ECLI:NL:RBROT:2008:BF1943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
291760/HA ZA 07-2326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.V.M. Los
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over coniferen en braamstruiken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een burenconflict tussen eiser en gedaagde over een heg bestaande uit coniferen en braamstruiken, gelegen op ongeveer 1,50 meter van de erfscheiding. Eiser, eigenaar van het aangrenzende erf, vorderde op basis van artikel 5:44 BW dat gedaagde de braamstruiken zou verwijderen of de kosten daarvan zou dragen, nadat gedaagde de coniferen had verwijderd. De rechtbank oordeelde dat er geen algemene regel bestaat die gedaagde verplicht om het overhangen en doorgroeien van braamstruiken naar het erf van eiser te voorkomen. Eiser had geen feiten aangedragen die een verplichting voor gedaagde konden rechtvaardigen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van andere hoven die deze lijn bevestigden. Eiser's vorderingen werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.607,-- werden begroot, inclusief verschotten en salaris voor de procureur. Het vonnis werd uitgesproken op 20 augustus 2008 door rechter J.V.M. Los.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer: 291760/HA ZA 07-2326
uitspraak: 20 augustus 2008
vonnis
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 7 september 2007,
procureur: mr O.E. Meijer te Rotterdam
advocaat: mr P.Feenstra, SRK, Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr J. Kneppelhout te Rotterdam,
advovaat: mr A. Bonder te Rotterdam.
Partijen worden hierna "[eiser]" en "[gedaagde]" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1. [eiser] heeft bij dagvaarding met bijlagen gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voor-raad, [gedaagde] te veroordelen zoals bij dagvaarding vermeld. Deze eis heeft [eiser] later gewijzigd zoals hierna weergegeven. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd.
1.2. Bij vonnis is een comparitie van partijen bepaald. Van hetgeen is verhandeld zijn aante-keningen gemaakt. Deze bevinden zich bij de stukken. Tevens is proces-verbaal opgemaakt. Aantekeningen en proces-verbaal bevinden zich bij de stukken.
1.3. [gedaagde] heeft een akte genomen. [eiser] heeft ook een akte genomen en daarbij zijn eis aldus gewijzigd dat deze luidt als volgt:
primair [gedaagde] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle bramen(struiken) en overige beplanting die over het perceel en de erfafscheiding van [eiser] heen hangen, dan wel het erf van [eiser] over-woekeren, zorgvuldig en volledig te verwijderen en verwijderd te houden, althans te-rug te snoeien en gesnoeid te houden en wel zodanig dat geen onrechtmatige hinder meer aan [eiser] wordt veroorzaakt in de vorm van het door deze beplanting over het erf van [eiser] heen hangen c.q. het erf van [eiser] overwoekeren, zulks on-der verbeurte van een dwangsom van € 500, - voor iedere dag dat [gedaagde] met het vorenstaande in gebreke mocht blijven, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser], jaarlijks, voor het eerst per 1 juni 2008 en vervolgens uiterlijk op voornoemde datum van ieder daarop volgend jaar, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, van een bedrag van € 737,15, zulks bij wijze van schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige hinder/handelen, dit met bepaling dat voormelde betalingsverplichting voor [gedaagde] vervalt op het moment dat [eiser] geen overlast meer zal ondervinden van onderhavige bramen-struiken zoals in het lichaam van de dagvaarding omschreven, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
1.4. [gedaagde] heeft een antwoordakte genomen. Vervolgens is een datum voor de uit-spraak van dit vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1. Het geschil had aanvankelijk betrekking op een door [gedaagde] aangeplante heg be-staande uit coniferen en braamstruiken. De heg lag ongeveer 1,50 van de afscheiding tussen het erf van [gedaagde] en het aangrenzende erf van [eiser] over een lengte van ongeveer 140 meter. Na de comparitie van partijen heeft [gedaagde] de coniferen verwijderd. De braamstruiken zijn blijven staan.
2.2. Op deze struiken heeft de gewijzigde eis van [eiser] betrekking. Volgens [eiser] zijn de braamstruiken doorgegroeid naar zijn weide. [eiser] legt foto’s over waaruit blijkt dat dit plaatselijk het geval is. Volgens [eiser] groeien de struiken ondergronds door in zijn weide, overwoekeren deze zijn eigendom en kan de problematiek niet worden opgelost zolang hij niet de wortels van de braamstruiken op zijn perceel verwijdert. Volgens de door [eiser] overgelegde offerte van Werkbedrijf Goeree Overflakkee B.V. d.d. 7 april 2008 zou daarmee jaarlijks een bedrag van € 737,45 zijn gemoeid. De subsidiair ingestelde eis heeft hierop betrekking. Het gaat hier volgens de toelichting van [eiser] om schadever-goeding wegens de onrechtmatige hinder door [gedaagde].
2.3. [gedaagde] bestrijdt dat deze vorderingen gegrond zijn, naar het oordeel van de recht-bank terecht. Aangenomen dat de braamstuiken op het terrein van [eiser] overhangen en doorgroeien, volgt daaruit niet zonder meer dat [gedaagde] onrechtmatig aan [eiser] hinder toebrengt. Er is geen algemene regel van ongeschreven recht die een grondeigenaar als [gedaagde] verplicht het overhangen en doorgroeien van braamstruiken op een naburig erf te voorkomen. [eiser] heeft geen feiten gesteld die aanleiding kunnen geven in dit geval die verplichting wel aanwezig te achten. Wat betreft wortels die van het erf van [gedaagde] op dat van [eiser] doorschieten, bepaalt artikel 5:44 lid 2 BW dat [eiser] deze mag weghakken, maar niet dat [gedaagde] jegens [eiser] verplicht is dat te doen en ook niet dat, in geval [eiser] het laat doen, [gedaagde] de kosten daarvan moet vergoeden. Ver-wezen wordt verder naar twee recente rechterlijke uitspraken, Hof Den Bosch 16 november 2004 (NJF 2005, 355 en Hof Leeuwarden 7 maart 2007 (NJF 2007, 238).
2.4. Uit het bovenstaande volgt, dat [eiser] zijn vorderingen moeten worden ontzegd. Om-dat [eiser] in het ongelijk is gesteld, moet deze in de proceskosten worden veroordeeld.
3. De beslissing
de rechtbank,
ontzegt [eiser] zijn vorderingen;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
[gedaagde] begroot op € 251,-- aan verschotten en € 1.356,-- aan salaris voor zijn procu-reur;
Dit vonnis is gewezen door mr J.V.M. Los, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting.