2.1
Tussen [eiser] en verzekeraar was in de relevante periode een verzekeringsovereenkomst van kracht, waarop de Algemene Voorwaarden Beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor Advocaten van toepassing zijn, die de volgende bepalingen bevatten:
“I Begripsomschrijvingen
(…)
1.3 Hoedanigheid van advocaat
Onder de hoedanigheid van een advocaat wordt verstaan de werkzaamheden die onder normale omstandigheden gerekend kunnen worden tot de normale praktijk van een in Nederland gevestigde advocaat (…)
1.5 Fouten
a. Fouten zijn nalatigheden, vergissingen, verzuimen, onachtzaamheden en dergelijke, die een verzekerde heeft begaan bij de uitvoering van zijn werkzaamheden binnen de verzekerde hoedanigheid(…)
b. nalatigheden. Vergissingen, verzuimen, onachtzaamheden en dergelijke begaan door niet ondergeschikten van een verzekerde, die in opdracht en onder verantwoordelijkheid van een verzekerde werken, zullen ook als fouten in de zin van de polis worden aangemerkt indien en voor zover deze niet ondergeschikten hun werkzaamheden verrichten binnen de verzekerde hoedanigheid (…)
II Omschrijving van de dekking
Artikel 2 Omschrijving van de dekking
2.1 Verzekerd is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor door derden geleden schade, veroorzaakt door fouten die tijdens de contractsduur zijn gemaakt (…)
(…)
Artikel 5 Algemene uitsluitingen
Van deze verzekering is uitgesloten de aansprakelijkheid verband houdende met of voortvloeiende uit:
(…)
5.3 opzettelijk door een verzekerde veroorzaakte schade
(…)
VII Duur en einde van de verzekeringsovereenkomst
Artikel 14 Duur en einde van de verzekeringsovereenkomst
(…)
14.2 De polis zal geacht worden per de contractsvervaldatum te zijn verlengd voor de op het polisblad genoemde periode, tenzij de verzekering tenminste 2 maanden voor die datum door een van de partijen schriftelijk is opgezegd.
(…)”
Deze verzekeringsovereenkomst met de toepasselijke bepalingen wordt hierna ook wel aangeduid als “de polis”.
2.2
De “Verzekeringsverklaring voor advocaten” d.d. 4 maart 1998, behorend bij voormelde polis, vermeldt dat de verzekering voldoet aan de eisen, gesteld in de Verordening op de beroepsaansprakelijkheid van advocaten (1991)( hierna ook: de Verordening).
De Verordening houdt een verplichting voor advocaten in om “verzekerd te zijn ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid”.
Art 3 vermeldt als voorwaarde, waaraan een zodanige verzekering dient te voldoen (sub c): “de verzekerde werkzaamheden omvatten al hetgeen gerekend kan worden tot de beroepsuitoefening van de advocaat”.
De considerans bij de Verordening vermeldt in een noot, dat de balie er zorg voor dient te dragen dat het publiek de waarborg heeft dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt voor dekking van de gevolgen van zijn beroepsaansprakelijkheid.
2.3a.
De rechtbank te Amsterdam heeft op 6 juli 2005 een vordering van Moonen, ertoe strekkend dat [eiser] aan haar een bedrag van ruim € 343.000,= met rente en kosten betaalt, toegewezen.
Moonen baseerde haar vordering, voor zover thans van belang, op de volgende, kort samengevatte, stellingen:
- dat zij aan haar toenmalige advocaat [eiser] een opdracht had gegeven die mede zag op incasso van een vordering op Urania,
- dat [eiser] twee buitenlandse advocaten, Verreet en Davo, had ingeschakeld als hulppersonen,
- dat deze twee jegens Moonen tekortgeschoten zijn doordat zij de door Urania gestelde, op enig moment vrijgevallen, bankgarantie niet geheel hebben doorbetaald,
- dat Moonen daardoor schade heeft geleden.,
- dat [eiser] voor die schade aansprakelijk is.
Subsidiair baseerde Moonen haar vordering op de stelling dat [eiser] jegens haar, Moonen, tekortgeschoten is door de afspraken met Verreet en Davo, met daarin een verrekeningsverbod, niet adequaat vast te leggen.
De rechtbank heeft bij haar beslissing tot uitgangspunt genomen dat de opdracht van Moonen aan [eiser] mede de hele incasso van de vordering op Urania omvatte, inclusief de beslagprocedure en het uitwinnen van de bankgarantie. Zij oordeelt voorts, dat Verreet als hulppersoon van [eiser] en Davo als hulppersoon van Verreet dient te worden beschouwd.
2.3b.
Dit vonnis is in appel bij arrest van 12 juli 2007 van het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigd; hierbij is [eiser] veroordeeld tot betaling aan Moonen van € 343.079,25, te vermeerderen met de rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over € 335.079,25 vanaf 22 november 2001 en over € 8.000,= vanaf 31 juli 2002 en met de proceskosten. Het Hof heeft in dat arrest onder meer overwogen:
(onder 4.8)“Uitgangspunt voor het hof bij de beoordeling van de verhouding tussen [eiser] en Moonen is dat het volgens de gedragsregels op de weg van [eiser] had gelegen om afspraken met Moonen duidelijk vast te leggen. (…) De nadien ontstane onduidelijkheid omtrent de omvang van die opdracht dient in beginsel voor risico van [eiser] te worden gelaten.(…)”
(onder 4.10)
“Het gezamenlijk optrekken van [eiser] met Verreet en Davo, dat ook blijkt uit de overgelegde correspondentie tussen [eiser] en Verreet, het versturen door Verreet van haar einddeclaratie via [eiser] en de doorbetaling door Verreet van het uiteindelijk overblijvende bedrag van de bankgarantie aan [eiser], maakt dat Moonen er temeer van uit mocht gaan dat alle werkzaamheden ten behoeve van de incassoprocedure tot de opdracht van [eiser] behoorden en door deze zouden worden verzorgd. Het hof onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank dat Verreet en Davo als hulppersonen van [eiser] moeten worden aangemerkt.”
en (onder 4.16)
“In dit geval heeft [eiser] zijn cliënte, Moonen, niet voldoende duidelijk gemaakt –waartoe hij wel verplicht was- dat hij de beslaglegging en uitwinning van de bankgarantie niet had aanvaard als onderdeel van zijn opdracht tot incasso van de vordering op Urania. Gezien die omstandigheid is het niet onaanvaardbaar dat hij ingevolge het bepaalde in artikel 6:76 BW aansprakelijk wordt gehouden voor gedragingen van Verreet en Davo.”
Deze procedure wordt hierna ook aangeduid als: de aansprakelijkheidsprocedure.
2.4
De verdediging in de aansprakelijkheidsprocedure is gevoerd door Nauta, die daarbij geïnstrueerd werd door verzekeraar, op grond van de onder 2.1 bedoelde verzekering .
2.5
Bij brief van 10 augustus 2005 heeft verzekeraar dekking onder de polis definitief afgewezen.
2.6
Een brief van 27 oktober 2005 van verzekeraar aan [eiser] vermeldt:
“(…) Hierbij delen wij u mee, dat wij de bovengenoemde verzekering met inachtneming van de van 2 maanden zoals genoemd in artikel 14.2 van de algemene verzekeringsvoorwaarden BA.ADV.2001 per de eerstkomende contractvervaldatum, zijnde 1 januari 2006, opzeggen.
De reden voor deze opzegging is gelegen in het feit, dat verzekerde niet meewerkt bij de behandeling van de gemelde schade, ondanks opmerkingen hierover onzerzijds. (,,,)”
Desgevraagd heeft verzekeraar geweigerd uitloopdekking aan te bieden.
2.7
[eiser] heeft zijn vorderingen op verzekeraar en Nauta bij akten d.d. 18 november 2005 verpand aan Moonen.