dan 4 weken in beslag hebben genomen; dit is door [eiser] weliswaar betwist, maar die betwisting is alleen onderbouwd met een foto, die [eiser] zelf al eerder had overgelegd en toen anders had gedateerd (handgeschreven op de foto 30/10). Dat is, gegeven het door de gemeente overgelegde materiaal, onvoldoende, zodat die stelling gepasseerd wordt.
Dat betekent, dat de rechtbank ervan uitgaat dat 3 tot 4 weken -van begin oktober tot begin november 2003- voor het pand van [eiser] is gewerkt; de duur van deze werkzaamheden is dus gelijk aan wat de gemeente in april had aangekondigd. Dat deze periode, anders dan [eiser] mocht verwachten, niet in het voorjaar maar in het late najaar viel kan in redelijkheid op zichzelf niet geacht worden voor de omvang van de schade verschil gemaakt te hebben. [eiser] stelt daarover zelf alleen, dat hij meerdere kledingseizoenen heeft gemist. Dat is echter, ook als het juist is, onvoldoende. Niet valt in te zien waarom er, als er 4 weken gewerkt was in het late voorjaar (in plaats van in het late najaar) minder kledingseizoenen beïnvloed zouden zijn. Bovendien was, ook als er geen vertraging was opgelopen, op grond van meergenoemde brief van april 2003 al van tevoren duidelijk dat niet alleen voor de winkel van [eiser] maar ook elders in de straat gewerkt moest worden, zodat [eiser] hoe dan ook rekening moest houden met een langere periode van slechtere bereikbaarheid.
Een vertraging van enkele weken van het project als geheel, en dus een langere duur van de werkzaamheden verderop in de straat kan, ook in combinatie met de verschuiving van de op zichzelf qua duur conform planning uitgevoerde werkzaamheden vlak voor de winkel van [eiser], niet worden aangemerkt als een zo uitzonderlijke omstandigheid dat deze buiten het normale ondernemersrisico valt.
4.6
Tenslotte heeft [eiser] nog aangevoerd dat hij onevenredig is getroffen doordat hij extra gedupeerd is omdat de keet –anders dan bij de andere winkeliers in de straat- drie maanden bij hem voor de winkel heeft gestaan, terwijl de gemeente de bereikbaarheid van zijn winkel volstrekt onvoldoende heeft gewaarborgd.
De rechtbank begrijpt, dat daarmee hij aansluiting zoekt bij het Leffers-arrest (NJ 1992, 638) en in het kader daarvan ontstane jurisprudentie.
Deze stelling snijdt echter geen hout. Ook het dulden van een keet voor de deur van de winkel, met de daaruit voortvloeiende onvermijdelijke afname van de zichtbaarheid, behoort tot het normale ondernemersrisico. De enkele omstandigheid dat [eiser] deze keet, anders dan de andere winkeliers, maandenlang heeft moeten dulden is onvoldoende ernstig om op basis daarvan te menen dat hij, in verhouding tot de andere winkeliers in het betreffende gebied (over wie overigens niets concreets is gesteld) onevenredig zwaar getroffen is. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hier louter gaat om bedrijfsschade die het voortbestaan van de onderneming van [eiser] kennelijk niet serieus in gevaar heeft gebracht. Dat wordt niet anders als daarbij de precieze ernst van de slechte bereikbaarheid wordt betrokken, zelfs niet als juist zou zijn wat [eiser] stelt (en de gemeente betwist) over de wijze waarop zijn winkel bereikbaar werd gehouden (modder, zand, plassen, loopplanken, noodzaak tot het oversteken van de weg); volstrekt onbereikbaar is de winkel immers, naar vast staat, niet geweest.
Buiten beschouwing zijn gelaten de stellingen van [eiser] omtrent de onderlinge afhankelijkheid van zijn groothandel- en zijn winkelactiviteiten; dat zijn hem persoonlijk betreffende omstandigheden, die bij de vraag naar bedoelde onevenredigheid geen rol behoren te spelen.
4.7
Uit het voorgaande volgt, dat de grondslagen de vordering niet kunnen dragen. Voor zover de subsidiaire grondslag gebaseerd is op de stelling dat bij een rechtmatige overheidsdaad de redelijkheid en billijkheid een op zichzelf staande grondslag voor een verplichting tot het vergoeden van schade bieden, wordt deze verworpen omdat zij geen steun vindt in het recht.
Het verdere debat tussen partijen behoeft dus geen bespreking. De vordering wordt afgewezen en [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
5 De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vordering van [eiser];
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 1695,= aan vast recht en op € 2.688,= aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
106