Deze aansprakelijkheid is beperkt tot het netto-actief dat de inbrengende vennootschap behoudt buiten het ingebrachte vermogen."
Niet in geschil is dat het netto-actief dat Brepols behield buiten het ingebrachte vermogen meer omvatte dan het bedrag van de vordering van [gedaagde]. Indien de vordering op de dag van de inbreng zeker en opeisbaar was, bleef Brepols derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor die schuld.
De akte van inbreng van 28 september 1998 vermeldt onder meer het volgende:
"Beschrijving van de ingebrachte bedrijfstak
De bedrijftak die wordt ingebracht is het geïntegreerd grafisch bedrijf van de naamloze vennootschap Brepols, en vormt een afzonderlijk profitcenter, een geheel dat op technisch en organisatorisch gebied een autonome activiteit uitoefent en op eigen kracht kan werken. Het betreft de industriële activiteit van de Brepols-groep, gespecialiseerd in boek- en agendaproductie. De bedrijfstak omvat bijgevolg alle kosten en investeringen in verband met het productie- apparaat. Zij is als dusdanig de leverancier van de twee andere afdelingen (Grafische Producten en Publishers) en verkoopt en produceert tevens voor derden-uitgevers, het zogenaamde "Werk voor derden".
Alle aan het geïntegreerd grafisch bedrijf van de boek- en agendaproductie verbonden activa en passiva maken deel uit van de Bedrijfstak en worden overgedragen aan de verkrijgende vennootschap.
In deze bedrijfstak zijn begrepen de materiële vaste activa, de vorderingen en de schulden, zoals vastgesteld per eenendertig maart negentienhonderd achtennegentig.
Overeenkomstig artikel 174/55 van de vennootschappenwet worden alle activa en passiva evenals alle activiteiten en lopende overeenkomsten, met inbegrip van het personeel, verbonden aan deze bedrijfstak, ingebracht en overgenomen door de verkrijgende vennootschap.
De omschrijving van de samenstelling van het overgegane vermogen en de voorwaarden waartegen de vermogensovergang geschiedt met betrekking tot de nagemelde vermogensbestanddelen waarvoor bijzondere publiciteitsregels gelden, wordt afzonderlijk gespecificeerd onder afzonderlijke hoofding hierna.
De in te brengen activa en passiva van de bedrijfstak Grafische Industrie worden gewaardeerd aan hun netto-boekwaarde per eenendertig maart negentienhonderd achtennegentig in de boekhouding van de naamloze vennootschap Brepols volgens de daar geldende waarderingsregels.
De bedrijfstak omvat volgende activa en passiva, uitgedrukt in Belgisch Frank, hierna samengevat en omschreven als volgt: (…)"
Niet in geschil is dat de schuld van Brepols aan [gedaagde] in het voorstel van inbreng niet is genoemd. Beoordeeld dient te worden of de tekst van het voorstel niettemin uitsluitsel geeft over de toekenning.
Brepols Publishers en Brepols Graphic Products voeren aan dat er op het ogenblik van de inbreng (september 1998) bij Brepols nog geen schuld ten opzichte van [gedaagde] was geboekt. Zij wijzen er evenwel op dat volgens de akte van inbreng alle aan het geïntegreerd grafisch bedrijf van de boek- en agendaproductie verbonden activa en passiva deel uitmaakten van de bedrijfstak en integraal werden overgedragen aan de verkrijgende vennootschap. In de visie van Brepols Publishers en Brepols Graphic Products vloeit daaruit voort dat de schuld aan Brepols Graphic Industries N.V. is toegekend.
Beide partijen hebben adviezen van Belgische advocaten overgelegd. Beide partijen hebben een beroep gedaan op hetgeen [persoon 1] stelt in "Inbreng van een algemeenheid en van een bedrijfstak", in De nieuwe vennootschapswetten van 7 en 13 april 1995, Reeks rechtspersonen- en vennootschapsrecht, [bedrijf2], 1995, BIBLIO, 303, (326):
“Hier zij aan herinnerd dat alle betrokken vennootschappen solidair aansprakelijk zijn voor de schulden die volgens het voorstel van inbreng niet werden toegescheiden. Anders dan bij inbreng van algemeenheid, treft die aansprakelijkheid dus zowel de inbrengende als de begunstigde vennootschap. Of die regel zinvol is bij de inbreng van de bedrijfstak is echter te betwijfelen: schulden die niet werden overgedragen, behoren immers steeds toe aan de inbrengende vennootschap, tenzij die schulden bedrijfseconomisch boekhoudkundig onlosmakelijk met de ingebrachte bedrijfstak verbonden zijn."
Het komt de rechtbank voor dat de regel waar [persoon1] de lezer aan herinnert uitdrukking geeft aan de beschermingsgedachte. Daar waar onduidelijkheid bestaat omtrent de vraag of een schuld volgens het voorstel van inbreng werd toegekend, dient dat voor rekening van de inbrengende en begunstigde vennootschap te komen en niet voor rekening van de betreffende schuldeiser. Die beschermingsgedachte komt tot uitdrukking in de artikelen 174/61 Vennootschapswet en 174/57 lid 2 Vennootschapswet, die immers een hoofdelijke aansprakelijkheid opleggen voor de in die artikelen bedoelde schulden.
In de visie van de rechtbank dient, gelet op de tekst en strekking van de wet, beoordeeld te worden of ten tijde van de inbreng van de bedrijfstak grafische industrie uit het voorstel van inbreng voldoende duidelijk bleek dat de schuld van Brepols aan [gedaagde] werd ingebracht. In dit kader is van belang dat het wettelijke systeem meebrengt dat juist met betrekking tot schulden die (nog) niet zeker en opeisbaar zijn, waarvoor derhalve de hoofdelijke aansprakelijkheid van artikel 174/61 Vennootschapswet niet geldt, op de inbrengende vennootschap de plicht rust buiten twijfel te stellen of betreffende schulden wel of niet worden ingebracht. Niet acceptabel is dat de inbrengende rechtspersoon op de dag van de inbreng enige onduidelijkheid omtrent de inbreng zou kunnen laten bestaan, zodat binnen een concern waartoe zowel de inbrengende als de begunstigde rechtspersoon behoren in feite achteraf zou kunnen worden bepaald of de schuld al dan niet is ingebracht, eventueel afhankelijk van ontwikkelingen die zich sedertdien hebben voorgedaan.
De onderhavige schuld is voortgevloeid uit de omstreeks 21 december 1989 door Brepols met [gedaagde] gesloten overeenkomst die de levering betrof van twee PDM-systemen. Het eerste systeem is destijds gemonteerd, maar een afnametest heeft niet plaatsgevonden. In de visie van Brepols is [gedaagde] er nimmer in geslaagd het systeem naar behoren te doen functioneren. Het tweede systeem is nimmer gemonteerd. Brepols heeft bij brief van 14 juli 1993 de ontbinding ingeroepen van de overeenkomst. Vervolgens heeft zij bij dagvaarding van 17 december 1993 gevorderd - kort weergegeven - de ontbinding van de overeenkomst uit te spreken en [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van in het kader van de overeenkomst reeds door Brepols aan [gedaagde] betaalde bedragen. In reconventie heeft [gedaagde] betaling gevorderd van in haar visie ingevolge de overeenkomst nog aan haar toekomende bedragen. In de visie van Brepols Publishers en Brepols Graphic Products was die (eventuele) schuld van Brepols op de dag van de inbreng niet zeker en opeisbaar.
Voor de onderhavige schuld geldt derhalve de bijzonderheid dat deze voortvloeide uit een in het verleden gedane investering die destijds niet het beoogde effect had en waaromtrent op de dag van inbreng - reeds gedurende enkele jaren - een procedure aanhangig was. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk passief niet impliciet kan worden toegerekend aan een bepaalde bedrijfstak zoals Brepols Publishers en Brepols Graphic Products in wezen betogen. Ongetwijfeld was het in 1989 de bedoeling dat de door Brepols in december 1989 bestelde PDM-systemen deel zouden gaan uitmaken van het grafisch bedrijf van de boek- en agendaproductie. Nu Brepols de betreffende overeenkomst in haar visie echter al in 1993 heeft ontbonden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat op de dag van de inbreng voldoende duidelijk was dat de in deze procedure eventueel vast te stellen schuld van Brepols aan [gedaagde] als passivum aan het grafisch bedrijf van de boek- en agendaproductie was verbonden.
Indien Brepols in 1998 van oordeel was dat de (eventuele) schuld van Brepols aan [gedaagde] deel uitmaakte van de in Brepols Graphic Industries N.V. in te brengen bedrijfstak, mocht van haar worden gevergd dat tot uitdrukking te brengen in het voorstel van inbreng. In het verlengde daarvan had het in de rede gelegen dat zij, althans haar rechtsopvolgers, [gedaagde], het gerechtshof te 's-Gravenhage en deze rechtbank daaromtrent zouden hebben geïnformeerd. De uit de tekst en strekking van de wet voortvloeiende consequentie van het niet creëren van de vereiste duidelijkheid op de dag van de inbreng is dat Brepols na inbreng van de bedrijfstak grafische industrie in Brepols Graphic Industries N.V. aansprakelijk bleef voor de schuld van Brepols aan [gedaagde], ook al was de vordering op de dag van inbreng niet zeker en opeisbaar. Nu vervolgens bij de splitsing van Brepols in Brepols Publishers en Brepols Graphic Products de schuld aan [gedaagde] niet aan een van beide werd toegescheiden, zijn Brepols Publishers en Brepols Graphic Products ingevolge artikel 174/57, lid 2 Vennootschapswet hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld.
De slotsom is dat de vordering met de daarover gevorderde wettelijke rente, zoals reeds bij vonnis van 22 maart 2001 is beslist, zal worden toegewezen. Brepols Publishers en Brepols Graphic Products zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.
4 De beslissing
De rechtbank,
in reconventie
veroordeelt Brepols Publishers N.V. en Brepols N.V. (voorheen geheten Brepols Graphic Products N.V.) hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen het bedrag van € 135.793,73 (zegge: honderd vijfendertig duizend euro en drieënzeventig eurocent, in guldens ƒ 299.250,00), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 25 maart 1994 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt Brepols Publishers N.V. en Brepols N.V. (voorheen geheten Brepols Graphic Products N.V.) hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 5.684,00 aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
1729