ECLI:NL:RBROT:2008:BF3836
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2008 een verzoek tot wraking van een rechter afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak, stelde dat de rechter in een eerdere uitspraak over een medeverdachte zijn verklaringen als ongeloofwaardig had bestempeld, wat volgens hem duidde op vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de strafzaak bestudeerd en de behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 25 september 2008. Tijdens deze zitting waren de rechter, de raadsman van verzoeker en de officier van justitie aanwezig. De rechter heeft zijn standpunt toegelicht en betwist dat hij de verklaringen van verzoeker ongeloofwaardig had genoemd. Hij stelde dat hij zich vrij voelde om alle bewijsmiddelen in de strafzaak tegen verzoeker opnieuw te wegen, onafhankelijk van zijn eerdere uitspraak in de zaak tegen de medeverdachte.
De rechtbank overwoog dat wraking een middel is om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing gaven voor een subjectieve onpartijdigheid van de rechter. Zelfs als de rechter in de zaak tegen de medeverdachte de verklaringen van verzoeker als ongeloofwaardig had bestempeld, was er geen objectieve rechtvaardiging voor de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat alle bewijsmiddelen in de strafzaak tegen verzoeker aan bod zouden komen en dat de rechter zijn taak als strafrechter professioneel zou uitvoeren. Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.