ECLI:NL:RBROT:2008:BG6967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/640235-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Rijperman
  • A. van der Laan-Kuijt
  • J. Rapmund
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en nalaten van medische hulp door ouders van baby met fatale gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte en zijn medeverdachte, die beschuldigd werden van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hun baby, die op 4 december 2007 is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de baby, geboren op 9 november 2007, in de periode van 17 november tot 4 december 2007 door de verdachte en zijn medeverdachte is mishandeld. De rechtbank concludeert dat de baby is overleden als gevolg van minimaal twee incidenten van geweld, waarbij de ouders niet ingrepen en geen medische hulp inschakelden, ondanks dat zij wisten dat de baby ernstig letsel had opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan medeplegen van zware mishandeling die de dood ten gevolge heeft gehad, evenals het in hulpeloze toestand brengen van hun kind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door gedragsdeskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/640235-07
Datum uitspraak: 17 september 2008
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, huis van bewaring De Schie te Rotterdam,
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2008.
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is onder bovenvermeld parketnummer, na wijziging van de tenlastelegging overeenkomstig de vordering van de officier van justitie ter terechtzitting, ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 november 2007 tot en met 04 december 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer], geboren 9 november 2007 (zijnde het kind van verdachte) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte in genoemde periode opzettelijk, meermalen, althans eenmaal (telkens),
- die [naam slachtoffer] met kracht op/tegen het hoofd en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of
- met kracht die [naam slachtoffer] op/tegen een bedrand en/of een hard voorwerp en/of een harde ondergrond, geslagen en/of geduwd en/of gedrukt en/of gegooid en/of
- die [naam slachtoffer] met kracht heen en weer bewogen en/of geschud en/of
- excessief, althans heftig botsend geweld op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] uitgeoefend,
ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] op of omstreeks 04 december 2007 is overleden;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2007 tot en met 04 december 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], geboren 9 november 2007 (zijnde het kind van verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten scheuren in de schedelnaden van het schedeldak en/of vervorming van de rechterzijde van de schedel en/of een breuk in het schedeldak links en/of bloeduitstortingen in/onder het schedeldak) heeft toegebracht, door in genoemde periode opzettelijk meermalen, althans eenmaal (telkens),
- die [naam slachtoffer] met kracht op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- met kracht die [naam slachtoffer] op/tegen een bedrand en/of een hard voorwerp en/of een harde ondergrond, te slaan en/of te duwen en/of te drukken en/of te gooien en/of
- die [naam slachtoffer] met kracht heen en weer te bewegen en/of te schudden en/of
- excessief, althans heftig botsend geweld op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] uit te oefenen,
terwijl het feit op of omstreeks 04 december 2007 de dood van die [naam slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2007 tot en met 04 december 2007, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, te Rotterdam, een kind, [naam slachtoffer], geboren 09 november 2007, tot wiens onderhoud en/of verpleging en/of verzorging hij, verdachte en/of zijn medeverdachte, zijnde de ouder(s) van die [naam slachtoffer], krachtens wet verplicht was/waren, meermalen, althans eenmaal, in hulpeloze toestand heeft/hebben gebracht en/of gelaten, terwijl die [naam slachtoffer] gezien haar jonge leeftijd hulpbehoevend en/of afhankelijk was, immers heeft/hebbend hij, verdachte en/of zijn medeverdachte, terwijl hij/zij wist(en) dat die [naam slachtoffer],
- met kracht op/tegen het hoofd en/of het lichaam was gestompt en/of geslagen en/of
- met kracht op/tegen een bedrand en/of een hard voorwerp en/of een harde ondergrond, was geslagen en/of geduwd en/of gedrukt en/of gegooid en/of
- met kracht heen en weer was bewogen en/of geschud en/of
terwijl hij/zij wist(en) dat excessief, althans heftig botsend geweld op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] was uitgeoefend en/of
terwijl hij/zij wist(en) dat die [naam slachtoffer] ernstig letsel aan het hoofd had, die [naam slachtoffer]
- aan haar lot overgelaten en/of
- nagelaten zich te vergewissen van de toestand van die [naam slachtoffer] en/of
- adequate verzorging en/of inschakeling van medische hulp/verzorging onthouden,
althans geen adequate maatregelen genomen, en aldus die [naam slachtoffer] in een situatie gebracht en/of gehouden die voor de gezondheid en/of het welbevinden van die [naam slachtoffer] gevaarlijk en/of schadelijk was en/of kon zijn terwijl voorgaande de dood, althans zwaar lichamelijk letsel van/voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het ten laste gelegde komt erop neer dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam slachtoffer] opzettelijk hun baby van het leven hebben beroofd door grof geweld op de baby uit te oefenen, dan wel dat zij hun baby zwaar hebben mishandeld, waardoor zij is overleden. Ook wordt de verdachte en zijn medeverdachte verweten dat zij hebben nagelaten noodzakelijke medische hulp in te schakelen voor hun dochter, terwijl duidelijk was dat zij dringend een dokter nodig had, als gevolg waarvan zij is overleden.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Vreugdenhil heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek
van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot
dwangverpleging.
VRIJSPRAAK
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
MOTIVERING VRIJSPRAAK FEIT 1 PRIMAIR EN BEWEZENVERKLARING FEIT 1 SUBSIDIAIR ALSMEDE FEIT 2
Ten aanzien van feit 1
Op 5 december 2007 werd op een matras in de woonkamer van de woning van verdachte en zijn vrouw, medeverdachte [voornaam medeverdachte] [naam slachtoffer], aan de [adres] te Rotterdam het levenloze lichaam van hun dochter, de nog geen vier weken oude baby [voornaam slachtoffer], aangetroffen. Zij bleek de dag ervoor te zijn overleden.
Op 6 december 2007 is een sectierapport met daarin de voorlopige bevindingen uitgebracht. Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie schriftelijke vragen gesteld. Deze zijn gedeeltelijk beantwoord door de arts-patholoog, dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en gedeeltelijk door de arts-neuropatholoog, dr. B. Kubat, beiden verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut. Deze beide deskundigen zijn ter zitting gehoord, alwaar zij hun bevindingen hebben bevestigd en nader hebben toegelicht.
Deze bevindingen komen, kort en zakelijk weergegeven, erop neer dat [voornaam slachtoffer]is overleden doordat zij traumatische schade aan het centraal zenuwstelsel had opgelopen als gevolg van herhaaldelijk heftig botsende geweldsinwerking op haar hoofd. Er zijn ten minste twee trauma-incidenten geweest. Bij neuropathologisch onderzoek bleek van traumatische schade die meerdere dagen tot maximaal een week voor het overlijden is ontstaan. Daarnaast werden recente bloedingen gezien in de grote hersenen die passen bij kort voor het overlijden opgetreden schedel-hersentrauma. Onderzoek aan de schedel wees uit dat sprake was van genezende fracturen in de schedel, die zeven tot twintig dagen oud waren. De deskundigen hebben niet kunnen vaststellen of het laatst toegebrachte letsel op zichzelf dodelijk was. Zij achten aannemelijk dat het eerdere letsel heeft bijgedragen aan de dood op 4 december. De sectiebevindingen geven geen uitsluitsel over het tijdstip waarop het laatste letsel is toegebracht en evenmin over het precieze tijdstip waarop de dood is ingetreden.
Met betrekking tot de oorzaak van het letsel vermeldt het sectierapport:
Voorbeelden van het type geweld dat dergelijke letsels kan veroorzaken is: hevig slaan tegen of met objecten/voorwerpen, een val van grote hoogte. Hierbij dient te worden vermeld dat een klap met de hand of een val van bijvoorbeeld 50 centimeter de ontstaanswijze van deze letsels niet kan verklaren.
Op grond van de sectiebevindingen gaat de rechtbank ervan uit dat [voornaam slachtoffer]is overleden als gevolg van minimaal tweemaal toegepast geweld, te weten ongeveer een week voor haar overlijden en op de dag zelf. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [voornaam slachtoffer]in die periode door niemand anders is verzorgd dan de ouders of een van hen. Dit betekent dat het geweld tegen [voornaam slachtoffer]moet zijn toegepast door de verdachte en/of de medeverdachte [naam medeverdachte]. Hierbij is in aanmerking genomen dat op grond van de sectie een ongeluk, zoals bijvoorbeeld een val van een bed of een commode, als oorzaak van de letsels kan worden uitgesloten.
De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag wie van beide verdachten het fatale letsel heeft toegebracht.
Het beantwoorden van die vraag wordt bemoeilijkt doordat er geen getuigen zijn die iets relevants hebben verklaard over wat zich in de woning van verdachten moet hebben afgespeeld, de sectiebevindingen noch het overige technische bewijs uitsluitsel geven over de precieze toedracht en tijdstippen waarop het letsel is toegebracht en de verklaringen van de verdachten geen duidelijk beeld geven. Beide verdachten zijn vaak en langdurig verhoord. De verdachte heeft in al die verhoren inhoudelijk weinig relevants gezegd. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft uitvoerig verklaard, maar daarbij zo vaak gelogen, dat bij de geloofwaardigheid van haar uiteindelijke verklaringen vraagtekens geplaatst moeten worden.
Ten aanzien van medeverdachte [naam medeverdachte] kan met betrekking tot de vraag of zij [voornaam slachtoffer]mishandeld heeft uit de bewijsmiddelen niet meer worden afgeleid dan dat zij [voornaam slachtoffer]wel eens op haar pamper heeft getikt en haar een keer tegen haar wang heeft geslagen.
Voor de verdachte ligt dit iets anders.
Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat zij [voornaam slachtoffer]op de dag van haar overlijden in de ochtend ongeveer anderhalf uur bij de verdachte heeft achtergelaten en dat, toen zij om ongeveer 11.30 uur thuis kwam, verdachte tegen haar zei dat hij [voornaam slachtoffer]had geslagen. De verdachte heeft in verschillende verklaringen bevestigd dat hij [voornaam slachtoffer]die ochtend op haar hoofd heeft geslagen, met dien verstande dat hij ontkent daarbij zo hard te hebben geslagen dat ernstig letsel is ontstaan.
[naam medeverdachte] heeft verder verklaard dat de verdachte [voornaam slachtoffer]reeds vele malen eerder had geslagen.
Op grond van deze verklaringen en ondersteunende passages uit de tussen beide verdachten gevoerde gesprekken in De Schie kan worden aangenomen dat de verdachte [voornaam slachtoffer]met enige regelmaat en ook in de ochtend van 4 december 2007 tegen haar hoofd heeft geslagen. Dit is echter onvoldoende om de tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen te achten. Uit het sectierapport volgt immers dat enkel slaan niet kan worden aangemerkt als hevig geweld dat tot het geconstateerde letsel heeft geleid.
De enkele uitlatingen van de verdachte tijdens het gesprek in De Schie inhoudende dat hij het niet expres had gedaan en dat het een ongeluk was, zijn, mede in het licht van de verstandelijke beperkingen van de verdachte, te vaag om te kunnen concluderen dat de verdachte daarmee heeft gedoeld op een incident waarbij door hem opzettelijk grof geweld tegen [voornaam slachtoffer]is gebruikt. Bij gebreke van enig ander bewijs zou dan ook slechts tot bewezenverklaring kunnen worden gekomen van toepassing van dit hevige geweld door de verdachte, indien uitgesloten zou kunnen worden dat dit geweld door de medeverdachte [naam medeverdachte] is toegepast. Dit kan niet worden uitgesloten. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft zelf ook wel eens geslagen. Noch de bewijsmiddelen noch de over [naam medeverdachte] uitgebrachte rapportages rechtvaardigen het oordeel dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat [naam medeverdachte] [voornaam slachtoffer]niet vaker en ernstiger heeft mishandeld.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank de vraag wie het fatale letsel heeft toegebracht niet kan beantwoorden.
De rechtbank komt desalniettemin tot bewezenverklaring van het medeplegen van zware mishandeling die de dood ten gevolge heeft gehad. Zij overweegt daartoe het volgende.
De verdachten woonden met [voornaam slachtoffer]in een kleine flat. Zij waren vaak thuis. Zij zorgden samen voor [naam slachtoffer]. Beiden gaven haar flesjes, verschoonden haar en deden haar in het bad. Het kan niet anders dan dat degene die [voornaam slachtoffer]niet heeft mishandeld wist van mishandelingen door de ander. Beide verdachten hebben bij de politie verklaard dat zij eerder bij [voornaam slachtoffer]verwondingen op haar oog en mond hebben gezien. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [voornaam slachtoffer]in ieder geval in het weekeinde voor haar overlijden uitwendige letsels vertoonde, te weten een blauw oog, een gescheurd lipje en een aanzienlijke bult op haar hoofd. Geen van beiden heeft ingegrepen. Zij hebben dat bewust niet gedaan. Zo hebben zij het weekeinde voor het overlijden van [voornaam slachtoffer]geen bezoek willen ontvangen, omdat zij niet wilden dat iemand de verwondingen van [voornaam slachtoffer]zag. De verdachten hebben hun eigen belang, te weten het voorkomen van de gevolgen van het uitkomen van de mishandelingen, boven dat van hun dochter geplaatst. Zij hebben dit tot het laatst toe volgehouden, ook nog op het moment dat voor beiden duidelijk moet zijn geweest dat [voornaam slachtoffer]niet in orde was, toen zij afkoelde en suf was en een flinke bult op het hoofd had. Ook toen hebben zij voor zichzelf in plaats van voor hun dochter gekozen en geen hulp gezocht.
Door, wetende van de mishandelingen van [voornaam slachtoffer], niet in te grijpen hebben de verdachten nagelaten hun dochter tegen verdere mishandelingen te beschermen. Zij hebben daarmee hun rechtsplicht tegenover hun dochter ernstig geschonden en aldus hebben zij de mishandelingen aanvaard en zich in feite bij dat gedrag aangesloten. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, derhalve van medeplegen.
De rechtbank komt niet tot het bewijs van medeplegen van doodslag, omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat degene die niet heeft mishandeld zich ervan bewust moet zijn geweest dat het door de ander toegepaste geweld zodanig hevig is geweest dat [voornaam slachtoffer]als gevolg daarvan had kunnen overlijden.
De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van medeplegen van zwaar lichamelijk letsel, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat [voornaam slachtoffer]in ieder geval in het weekeinde voor haar overlijden uitwendige letsels vertoonde, te weten een blauw oog, een gescheurd lipje en een aanzienlijke bult op haar hoofd, welke letsels wijzen op het toepassen van aanzienlijk geweld tegen het gezicht en het hoofd van de baby. Door in strijd met hun rechtsplicht niet in te grijpen hebben de verdachten willens en wetens de kans aanvaard dat verdere mishandelingen zouden volgen en dat [voornaam slachtoffer]als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ten aanzien van feit 2
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het medeplegen door de beide verdachten van zwaar lichamelijk letsel bij [voornaam slachtoffer]bewezen. Vaststaat derhalve dat zij zelf [voornaam slachtoffer]in een hulpeloze toestand hebben gebracht. Bij gelegenheid van hun verhoren bij de politie hebben verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] bekend dat [voornaam slachtoffer]op 4 december 2007 verwondingen had en dat het in de loop van de middag zichtbaar steeds slechter met haar ging, waardoor het voor hen duidelijk was dat [voornaam slachtoffer](medische) hulp nodig had. Desondanks hebben de beide verdachten nagelaten medische hulp in te roepen voor [voornaam slachtoffer]. Aldus hebben verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] als ouders van [voornaam slachtoffer]haar in een hulpeloze toestand gebracht en gelaten.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.subsidiair,
hij in de periode van 17 november 2007 tot en met 04 december 2007 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], geboren 9 november 2007 (zijnde het kind van verdachte) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten scheuren in de schedelnaden van het schedeldak en vervorming van de rechterzijde van de schedel en een breuk in het schedeldak links en bloeduitstortingen in/onder het schedeldak) heeft toegebracht, door in genoemde periode opzettelijk meermalen, (telkens),
- met kracht die [naam slachtoffer] op/tegen een hard voorwerp en/of een harde ondergrond, te slaan en/of te gooien en/of
- die [naam slachtoffer] met kracht heen en weer te bewegen en/of te schudden en/of
- excessief, botsend geweld op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] uit te oefenen,
terwijl het feit op of omstreeks 04 december 2007 de dood van die [naam slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
2.
hij op 04 december 2007, tezamen en in vereniging met een ander, te Rotterdam, een kind, [naam slachtoffer], geboren 09 november 2007, tot wiens onderhoud en verpleging en verzorging hij, verdachte en zijn medeverdachte, zijnde de ouders van die [naam slachtoffer], krachtens wet verplicht waren in hulpeloze toestand hebben gebracht en gelaten, terwijl die [naam slachtoffer] gezien haar jonge leeftijd hulpbehoevend en afhankelijk was, immers heeft verdachte en zijn medeverdachte, terwijl zij wisten dat excessief botsend geweld op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] was uitgeoefend en
terwijl zij wisten dat die [naam slachtoffer] ernstig letsel aan het hoofd had, die [naam slachtoffer]
- aan haar lot overgelaten en
- nagelaten zich te vergewissen van de toestand van die [naam slachtoffer] en
- adequate verzorging en/of inschakeling van medische hulp/verzorging onthouden,
en aldus die [naam slachtoffer] in een situatie gebracht en gehouden die voor de gezondheid en het welbevinden van die [naam slachtoffer] gevaarlijk en schadelijk was , terwijl voorgaande de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1 subidiair
Medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en begaan tegen zijn kind.
2
Medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen, terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft
en
medeplegen van opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand laten, terwijl dit feit de dood ten gevolge heeft.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING / MOTIVERING MAATREGEL
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte, zijn toenmalige partner, schuldig gemaakt aan ernstige mishandeling van hun baby, in die zin dat hij ofwel die mishandelingen zelf heeft gepleegd, ofwel heeft toegelaten dat zijn partner dat deed. Uiteindelijk hebben zij samen, toen duidelijk was dat het kind een dokter nodig had, hun dochter aan haar lot overgelaten en nagelaten de noodzakelijke medische hulp in te schakelen.
De verdachten hebben niet ingegrepen en geen hulp gezocht. Zij hadden daartoe alle mogelijkheden want het gezin was omgeven door hulpverlenende instanties. De verdachten hebben daar uit eigen belang bewust van afgezien. Uiteindelijk is hun dochter ten gevolge van de mishandelingen overleden.
Het gaat om zeer ernstige feiten die in de naaste omgeving van het slachtoffertje ongetwijfeld hebben geleid tot woede en verdriet en in bredere kring tot gevoelens van verontwaardiging en onrust.
Omtrent de verdachte zijn op 14 juli 2008 door drs. C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog, en 6 augustus 2008 door drs. P.C.A. van der Graaf, psychiater, rapporten uitgebracht. Uit deze rapporten komt het volgende beeld naar voren.
De deskundigen komen tot de conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten zijn wil niet geheel in vrijheid heeft kunnen bepalen. De psycholoog acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor de hem ten laste gelegde feiten. De psychiater acht de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het hem onder 1 ten laste gelegde feit en verminderd toerekeningsvatbaar voor het hem onder 2 ten laste gelegde feit.
Aan voormelde conclusies leggen de deskundigen ten grondslag dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een blijvende chronische lichte verstandelijke handicap en narcistische en antisociale persoonlijkheids-trekken en een ziekelijke stoornis in de vorm van afhankelijkheid van cannabis (milde vorm). Volgens de deskundigen kan een verband worden gelegd tussen de gepleegde feiten en de gedragskeuzes die verdachte heeft gemaakt, hetgeen begrepen kan worden door zijn tekortkomend handelen vanuit de verstandelijke handicap, zijn ernstige oordeels- en kritiekstoornissen en zijn niet zelfstandig functioneren. Ook was verdachte niet in staat toe te zien op de zorg die door anderen werd geleverd.
Volgens de deskundigen is, mede gelet op het vorenstaande, te weten het ontbreken van ziektebesef bij verdachte, zijn bijna ontbrekend zicht op zijn beperkingen, het zichzelf gemakkelijk overschattend, zijn regelmatige cannabisgebruik en het nauwelijks oog hebben voor de belangen van anderen, de kans dat verdachte tot vergelijkbare delicten komt groot.
Op grond hiervan adviseren de deskundigen aan verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Daarbij geven zij aan dat gelet op de ernst van de problematiek een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen optie is.
De rechtbank kan zich met de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen verenigen en neemt deze over. De rechtbank acht de verdachte voor beide bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
Nu de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten behoren tot de in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven en de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege vereist, is de rechtbank, gezien meergenoemde adviezen, van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld met het bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op de ernst van de feiten, het hoge recidiverisico en de ernst van de bij de verdachte geconstateerde problematiek kan niet worden volstaan met een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen tevens het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Hoewel de rechtbank tot dezelfde bewezenverklaring komt als de officier van justitie, legt de rechtbank een lagere gevangenisstraf dan gevorderd op, omdat zij de conclusie van de officier van justitie dat het de verdachte is geweest die de mishandelingen feitelijk heeft gepleegd op grond van de bewijsmiddelen niet heeft kunnen trekken.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 255, 257, 258, 302 en 304van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) jaren;
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Rijperman, voorzitter,
en mrs. Van der Laan-Kuijt en Rapmund, rechters,
in tegenwoordigheid van De Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2008.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.