Zaak-/rolnummer: 265963 / HA ZA 06-2067
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. H. Carels,
stichting STICHTING ALL YEAR ROUND EVENTS,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur eerst mr. H.W. Verberkmoes, thans niet langer ten processe vertegenwoordigd.
Partijen blijven verder aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "de Stichting".
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 28 maart 2007 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de processen-verbaal van getuigenverhoor.
1.2 Ter rolle van 16 april 2008 heeft de procureur van de Stichting zich onttrokken.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld vonnis is [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij op 28 december 2005 op de door de Stichting geëxploiteerde ijsbaan met een schaats in een voor haar onzichtbare spleet in de ijsvoer is blijven haken, dat zij dientengevolge is gevallen en dat de spleet in de ijsvloer onzichtbaar was door een dikke laag ijsgruis op de ijsvloer.
2.2 [eiseres] heeft in enquête naast zichzelf als getuigen doen horen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]; in contra-enquête heeft de Stichting als getuigen doen horen [contra-getuige 1], [contra getuige 2] en [contra getuige 3].
2.3 De getuigen hebben – voor zover van belang – het volgende verklaard.
“Op 28 december 2005 hadden mijn partner, mijn twee kinderen, zijn dochter en nog een nichtje en ik afgesproken om te gaan schaatsen op de ijsbaan aan de Wilhelminapier. Wij zouden daar nog twee anderen ontmoeten: [getuige 1] en haar dochter. Toen wij aankwamen zo rond 11:30/12:00 uur, waren [getuige 1] en haar dochter al aanwezig. [getuige 1] zei tegen mij dat het ijs erg slecht was en zij zei dat het geen goed idee was om te gaan schaatsen. Ik vond (…) dat we het toch maar moesten proberen. (…) Er zaten veel kuilen en bobbels in het ijs en er lag bevroren sneeuw op het ijs. Die bevroren sneeuw was aan de ijsbaan vastgevroren. Ook lag er los ijsgruis. Op een gegeven moment was ik in het midden achteruit aan het schaatsen en ik zei tegen mijn kinderen: ik ga proberen een draai te maken. (…) Ik ben met die draai begonnen, maar mijn rechter voet bleef vaststaan in het ijs. (…) Mijn voet zat vast in het ijs en ik viel. Ik probeerde overeind te komen, maar dat lukte niet. Ik had heel veel pijn aan mijn scheenbeen. (…) Nogmaals, ik voelde wel dat ik vast zat met mijn voet, maar ik heb zelf niet gezien waardoor. (…) In de tijd dat wij aan het schaatsen waren is er niet gedweild.”
“Op 28 december 2005 gingen mijn dochter en [X.]chaatsen met [X.] en haar kinderen en ook nog een logeetje. Het was mij bij aankomst meteen opgevallen dat er ijsgruis op de baan lag en dat er niet was gedweild. Ik zag het niet zitten om te gaan schaatsen (…). Op een gegeven moment was [X.] tijdens het schaatsen aan het draaien, maar haar schaats kwam in een spleet in het ijs en zij viel. Ze begon vreselijk te gillen en ik zag meteen aan de stand van haar been dat het niet goed was. (…) Ik heb echt een scheur gezien. Er zaten meer scheuren in het ijs. (…) Ik heb echt gezien dat de schaats van [X.] in het ijs vast zat. U vertelt mij dat in een eerder stadium van deze procedure door de advocaat van mevr. [eiseres] schriftelijke verklaringen zijn overgelegd. U zegt mij dat die verklaringen gevoegd zijn achter de brief van 2 februari 2007 van mr. Carels. De verklaring van 1 februari 2007 van [getuige 1] is mijn verklaring. U zegt mij dat ik in die verklaring heb geschreven dat de gleuf niet zichtbaar was omdat er over de hele baan afgeschraapt ijs lag. Ook zegt u mij dat ik heb verklaard dat ik de gleuf na de val niet meer heb bekeken. Het is bijna onmogelijk om op een gladde ijsbaan te vallen op de manier zoals [X.] viel. Haar onderbeen stond in een bepaalde stand en dat kan echt niet gebeuren bij een gladde baan. Dat kan alleen als je vast staat in het ijs. (…) Het is niet zo dat [X.] viel omdat ze haar evenwicht verloor. Dat is echt niet gebeurd.”
“Op 28 december 2005 was ik met mevr. [eiseres] aan het schaatsen op de ijsbaan aan de Wilhelminapier te Rotterdam. (…) Op een gegeven moment schaatste mevr. [eiseres] van mij weg (…). Zij wilde een draai maken, maar zij kwam met haar rechter voet in een spleet terecht en zij viel naar rechts op het ijs. (…) Er zaten veel scheuren in het ijs. U wijst mij op een schriftelijke verklaring waarvan u zegt dat die bij brief van 2 februari 2007 door de advocaat van mevr. [eiseres] in de procedure is gebracht. De schriftelijke verklaring van [getuige 2], is mijn verklaring. U zegt mij dat ik heb geschreven dat er scheuren en gaten in het ijs zaten, die je niet kon zien omdat er veel gruis op lag. Er lag heel veel gruis. (…) Je voelde de scheuren en gaten als je er overheen schaatste. Als je een bochtje wilde rijden kwam je vast te zitten. Ik zag duidelijk dat haar schaats in het ijs klikte. Ze stond bijna met de schoen van haar schaats op het ijs. (…) Ik heb tijdens het schaatsen niemand van de organisatie gezien die bezig was met de toestand van het ijs. Er is niet gedweild.”
“Op 28 december 2005 zijn we met acht personen gaan schaatsen op de schaatsbaan op de Wilhelminapier. (…) Het viel op dat er gruis lag op de baan en dat er veel scheuren in de baan zaten. Sommigen van ons vroegen of we wel zouden gaan schaatsen omdat het ijs zo slecht was. Er lag zoveel gruis op de baan dat we er sneeuwballen mee gooiden. (…) Mijn moeder wilde naar links gaan, maar haar schaats bleef vastzitten in een scheur. Haar lichaam draaide maar haar voet bleef vastzitten en toen viel zij. (…) Ik kon de scheur zien. Er lag wel gruis op de baan en ook naast de scheur en in de scheur lag gruis maar ik kon de scheur wel zien. (…) Toen wij er waren, is er niet gedweild. De scheur was ongeveer 30 centimeter lang. (…) de scheur was best wel diep.”
2.3.5 [contra-getuige 1]:
“Op 28 december 2005 was ik als beheerder aanwezig op de door de Stichting All Year Round Events geëxploiteerde ijsbaan aan de Wilhelminapier. Ik was vanaf de opening ’s ochtends tot 16:30 uur verantwoordelijk. Ik heb niet zien gebeuren hoe mevrouw [eiseres] is gevallen. (…) De toestand van het ijs was normaal. (…) Er lag een normale hoeveelheid gruis op de baan. (…) Er zaten geen scheuren in het ijs waarover klachten zijn geweest. ’s Middags bij het vegen is ook niets van een grote scheur gebleken. Ik was bij dat vegen aanwezig en ik heb de baan toen zelf geïnspecteerd. (…) Ik heb niet iets noemenswaardigs geconstateerd. Ik heb zelf de baan bekeken op de plek toen de ambulance weg was.”
2.3.6 [contra getuige 2]:
“Ik heb op 28 december 2005 om half 5 de dienst van [contra getuige 1] overgenomen. Wij hebben toen samen het ijs geïnspecteerd. Ik ben zelf niet aanwezig geweest op het moment dat mevrouw [eiseres] viel. (…) Er lag om half 5 een normale hoeveelheid gruis op het ijs. (…) Bij deze inspectie hebben wij geen bijzonderheden aan het ijs gezien. (…) Er zaten geen grote scheuren in het ijs.”
2.3.7 [contra getuige 3]:
“Op 28 december 2005 ben ik ’s avonds aanwezig geweest op de door de Stichting All Year Round Events geëxploiteerde ijsbaan aan de Wilhelminapier te Rotterdam. De toestand van het ijs was ’s avonds goed. Ik weet niet wat de toestand van het ijs was ten tijde van het ongeval.”
2.4 De rechtbank stelt bij de waardering van het bijgebrachte bewijs voorop dat uit artikel 164 lid 2 Rv volgt dat hetgeen door een partijgetuige, op wie de bewijslast rust, is verklaard geen bewijs in zijn/haar voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij die partijverklaring (voldoende) geloofwaardig maken. Hieruit volgt dat de door [eiseres] afgelegde verklaring alleen kan strekken ter aanvulling van ander, onvolledig bewijs. Nu de getuige [getuige 3] ten tijde van het afleggen van haar verklaring de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, zal de rechtbank op de verklaring van deze getuige niet (mede) het te leveren bewijs aannemen.
2.5 Ten aanzien van de vraag of [eiseres] geslaagd is in het haar opgedragen bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
2.5.1 Op grond van de inhoud van de verklaringen van de getuigen (afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien) acht de rechtbank bewezen dat [eiseres] op 28 december 2005 op de door de Stichting geëxploiteerde ijsbaan met een schaats in een spleet in de ijsvloer is blijven haken en dat zij dientengevolge is gevallen. Daarbij heeft de rechtbank met name de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in aanmerking genomen. Hoewel de verklaringen van deze getuigen met de nodige omzichtigheid dienen te worden beoordeeld gelet op het belang dat deze getuigen kunnen hebben bij de afloop van de onderhavige zaak, acht de rechtbank deze verklaringen voldoende betrouwbaar en geloofwaardig. In de eerste plaats omdat deze verklaringen zijn gebaseerd op eigen rechtstreekse waarnemingen. Voorts omdat deze verklaringen in voldoende mate eensluidend zijn en elkaar op essentiële punten ondersteunen. Deze verklaringen zijn dan ook sterk genoeg om de partijverklaring van [eiseres] aan te vullen. Tegenover de verklaringen van de getuigen [eiseres], [getuige 1] en [getuige 2] kan aan de door [contra getuige 1] afgelegde verklaring onvoldoende gewicht worden toegekend om aan het door [eiseres] bijgebrachte bewijs af te doen. De ten opzichte van de getuigen [eiseres], [getuige 1] en [getuige 2] (met betrekking tot de toestand van het ijs) andersluidende door de getuige [contra getuige 1] afgelegde verklaring wordt niet ondersteund door enig andere verklaring. De getuigen [contra getuige 2] en [contra getuige 3] verklaren immers niets over de toestand van het ijs op het moment dat [eiseres] viel en de door deze getuigen afgelegde verklaringen zijn dan ook niet relevant voor de beoordeling van de vraag of het bewijs is geleverd. Bovendien is de verklaring afgelegd door de getuige [contra getuige 1] niet in strijd met de door de getuigen [eiseres], [getuige 1] en [getuige 2] afgelegde verklaringen. Dat er geen scheuren in het ijs zaten waarover klachten zijn geweest en dat er bij het vegen niet van grote scheuren is gebleken, sluit op zich niet uit dat [eiseres] met een schaats in een scheur in het ijs is blijven haken.
2.5.2 De rechtbank acht evenwel niet bewezen dat de betreffende spleet in de ijsvloer onzichtbaar was door een dikke laag ijsgruis op de ijsvloer. Op dit punt van de bewijsopdracht hebben de getuigen [eiseres], [getuige 1] en [getuige 2] niets verklaard anders dan dat er ijsgruis op de baan lag. De enige die daarover heeft verklaard is de getuige [getuige 3]. Zij heeft echter verklaard dat de betreffende scheur, ondanks ijsgruis op de baan, voor haar niettemin zichtbaar was.
2.6 Nu na bewijslevering met betrekking tot de toedracht van het ongeval in rechte is vast komen te staan dat [eiseres] op 28 december 2005 op de door de Stichting geëxploiteerde ijsbaan met een schaats in een spleet in de ijsvloer is blijven haken en dat zij dientengevolge is gevallen, dient te worden bezien of de Stichting aansprakelijk is voor het door [eiseres] opgelopen letsel en de schade ten gevolge van haar val op de ijsbaan.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de Stichting wanprestatie heeft gepleegd, althans dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, althans dat zij als bezitter/exploitant van de ijsbaan aansprakelijk is voor het door [eiseres] opgelopen letsel en de schade ten gevolge van haar val op de ijsbaan. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
2.6.1 De stelling van [eiseres] dat de Stichting wanprestatie heeft gepleegd, is niet onderbouwd en wordt om die reden gepasseerd. Eerst ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiseres] gesteld dat de primaire grondslag van haar vordering gelegen is in de contractuele relatie van partijen. Zij heeft niet gesteld welke verplichtingen uit de overeenkomst tussen partijen door de Stichting niet zijn nagekomen.
Van haar had verwacht mogen worden dat zij haar stelling ter zake had geconcretiseerd. Nu [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijsvoering niet toegekomen.
2.6.2 Ter onderbouwing van haar stelling dat de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld, heeft [eiseres] aangevoerd dat de Stichting in strijd heeft gehandeld met de door de gemeente aan haar afgegeven vergunning, in het bijzonder de daarin opgenomen voorwaarde die inhoudt dat de Stichting voldoende maatregelen dient te nemen om de veiligheid van bezoekers en deelnemers aan het evenement te waarborgen. De Stichting heeft gemotiveerd betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met de door de gemeente aan haar afgegeven vergunning. De gemeente heeft – zoals te doen gebruikelijk bij evenementen – een algemene vergunning afgegeven waarin geen bijzondere eisen zijn opgenomen waaraan een schaatsbaan als de onderhavige moet voldoen, aldus de Stichting. Gelet op voorgaande gemotiveerde betwisting van de Stichting had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [eiseres] gelegen haar stelling dienaangaande nader te onderbouwen. Door dit na te laten, dient de stelling van [eiseres] dat de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld als onvoldoende onderbouwd te worden gepasseerd. Aan bewijsvoering wordt dan ook niet toegekomen.
2.6.3 Resteert de beoordeling van het beroep van [eiseres] op artikel 6:173 BW dan wel artikel 6:174 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichting als bezitter van de ijsbaan is aan te merken. Nu gesteld noch gebleken is dat de onderhavige ijsbaan een gebouw of werk betreft dat duurzaam met de grond is verenigd, is geen sprake van een opstal in de zin van artikel 6:174 BW. Mitsdien dient de ijsbaan te worden gekwalificeerd als een roerende zaak in de zin van artikel 6:173 BW. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen aan een ‘mobiele’ ijsbaan als de onderhavige niet dezelfde eisen worden gesteld als aan een ijsbaan als bijvoorbeeld Thialf. Bij een ijsbaan als de onderhavige zijn hobbeltjes, ijsgruis en kleine scheurtjes in beginsel acceptabel. Dit laat evenwel onverlet dat (ook) aan een ijsbaan als de onderhavige de eis gesteld mag worden dat daarin geen scheuren (zichtbaar of onzichtbaar) aanwezig zijn die zo groot zijn dat je daarin met een schaats kunt blijven haken. Vast staat dat [eiseres] met een schaats in een spleet in de ijsvloer van de door de Stichting geëxploiteerde ijsbaan is blijven haken. Mitsdien beantwoordde de ijsbaan niet aan de eigenschappen die men daarvan redelijkerwijs mocht verwachten en is sprake van een gebrekkige zaak in de zin van artikel 6:173 BW. Een spleet in de ijsvloer bergt het (bijzondere) gevaar in zich dat daar iemand onbedoeld met een schaats in blijft haken en dientengevolge valt en letsel bekomt, hetgeen zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan. Gesteld noch gebleken is dat de spleet in de ijsvloer en het oplopen van letsel door [eiseres] een ononderbroken of nauwelijks te onderbreken gebeurtenis hebben gevormd die veroorzaakt werd door een van buiten komende omstandigheid. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Stichting als bezitter van de gebrekkige ijsbaan aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade ten gevolge van haar val op de ijsbaan.
2.7 Vervolgens dient bezien te worden of opgaat het beroep van de Stichting op het feit dat zij iedere aansprakelijkheid heeft uitgesloten. Als niet weersproken staat vast dat de Stichting aan ieder bezoeker, onder wie [eiseres], vermeldt dat het betreden van de ijsbaan ‘voor eigen risico’ gebeurt. Tussen partijen is niet in geschil dat deze vermelding een algemene voorwaarde betreft die een uitsluiting inhoudt van aansprakelijkheid c.q. een exoneratiebeding betreft.
Ten verwere tegen het beroep van de Stichting op deze exoneratie heeft [eiseres] betoogd, althans zo verstaat de rechtbank haar stellingen, dat deze exoneratie onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 aanhef en onder a BW. Ingevolge artikel 6:233 aanhef en onder a BW is een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar, indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Een beding als het onderhavige, dat ten nadele van de consument afwijkt van de wettelijke bepalingen over de verplichting tot schadevergoeding, wordt ingevolge artikel 6:237 aanhef en onder f vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Bij de beantwoording van de vraag of in dit geval hantering van het beding niettemin gerechtvaardigd is, zal (onder meer) in aanmerking moeten worden genomen de aard van de uitgesloten schadeoorzaak, de schadesoort, hoe laakbaar de fout die tot aansprakelijkheid leidt, is geweest, wat de gevolgen van die fout zijn en in hoeverre de daardoor ontstane schade al dan niet verzekerbaar is. De rechtbank acht het debat op dit punt tussen partijen onvoldoende gevoerd. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van de Stichting. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
2.8 De rechtbank is vooralsnog van oordeel dat de door [eiseres] geleden schade (voldoende) in dit geding moet kunnen worden vastgesteld. De rechtbank ziet daarom geen reden om voor de vaststelling van de schade te verwijzen naar een schadestaatprocedure. [eiseres] wordt dan ook verzocht zich in deze procedure uit te laten over de omvang van haar schade. De rechtbank zal de zaak daarom naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiseres]. De Stichting zal in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
2.9 In afwachting van de nadere aktewisseling houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
3 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 13 augustus 2008 voor het nemen van een akte door de Stichting als bedoeld in r.o. 2.7 en voor het nemen van een akte door [eiseres] als bedoeld in r.o. 2.8.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
801/336