ECLI:NL:RBROT:2008:BD9716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
276861/HA ZA 07-203
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Zelm van Eldik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen erkenning van Panamese rechterlijke uitspraak over kostenveroordeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, hebben de eiseressen in conventie, aangeduid als Rohden c.s., en de gedaagde in conventie, Schutter, een geschil over de erkenning van een Panamese rechterlijke uitspraak betreffende kostenveroordelingen. De rechtbank heeft op 30 juli 2008 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin Rohden c.s. een executoriale titel in Nederland wilden verkrijgen voor de kosten die door de Panamese rechter aan Schutter waren opgelegd. De rechtbank te Panama had eerder de vordering van Schutter afgewezen en haar in de kosten veroordeeld. Rohden c.s. stelde dat de Panamese uitspraak niet aan de eisen van behoorlijke rechtspleging voldeed, omdat Schutter niet in de gelegenheid was gesteld om zich over de verzoeken van Rohden c.s. uit te laten. De rechtbank te Rotterdam oordeelde dat de uitspraken van de Panamese rechter niet het vereiste gezag konden hebben, omdat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden. Hierdoor kon de vordering van Rohden c.s. niet worden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Schutter tot vergoeding van de door haar betaalde kosten ook niet kon slagen, omdat deze niet op een rechtsgeldige basis was ingesteld. De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor verdere behandeling van de vorderingen van beide partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 276861/HA ZA 07-203
Uitspraak: 30 juli 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats MS "AQUILA" SHIPPING COMPANY LTD.,
gevestigd te Saint John's, Antigua and Barbuda,
2. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats ROHDEN BEREEDERUNG GMBH & CO KG,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
procureur mr E.A. Bik,
advocaat mr M.J.E. Harmsen,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHUTTER SHIPPING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr P.H.C.M. van Swaaij,
advocaat mr M. Bolè (Amsterdam).
Eiseressen in conventie / verweersters in reconventie worden hierna samen aangeduid als "Rohden c.s." en afzonderlijk als "Aquila" en "Rohden". Gedaagde in conventie / eiseres in reconventie wordt hierna aangeduid als "Schutter".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 23 november 2006;
- herstelexploit d.d. 18 december 2006;
- akte houdende overlegging producties van Rohden c.s.;
- conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie, met producties;
- conclusie van repliek, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- conclusie van dupliek in conventie alsmede conclusie van repliek in
reconventie houdende vermeerdering van eis;
- conclusie van dupliek in reconventie.
- de stukken van het op 10 november 2006 ten verzoeke van Rohden c.s. en ten laste van
Schutter onder Fortis Bank (Nederland) N.V. gelegde conservatoire beslag.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
In januari 2001 heeft Schutter, scheepsmakelaar, betalingen gedaan ter zake van leveranties en diensten ten behoeve van het ms. Aquila (later genaamd Cygnus) dat toen in de haven van Rotterdam lag. Het ging onder meer om bunkerolie, havengeld en loodsdiensten. Het schip was eigendom van Aquila. Schutter heeft de geleverde goederen en diensten aanvankelijk in rekening gebracht bij Emed Shipping, bevrachter van het schip, die echter insolvent bleek te zijn. Daarop heeft Schutter Rohden c.s. aangesproken tot betaling van de leveranties en diensten. Rohden wordt door Schutter aangeduid als reder van het schip en door Rohden c.s. als "operator".
2.2
Toen betaling door Rohden c.s. uitbleef, heeft Schutter op 4 januari 2002 voor haar vordering beslag doen leggen op het schip dat zich op dat moment in Panama bevond. Nadat door Rohden c.s. een garantie was gesteld voor het door Schutter gevorderde bedrag van USD 50.322,-, is het beslag opgeheven. Om onder de garantie betaling te kunnen verkrijgen, heeft Schutter voor de rechtbank in Panama een vordering tot betaling ingesteld tegen Rohden c.s. Deze is in het geding verschenen en heeft verweer gevoerd.
2.3
Bij uitspraak van 30 september 2004 (sentence no. 4) heeft de rechtbank te Panama de vordering van Schutter afgewezen en Schutter veroordeeld in de kosten. De kosten "for legal work" [in de Engelse vertaling] werden begroot op USD 10.288,69. Aan de griffier werd opdracht gegeven "to settle the relevant expenses". Deze uitspraak is op 7 oktober 2004 betekend aan Dudley & Asociados, de Panamese advocaat die optrad voor Schutter.
2.4
De Panamese advocaat van Rohden c.s., Morgan & Morgan, heeft vervolgens bij de rechtbank te Panama een verzoek ingediend om deze proceskostenveroordeling te herzien en het vastgestelde bedrag te verhogen (omdat er twee gedaagden waren en vanwege de complexiteit van de zaak). Bij uitspraak (court order no. 185) van 25 oktober 2004 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Deze uitspraak is op 16 november 2004 aan Dudley & Asociados betekend.
2.5
Blijkens een uitspraak (court order no. 182) van 3 oktober 2005 heeft de griffier een kostenbegroting opgesteld, kennelijk ter uitvoering van de uitspraak van 30 september 2004 en zoals verzocht door Rohden c.s. ("by petition contained on pg. 346 to 592 of the file"). De rechtbank keurde deze kostenbegroting goed en bepaalde het door Schutter aan
Rohden c.s. te betalen bedrag op B/. 8.931,10 [Balboas vertaald als: $].
2.6
De Panamese advocaat van Rohden c.s. heeft daarna bij de rechtbank te Panama een verzoek ingediend om de uitspraak van 3 oktober 2005 te herzien omdat geen rekening was gehouden met de kosten van het laten uitstaan van de garantie.
Bij uitspraak (court order no. 30) van 22 februari 2006 heeft de rechtbank de uitspraak van
3 oktober 2005 in die zin herzien dat wegens die garantiekosten nog een bedrag van
B/. 34.380,96 [vertaald als: $ 34.380,96] werd toegevoegd, derhalve tot een totaalbedrag van B/. 43.312,06 [$ 43.312,06] en welk totaalbedrag aan Rohden c.s. moest worden betaald [door Schutter].
Deze uitspraak van 22 februari 2006 is door de griffier bij decreet (edict no. 60) bekend gemaakt door middel van aanplakking op een bord in het gerechtsgebouw gedurende de periode van 23 tot 28 februari 2006.
2.7
Bij dagvaarding van 20 oktober 2006 heeft Rohden c.s. Schutter in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank te Rotterdam tot betaling van USD 53.600,57 (10.288,69 + 8.931,10 + 34.380,96). De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij vonnis van 21 november 2006 toegewezen tot een bedrag van USD 10.288,69, vermeerderd met rente en een bedrag wegens buitengerechtelijke kosten en de vordering voor het overige afgewezen. Schutter heeft het bedrag van USD 10.288,69 daarna betaald.
3. De vordering in conventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Schutter te veroordelen aan Rohden c.s. te betalen:
-primair: USD 53.600,75, met rente over USD 10.288,69 per 30 september 2004, althans
7 oktober 2004 en over USD 8.931,10 per 3 oktober 2005 en over USD 43.312,06 per
22 februari 2006, althans in alle gevallen per 24 mei 2006, althans vanaf de dag van dagvaarding,
-subsidiair: € 62.980,45 en USD 19.818,16, met rente per 4 januari 2002, althans per
30 september 2004,
alsmede de verdere schade door Rohden c.s. geleden, inclusief de kosten van rechtsbijstand voorafgaand aan de dagvaarding en van beslaglegging, nader op te maken bij staat,
met veroordeling van Schutter in de kosten van de procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Rohden c.s. aan de vordering - kort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd:
-primair: zij wil op de voet van art. 431 tweede lid Rv een executoriale titel in Nederland verkrijgen voor het bedrag van de kostenveroordelingen; daarvoor is een marginale toetsing van de beslissingen van de Panamese rechter voldoende; aan de daarvoor geldende eisen - rechtsmacht, behoorlijke rechtspleging, geen strijd met de openbare orde - is hier voldaan;
ook bij een inhoudelijke beoordeling van de gevorderde kosten dienen deze te worden toegewezen;
-subsidiair: Schutter heeft door de beslaglegging op het schip voor een grotendeels ondeugdelijke vordering onrechtmatig gehandeld, zodat zij gehouden is tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade wegens de kosten van de bankgarantie, koersverlies en juridische kosten ten belope van de gevorderde bedragen.
4. Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Rohden c.s. in de kosten van het geding.
Schutter heeft daartoe het volgende aangevoerd:
-Schutter verzet zich niet tegen de kostenveroordeling tot USD 10.288,69 (waarvoor Rohden c.s. in kort geding al een titel heeft verkregen); daarop komt in mindering een door haar voor de beslaglegging in Panama gestelde en door haar verbeurde cautie van
USD 4.400,-; het saldo van USD 5.888,69 is verrekend met de grotere vordering in reconventie; in elk geval kan vanwege de cautie USD 1.000,- worden afgetrokken;
-de latere kostenveroordelingen zijn niet tot stand gekomen na een behoorlijke rechtsgang; de verzoekschriften daartoe waren Schutter niet bekend, de beweerde kosten waren niet in de hoofdprocedure aangevoerd, de beschikkingen zijn niet aan Schutter betekend; aanplakking kan niet gelden als voldoende kennisgeving; kopieën zijn pas verstrekt toen er geen verzet meer openstond; de aangevoerde kosten konden niet gelden als "expenses"; erkenning zou in strijd komen met de hier geldende openbare orde;
-het beslag in Panama is niet ten onrechte gelegd, nu door of namens Rohden c.s. een bedrag van USD 3.878,55 schuldig is erkend.
5. De vordering in reconventie
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Rohden c.s. te veroordelen aan Schutter te betalen:
-€ 12.824,25 met rente vanaf 4 januari 2002,
-USD 28.443,45, althans de tegenwaarde in euro naar de koers van de dag van betaling, met rente vanaf 4 janauri 2002 over USD 18.154,76 en vanaf 7 oktober 2004 over
USD 10.288,69,
-€ 1.832,60 wegens buitengerechtelijke kosten met rente vanaf 25 april 2007,
met veroordeling van Rohden c.s. in de kosten van het geding.
Aan deze vordering heeft Schutter naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven ten grondslag gelegd:
-Rohden c.s. is ingevolge art. 8:360 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de goederen en diensten die Schutter heeft geleverd [betaald], ten bedrage van
(USD 31.322,- min USD 3.878,55 betaald is pro resto) USD 27.443,45 en NLG 28.260,93 (€ 12.824,25) en deze bedragen zijn met voorrang verhaalbaar op het schip krachtens
art. 8:217 lid 1 sub c BW;
-Rohden c.s. is ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van Schutter en dient de genoemde bedragen uit hoofde van art. 6:212 BW te vergoeden;
-zij verkreeg een vordering op grond van zaakwaarneming (art. 6:200 BW);
-het bedrag van USD 27.443,45 kan worden verminderd met USD 9.288,69 (USD 10.288,69 min USD 1.000,- vanwege de gestelde cautie) en moet weer worden vermeerderd met
USD 10.288,69 tot USD 28.443,45;
-Schutter heeft aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 1.832,60.
6. Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Schutter in de kosten van het geding.
Naast hetgeen Rohden c.s. in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe aangevoerd:
-de vordering tot betaling van de facturen is verjaard;
-op grond van het gezag van gewijsde van de Panamese uitspraak over de vordering van Schutter kan deze niet nogmaals worden ingesteld;
-de gestelde grondslagen voor de vordering zijn ondeugdelijk;
-van verrekening kan geen sprake zijn; de buitengerechtelijke kosten worden betwist.
7. De beoordeling
in conventie
7.1
De rechtbank te Panama heeft de door Schutter aanhangig gemaakte vordering op
30 september 2004 afgewezen. De door Schutter aangevoerde grondslag van ongerechtvaardigde verrijking werd, als zijnde te laat ingebracht, gepasseerd. Schutter werd in de kosten veroordeeld. De proceskosten werden bepaald op USD 10.288,69. Aan de griffier werd verder opgedragen "to settle the relevant expenses".
7.2
Schutter heeft afgezien van hoger beroep, zodat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Niet is omstreden dat deze tussen partijen gezag van gewijsde heeft. Nadat Schutter daartoe ook nog in oktober 2006 door de voorzieningenrechter te Rotterdam was veroordeeld, heeft Schutter het bedrag van USD 10.288,69 betaald, volgens Schutter: met rente vanaf 7 oktober 2004. Het is niet duidelijk waarom Schutter van mening lijkt te zijn dat deze betaling onverschuldigd was (repliek in reconventie onder 6). Zij wenst dit bedrag blijkbaar in elk geval te verrekenen met haar vordering in reconventie.
Nu dit bedrag inmiddels is betaald, kennelijk in januari 2007, kan dit niet meer
(in hoofdsom) worden toegewezen.
7.3
De primaire vordering van Rohden c.s. berust voor het overige op de uitspraken van de rechtbank te Panama van 3 oktober 2005 en 22 februari 2006. De eerste betreft de goedkeuring van een door de griffier opgestelde "liquidation of expenses", de tweede behelst een verbetering en aanvulling van de eerste. Gelet op (de Engelse vertaling van) de tekst van deze uitspraken, kunnen deze bezwaarlijk anders worden begrepen dan als de vaststelling van hetgeen terzake van de "expenses" door Schutter aan Rohden c.s. moet worden betaald, zulks ten vervolge op en als uitvoering van de veroordeling in de kosten in de uitspraak van 30 september 2004. Ook deze nadere uitspraken kunnen derhalve worden gezien als veroordeling door de rechter van Schutter om de genoemde bedragen te betalen.
7.4
Bij gebreke van een daartoe strekkende wetsbepaling of verdrag (en nu de EEX-Vo toepassing mist), kan ten aanzien van deze twee nadere uitspraken geen verlof tot tenuitvoerlegging worden verleend. Voor het verkrijgen van een titel in Nederland moet Rohden c.s. haar vordering tot vergoeding van kosten bij de Nederlandse rechter instellen op de voet van art. 431 lid 2 Rv.
7.5
Voor de vraag in hoeverre daarbij aan de uitspraken van 3 oktober 2005 en 22 februari 2006 gezag behoort te worden toegekend is hier vooral van belang of deze uitspraken naar in Nederland heersende opvattingen zijn totstandgekomen na een behoorlijke rechtspleging.
7.6
Bij de beoordeling daarvan kan - naast hetgeen al is vermeld onder 2.5 en 2.6 - het volgende in aanmerking worden genomen.
(a) Schutter heeft haar vordering aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Panama; daarna volgde een procedure op tegenspraak;
(b) bij uitspraak van 30 september 2004 is Schutter als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten; deze proceskosten zouden voor een deel, de "relevant expenses", nader moeten worden vastgesteld; volgens de Panamese rechtspleging zouden deze "expenses" blijkbaar eerst worden begroot door de griffier en zou de rechter deze kostenbegroting vervolgens moeten goedkeuren en daarmee vaststellen;
(c) op 11 juli 2005 diende de Panamese advocaat van Rohden c.s. bij de griffier een verzoek in tot het vaststellen van al haar kosten, vergezeld van bewijsstukken voor de diverse kosten waarvan Rohden c.s. vergoeding wenste;
(d) bij het begroten en vervolgens, op 3 oktober 2005, vaststellen van de "expenses" werd klaarblijkelijk acht geslagen op dit verzoek en op de daarbij aangedragen gegevens en bewijsstukken;
(e) na het vaststellen van de begroting heeft de advocaat van Rohden c.s. op 19 oktober 2005 om verbetering en wijziging gevraagd; op basis daarvan gaf de rechtbank op 22 februari 2006 een beslissing waarbij de te vergoeden kosten nog aanzienlijk werden verhoogd;
(f) deze twee beslissingen over de omvang van de te vergoeden "expenses" behelsden in feite een nadere vaststelling van de betalingsverplichtingen van Schutter als de in het ongelijk gestelde partij, ten vervolge op de procedure op tegenspraak die was uitgemond in de uitspraak van 30 september 2004; in die procedure was over de "expenses" nog geen partijdebat gevoerd;
(g) aan Schutter of haar Panamese advocaat is geen mededeling gedaan van het - geruime tijd na laatstgenoemde uitspraak ingediende - verzoek van Rohden c.s. tot het opstellen van de begroting van de "expenses", noch van de daarbij overgelegde stukken; het ging hier blijkbaar om 247 pagina's die niet eerder in het geding waren gebracht;
(h) aan Schutter of haar Panamese advocaat is evenmin mededeling gedaan van het verzoek om de opgestelde en goedgekeurde begroting te verbeteren en om deze aan te vullen tot een hoger totaalbedrag;
(i) niet blijkt dat Schutter of haar Panamese advocaat van die verzoeken en gegevens op de hoogte was of had behoren te zijn; dat laatste volgt niet uit het ter griffie achterlaten van een kopie van de betreffende stukken;
(j) de uitspraken van 3 oktober 2005 en 22 februari 2006 zijn aldus totstandgekomen alleen op basis van de door Rohden c.s. gedane verzoeken en overgelegde stukken, zonder dat Schutter in de gelegenheid werd gesteld om zich daarover uit te laten.
7.7
Deze gang van zaken moet worden beschouwd als strijdig met het fundamentele processuele beginsel van hoor en wederhoor, zodat aan deze twee uitspraken geen gezag kan worden toegekend. Daaraan doet niet af dat na de uitspraak van 30 september 2004 te verwachten viel dat de "expenses" nog zouden worden begroot en vastgesteld en evenmin dat deze gang van zaken in de Panamese rechtspleging gebruikelijk zou zijn.Het beginsel van hoor en wederhoor geldt ook voor een vervolgprocedure tot het nader vaststellen van de door Schutter te vergoeden kosten.
Ook kan aan dit oordeel niet afdoen dat de uitspraak van 3 oktober 2005 op 17 (of 19) oktober 2005 in ontvangst is genomen door de Panamese advocaat van Schutter, dat de uitspraak van 22 februari 2006 op de in Panama gebruikelijke wijze is aangeplakt en dat (de advocaat van) Schutter wellicht tijdig een rechtsmiddel had kunnen instellen tegen deze uitspraken. Bepalend voor het gezag van deze uitspraken is of deze op een behoorlijke wijze zijn totstandgekomen, hetgeen niet het geval is.
7.8
Het voorgaande betekent dat een inhoudelijke beoordeling dient plaats te vinden van het door Rohden c.s. primair gevorderde: vergoeding van de door haar gemaakte kosten in het kader van de tegen haar ingestelde vordering voor de rechter te Panama. Vergoeding van deze kosten berust op art. 430 van de Panamese "Code of Maritime Procedure".
Niet is aangevoerd of gebleken dat het vaststellen van deze kosten geheel is voorbehouden aan de Panamese rechter en dat deze niet ook door de Nederlandse rechter zouden kunnen worden bepaald volgens de daarvoor in Panama gehanteerde regels.
7.9
Rohden c.s. heeft de verzoekschriften overgelegd van haar Panamese advocaat d.d. 11 juli 2004 en 19 oktober 2005, respectievelijk tot het opmaken en vaststellen van de begroting van haar "expenses" en tot het verbeteren en wijzigen van de uitspraak van 3 oktober 2005, alsmede de aanzienlijke hoeveelheid bijbehorende stukken. De gestelde "expenses" bestaan uit een groot aantal verschillende posten.
Schutter heeft de juistheid van (de vaststelling van) de kosten in de bewuste twee uitspraken betwist, zonder daarbij gedetailleerd in te gaan op deze overgelegde verzoekschriften en bijbehorende stukken. Als gevolg daarvan heeft hierover in deze procedure nog geen debat plaatsgevonden. Dat zal alsnog kunnen gebeuren, waarbij Schutter als eerste aan het woord is. Partijen dienen tevens nadere opheldering te verschaffen over de cautie ten bedrage van USD 4.400,- die destijds door Schutter is gesteld of gestort bij de rechtbank te Panama.
7.1
De subsidiaire grondslag van de vordering van Rohden c.s. kan, in elk geval vooralsnog, onbesproken blijven.
in reconventie
7.11
De vordering van Schutter strekt ertoe dat Rohden c.s. haar de betalingen vergoedt die zij in januari 2001 heeft gedaan terzake van leveranties en diensten ten behoeve van het
ms. Aquila dat toen in de haven van Rotterdam was. Zij voert daarvoor verschillende juridische grondslagen aan. Partijen zijn het erover eens dat daarop steeds Nederlands recht van toepassing is.
7.12
De door Schutter verrichte betalingen hebben ten eerste betrekking op het leveren van bunkers op 6 januari 2001 aan de Aquila voor een bedrag van USD 31.322,- en ten tweede op andere leveranties en diverse diensten voor een bedrag van NLG 28.260,93
(€ 12.824,25).
Een gedeelte van de bedoelde diensten betreft loodsgelden (NLG 4.878,74), havengelden (NLG 4.345,-) en scheepsverkeersdiensten (NLG 250,-), in totaal
NLG 9.473,74. Naar de rechtbank begrijpt, is tijdens de procedure in Panama door
Rohden c.s. alsnog USD 3.878,55 aan Schutter betaald als het equivalent van
NLG 9.473,74, omdat de betreffende kosten naar Nederlands recht verhaalbaar waren op het schip. Schutter brengt het bedrag van USD 3.878,55 ook in mindering op haar vordering.
7.13
Schutter vordert vergoeding van het restant vooreerst op grond van art. 8:360 lid 1 BW respectievelijk art. 8:217 lid 1 BW.
Anders dan Rohden c.s. aanvoert, heeft de rechtbank te Panama daarover geen oordeel gegeven in de uitspraak van 30 september 2004.
De rechtbank laat in het midden of de vordering op deze grondslag is verjaard. Deze grondslag kan niet slagen. Gesteld noch gebleken is dat de leveranties en de dienstverleningen plaatsvonden in opdracht van Rohden c.s. De vorderingen zijn dus geen eigen schuld van Rohden c.s. Art. 8:360 lid 1 BW maakt de scheepseigenaar alleen hoofdelijk aansprakelijk naast de rompbevrachter voor bepaalde handelingen die deze laatste binden. In het onderhavige geval is echter geen sprake van rompbevrachting.
De bepaling geldt niet voor handelingen van andere bevrachters, zoals tijdbevrachters. Kennelijk was het schip in tijdbevrachting gegeven aan 'St. Jude Scheepvart USA' en in ondertijdbevrachting aan Emed Shipping. Schutter heeft haar factuur aanvankelijk gericht aan Emed. Toen deze niet betaalde, heeft zij zich gewend tot Rohden c.s. Aangenomen kan worden dat het hier gaat om vorderingen jegens de ondertijdbevrachter.
Mede gelet op het vorenstaande geeft art. 8:217 lid 1 BW voor de onderhavige vorderingen geen verhaalsrecht op het schip.
7.14
Ook over de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking is door de Panamese rechter niet geoordeeld.
Schutter stelt dat dankzij de door haar voorgeschoten leveranties en diensten het schip haar reis kon vervolgen en vervoerde goederen afleveren, als gevolg waarvan Rohden c.s. in staat werd gesteld de vrachtpenningen te innen en deze aldus ongerechtvaardigd werd verrijkt ten koste van Schutter. Naar de mening van Schutter gebiedt de redelijkheid dat de gevolgen van de insolventie van de bevrachter worden toegerekend aan Rohden c.s.
Rohden c.s. voert onweersproken aan dat de tijdbevrachter respectievelijk de onder-tijdbevrachter op grond van de bevrachtingsovereenkomst gehouden was de kosten van de betreffende leveranties en diensten te betalen en dat zij jegens haar tijdbevrachter recht had op betaling van de vracht in ruil voor het ter beschikking stellen van het schip. Rohden c.s. wijst erop dat de leveranties en dienstverleningen niet aan haar zijn verricht en dat zij daardoor evenmin kosten heeft bespaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de gegeven situatie en op grond van hetgeen door Schutter is gesteld niet worden gezegd dat Rohden c.s. door de vrachtbetaling door St. Jude, die haar grondslag vond in de tijdbevrachtingsovereenkomst, ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van Schutter zoals bedoeld in art. 6:212 BW.
7.15
De grondslag van zaakwaarneming moet eveneens falen. Het door Schutter als agent/scheepsmakelaar doen van betalingen voor leveranties en dienstverleningen die waren verricht in opdracht van Emed, kan niet gelden als zaakwaarneming van de belangen van Rohden c.s. op grond waarvan Rohden c.s. verplicht werd de betreffende betalingen aan Schutter te vergoeden ingevolge art. 6:200 BW. Schutter heeft voorts onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat zij gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat Rohden c.s. de betaalde bedragen zou vergoeden.
7.16
Nu de vordering van Schutter tot vergoeding van het door haar betaalde dient te worden afgewezen, is de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten evenmin toewijsbaar.
8. De beslissing
De rechtbank,
in conventie
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 1 oktober 2008 voor akte aan de zijde van Schutter;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt Schutter in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rohden c.s. begroot op nihil aan verschotten en op € 1.158,- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik.
Uitgesproken in het openbaar.
10.