Parketnummer: 10/613307-06
Datum uitspraak: 17 november 2008
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
gemachtigd raadsman mr. R.V. Hagenaars, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft mishandeld, waardoor deze is komen te overlijden.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Roebroek heeft gerequireerd tot:
- vrijspraak van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid betreffende de dood van het slachtoffer;
- bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling met voorbedachten rade;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid betreffende de dood van het slachtoffer is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit.
De rechtbank overweegt ter toelichting als volgt.
Voor bewezenverklaring van de hier bedoelde strafverzwarende omstandigheid is onder meer nodig dat sprake is van een causaal verband tussen de mishandeling door de verdachte (de oorzaak) en het overlijden van het slachtoffer (het gevolg). De vraag is of het slachtoffer zonder de mishandeling níet zou zijn overleden.
Arts en patholoog A. Maes heeft op 30 augustus 2006 sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. Uit haar obductieverslag van 10 oktober 2006 blijkt dat er sprake was van ernstige aderverkalking van vooral de kransslagaders van het hart. Als gevolg hiervan was de hartspier van de linker hartkamer ziekelijk veranderd met verdikking en oude infarctlittekens in de onderwand. Er was daarnaast recente uitbreiding van infarcering over zowel de onderwand, de zijwand als het kamertussenschot. De recente infarcering was ten minste enkele uren oud. Volgens het verslag wordt het overlijden hierdoor zondermeer verklaard.
Tevens vermeldt het verslag dat het slachtoffer geringe en oppervlakkige huidletsels heeft op de linkerwang en in de linkeroorschelp. Ook was er een onderhuidse bloeduitstorting aan het achterhoofd. De letsels zijn het gevolg geweest van bij leven opgelopen botsend geweld. Het oplopen van de letsels is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest.
Op grond van genoemde sectiebevindingen is er volgens het obductieverslag geen directe relatie te leggen met een ruzie en/of eventueel handgemeen en het overlijden van het slachtoffer. De conclusie luidt dat het slachtoffer is overleden aan een groot en recent hartinfarct .
Ter terechtzitting heeft getuige-deskundige Maes verklaard dat het fatale hartinfarct naar haar mening tussen de 2 en 4 uur oud is. Dit baseert zij op een tweetal tests die zij heeft uitgevoerd, de zogeheten LSH-test en SDH-test, waarbij een verkleuring optreedt in dat deel van het hart waar het hartspierweefsel is afgestorven. Tevens heeft zij verklaard dat de mishandeling door de verdachte geen invloed heeft gehad op het verloop van het hartinfarct van het slachtoffer .
In zijn rapportage van 22 november 2007 constateert prof. dr. J.W.M. Niessen een recent infarct in de linker hartkamer, tussen de 3 à 4 tot 6 uur oud, gezien de stapeling van neutrofiele granulocyten in vaten eerder passend bij 6 dan bij 3 à 4 uur oud .
Cardioloog P.E. Polak komt in zijn rapportage van oktober 2007 tot de conclusie dat er sprake is van plotse dood. De oorzaak van het overlijden van het slachtoffer is een hartinfarct. Bij het slachtoffer was sprake van algeheel ernstig kransslagaderlijden, waarbij ieder willekeurig moment een hartaanval te verwachten was. Er kan derhalve niet worden gesproken van een oorzakelijk verband tussen het handgemeen en het overlijden van het slachtoffer, aldus Polak .
Ter terechtzitting heeft getuige-deskundige Polak verklaard dat naar zijn mening de mishandeling door de verdachte geen invloed heeft gehad op het verloop van het hartinfarct van het slachtoffer .
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende.
Aangenomen moet worden dat het slachtoffer is overleden aan een groot en recent hartinfarct. De mishandeling werd omstreeks 18.08 uur bij de politie gemeld . Het slachtoffer overleed om 19.05 uur . Op het moment van overlijden was het hartinfarct ten minste 2 uur en ten hoogste 6 uur gaande. Vast staat dus dat het hartinfarct moet zijn ontstaan voordat de ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer ontstond. De mishandeling is op het verloop van dit hartinfarct niet van invloed geweest.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande geen oorzakelijk verband aanwezig tussen de mishandeling door de verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
De raadsman heeft betoogd dat de (bekennende) verklaring van de verdachte d.d. 30 augustus 2006 dient te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman voert hiertoe het volgende aan.
De verdachte is slechts tot een bekennende verklaring gekomen, omdat hem daaraan voorafgaande door de verbalisanten was meegedeeld dat het slachtoffer niet ten gevolge van de mishandeling was overleden.
Daarnaast is de verdachte voorafgaand aan zijn inverzekeringstelling niet bezocht door een advocaat, zonder dat hiervoor een verklaring wordt gegeven in het proces-verbaal. De politie had er op moeten toezien dat de verdachte werd bezocht door een advocaat.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onderhavige verklaring wel tot het bewijs kan bijdragen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 30 augustus 2006 blijkt dat voorafgaand aan het verhoor door de verbalisanten aan de verdachte de stand van zaken in het onderzoek is medegedeeld. Tevens is hem medegedeeld dat hij nog steeds werd verdacht van het mishandelen van het inmiddels overleden slachtoffer. Hierna is hem de cautie gegeven, waarna hij een verklaring heeft afgelegd. Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien dat en op welke wijze de verdachte door de mededeling van de verbalisanten in zijn rechten is geschaad. Het is zijn eigen keuze geweest een verklaring af te leggen, ook nadat hij was gewezen op het recht te zwijgen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de gang van zaken met betrekking tot de inverzekeringstelling uiteengezet. Hieruit blijkt dat nadat de politie melding heeft gedaan van de inverzekeringstelling aan de piketcentrale, de naam van de dienstdoende piketadvocaat bij de politie bekend wordt. De rechtbank heeft geen aanleiding aan de juistheid van deze uiteenzetting te twijfelen. In de onderhavige zaak is de naam van de dienstdoende advocaat vermeld in het algemeen proces-verbaal, waaruit kan worden afgeleid dat de melding aan de piketcentrale is gedaan. De verdachte is kort hierna op vrije voeten gesteld. Dat de verdachte niet is bezocht door een advocaat, is een omstandigheid die niet aan het Openbaar Ministerie te wijten is noch had de politie/het Openbaar Ministerie in dit korte tijdsbestek moeten controleren of verdachte een raadsman had gesproken. Aan de wettelijke vereisten van artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er aldus geen vormen verzuimd en is er dus geen grond voor bewijsuitsluiting.
Op grond hiervan wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Van de volgende feiten en omstandigheden wordt uitgegaan.
Op 29 augustus 2006 omstreeks 18.00 uur bevindt de verdachte zich in de nabijheid van sporthal “Olympiahal” te Maassluis, waar zijn kinderen aan het spelen zijn. Als de kinderen vertellen dat ze door de beheerder zijn weggestuurd, besluit de verdachte de beheerder een flinke klap op zijn hoofd te geven. De verdachte geeft de beheerder van achteren met een tot vuist gebalde hand een stomp op zijn hoofd. Hierbij raakt de verdachte de beheerder op zijn linkeroor, waardoor dit oor gaat bloeden . De verbalisanten die na de melding van de mishandeling ter plaatse komen constateren een wond op het linker jukbeen van het slachtoffer en zien bloed uit het linkeroor van het slachtoffer lopen .
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld en dat derhalve sprake was van voorbedachten rade.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte heeft impulsief gereageerd nadat hij zijn kinderen huilend het eetcafé zag binnenkomen en zij hem vertelden dat ze door de beheerder de sporthal uit waren gestuurd en hij de politie zou bellen. Niet gezegd kan worden dat de verdachte zich
alvorens de sporthal te betreden rekenschap heeft gegeven over de gevolgen van zijn daad, aldus de raadsman.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij met de bedoeling om de beheerder een flinke klap op zijn hoofd te geven naar de sporthal is gelopen. De verdachte is naar de beheerder toegelopen en heeft hem vervolgens daadwerkelijk tegen zijn hoofd gestompt. De verdachte heeft derhalve voldoende tijd gehad om zich te bezinnen op zijn handelingen.
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 29 augustus 2006 te Maassluis
met voorbedachten rade, althans na kalm beraad en rustig overleg,
opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], tegen het linkeroor heeft gestompt, waardoor deze letsel te weten een wond in de linkeroorschelp heeft bekomen
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
Mishandeling met voorbedachten rade.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, die op dat moment bezig was met zijn werk in de sporthal, mishandeld door hem tegen zijn oor te stompen. De verdachte heeft doelbewust de confrontatie met het slachtoffer opgezocht om “hem eens flink op zijn donder te geven” en hierbij gehandeld zoals hij zich had voorgenomen. Het slachtoffer heeft geprobeerd de confrontatie nog te vermijden door weg te lopen, maar de verdachte is het slachtoffer achterna gelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Dit is temeer verwerpelijk nu het geweld in de werkomgeving van het slachtoffer is gepleegd. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij de sporthal is binnengegaan, niet met de intentie om te praten maar met het doel het slachtoffer klappen te geven. Voor de nabestaanden moet het ondragelijk zijn, dat het slachtoffer zijn laatste minuten in leven niet bij zijn familie, maar in angst ten overstaan van een agressieve man heeft doorgebracht.
Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van beperkte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de mediabelangstelling in de onderhavige zaak. Verdachte is kort na het feit in diverse krantenberichten afgeschilderd als degene die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Tevens is rekening gehouden met de ouderdom van het feit.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is voorts in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 09 juli 2008 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te Maassluis, ter zake van het ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 676,25 en immateriële schade, bij wijze van voorschot, tot een bedrag van € 7.500,-. Tevens vordert zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63(oud), 300 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde en het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet meer subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
-stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdedi¬ging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Boer, voorzitter,
en mrs. Benaissa en Veling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Schut, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2008.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 17 november 2008:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 29 augustus 2006 te Maassluis
met voorbedachten rade, althans na kalm beraad en rustig overleg,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
op/tegen het hoofd en/of op/tegen het (linker)oog en/of tegen het (linker)oor en/of
in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor deze letsel (te weten een hartinfarct en/of een wond op de
linkerwang en/of een wond in de linkeroorschelp) heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;