Arbiters, oordelend naar de regelen des rechts,
1. veroordelen Verzekeraars aan Nacap te voldoen de tegenwaarde in euro’s van NLG 1.283.589,-- = EUR 582.467,29, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 april 2003, op welk bedrag in mindering komt hetgeen Verzekeraars ingevolge rechterlijk vonnis reeds bij wijze van voorschot aan Nacap hebben voldaan;
2. veroordelen Verzekeraars aan Nacap te voldoen terzake van de kosten van de arbitrage en terzake van een tegemoetkoming in de kosten van juridische bijstand EUR 52.380,25;
3. wijzen af hetgeen Nacap meer of anders heeft gevorderd."
Nacap grondt haar vordering - kort weergegeven - op het volgende. Praevenio en haar achterliggende meesters hebben in het kader van de aanhangig te maken arbitrale procedure de voor hen optredende raadsman namens hen een akte van compromis laten tekenen zonder daarbij enig voorbehoud te maken en zonder daarbij aan te geven dat - hoewel uitdrukkelijk daarnaar gevraagd - er achterliggende meesters waren die afzonderlijk hadden moeten worden genoemd. Vervolgens hebben Praevenio en haar achterliggende meesters ervoor gekozen om in de memorie van antwoord in de arbitrale procedure een niet-ontvankelijkheids¬verweer jegens Nacap te formuleren. Dit heeft ertoe geleid dat arbiters in het arbitraal (tussen)vonnis hebben overwogen zoals onder 3.1 onder b hiervoor weergegeven. Nadien heeft Praevenio het arbitraal (tussen)vonnis ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd en zich op het standpunt gesteld dat daarmee de termijn voor vernietiging daarvan een aanvang had genomen. Nacap was daardoor genoodzaakt de onderhavige vernietigingsprocedure aanhangig te maken. Hoewel de primaire vordering strekkende tot vernietiging van het arbitraal (tussen)vonnis niet meer kan worden toegewezen - om welke reden de eis is verminderd - behoudt Nacap onverminderd belang bij de door haar gevorderde proceskostenveroordeling. Primair stelt Nacap zich op het standpunt dat Praevenio met het door haar gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer de grens van het betamelijke heeft overschreden, om welke reden Praevenio de daadwerkelijk door Nacap gemaakte proceskosten dient te voldoen. Subsidiair stelt Nacap zich op het standpunt dat Praevenio aan haar de geliquideerde proceskosten behoort te vergoeden.
Praevenio voert aan dat nadat arbiters op 15 september 2005 vonnis hadden gewezen - bij Praevenio en verzekeraars - onduidelijkheid bestond over de status van dat vonnis. Inmiddels is in de visie van Praevenio duidelijk dat arbiters het vonnis van 15 september 2005 kwalificeren als een tussenvonnis. Dit oordeel is naar het oordeel van Praevenio in overeenstemming met de leer van de Hoge Raad, inhoudende dat (pas) sprake is van een eindvonnis wanneer in het dictum omtrent enig deel van de vordering een definitief besluit wordt genomen. Praevenio wijst erop dat ingevolge artikel 1064 lid 4 Rv van het arbitraal tussenvonnis van 15 september 2005 alleen vernietiging had kunnen worden gevorderd tegelijkertijd met te vorderen vernietiging van het eindvonnis, zodat Nacap niet-ontvankelijk was in haar oorspronkelijke vordering. Op grond van artikel 237 Rv dient in de visie van Praevenio Nacap te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 237 lid 1 Rv de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten wordt veroordeeld, met dien verstande dat kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening kunnen worden gelaten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
Doordat de oorspronkelijke vordering is ingetrokken, wordt geen der partijen bij vonnis in het ongelijk gesteld, zodat er in zoverre geen aanleiding is tot een kostenveroordeling.
Indien Nacap haar tot vernietiging van het arbitraal (tussen)vonnis strekkende vordering niet zou hebben ingetrokken, zou zij niet-ontvankelijk dienen te zijn verklaard in die vordering. Immers, ingevolge artikel 1064 lid 4 Rv kan de vordering tot vernietiging van een arbitraal tussenvonnis slechts worden ingesteld tezamen met de vordering tot vernietiging van een gedeeltelijk of geheel arbitraal eindvonnis. In het "arbitraal (tussen)vonnis" is niet door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt. Het heeft derhalve louter het karakter van een tussenvonnis, zoals inmiddels ook door arbiters is bevestigd in het "arbitraal (eind)vonnis".
Ook het subsidiaire onderdeel van de oorspronkelijke vordering van Nacap zou niet zijn toegewezen. Het door Praevenio in de arbitrale procedure gevoerde niet-ontvankelijk¬heidsverweer is in die procedure door arbiters beoordeeld. Nacap kon de betamelijkheid van dat verweer niet via de band van een gestelde wanprestatie en/of onrechtmatige daad nogmaals separaat doen toetsen in een procedure voor de gewone civiele rechter. De rechtbank wijst er ten overvloede op dat het causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen (het in de arbitrale procedure voeren van het niet-ontvankelijk¬heidsverweer) en de gestelde schade (de in deze procedure gemaakte proceskosten) ver te zoeken is. Immers, nadat Praevenio Nacap bij Memorie van Antwoord in de arbitrale procedure had medegedeeld wie haar 15 achterliggende meesters waren, had Nacap die 15 verzekeraars alsnog in de arbitrale procedure kunnen betrekken. Dat Nacap ervoor heeft gekozen die 15 verzekeraars niet alsnog in de arbitrale procedure te betrekken en voort te procederen tegen de wel in de arbitrale procedure betrokken gevolmachtigde, doet daar niet aan af.
De rechtbank is niettemin van oordeel dat Praevenio door het arbitraal (tussen)vonnis te deponeren de onderhavige vernietigingsprocedure heeft uitgelokt. Praevenio beoogde met het deponeren van het arbitraal tussenvonnis immers te bewerkstelligen dat mogelijk de in artikel 1064 lid 3 Rv genoemde (vernietigings)termijn van drie maanden een aanvang nam, zodat deze vervolgens zou kunnen verstrijken (conclusie van antwoord onder 16). Het lag dan ook in de rede dat Nacap, nadat Praevenio het arbitraal (tussen)vonnis had gedeponeerd, zekerheidshalve deze vernietigingsprocedure aanhangig zou maken.
Praevenio heeft door het arbitraal (tussen)vonnis te deponeren nodeloos kosten veroorzaakt. Daar staat evenwel tegenover dat Nacap een niet voor toewijzing in aanmerking komende vordering heeft ingesteld, terwijl Nacap bovendien door een niet correcte procedurele handelwijze rondom het pleidooi ook harerzijds nodeloos kosten heeft veroorzaakt.
Hoewel het arbitraal (eind)vonnis reeds op 3 juni 2008 werd gewezen, heeft Nacap eerst op 24 september 2008 - de dag voor de pleidooien - een akte houdende vermindering van eis aan de rechtbank doen toekomen, in welke akte zij haar vordering introk behoudens voor wat betreft de proceskosten. Ter zake van die proceskosten vermeerderde zij haar vordering impliciet tot de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, overigens zonder opgave te doen van de omvang van die in haar visie gemaakte werkelijke kosten. Waar het uiteraard in de rede had gelegen de akte houdende vermindering van eis geruime tijd voor 25 september 2008 aan de rechtbank en aan de wederpartij toe te zenden, heeft Nacap dat nagelaten. Het voorzienbare gevolg van dat nalaten was dat de raadsman van Praevenio en de meervoudige kamer van de rechtbank het pleidooi hebben voorbereid op basis van de oorspronkelijke vordering.
Een en ander in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten dienen te worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
4 De beslissing
De rechtbank,
verstaat dat de vordering - behoudens voor wat betreft de proceskosten - is ingetrokken;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. K.L. van Zetten en mr. F.A. Mulder.
Uitgesproken in het openbaar.
1729/377/1688