ECLI:NL:RBROT:2008:BG7507
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Regresvordering hoofdelijk schuldenaar hypotheekschuld; verjaring en rechtsverwerking
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] over een regresvordering met betrekking tot de aflossing van een restant hypotheekschuld. [gedaagde] stelde dat de regresvordering van [eiser] was verjaard, omdat de maandelijkse betalingen aan de rechtsvoorgangster van Aegon medio 1983 waren gestopt. [gedaagde] beroept zich op artikel 6:11, lid 3 BW, en stelt dat de verjaringstermijn bij regres begint bij de eerste betaling. [eiser] erkent dat hij vanaf 1 januari 1992 geen kinderalimentatie meer heeft betaald, maar betwist dat er een afspraak was dat hij in plaats daarvan de hypotheekschuld zou aflossen. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank overweegt dat de regresvordering van [eiser] is verjaard voor betalingen gedaan vóór 8 november 2001, maar niet voor betalingen daarna. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] niet kan terugvallen op verjaring, omdat de verjaring is gestuit door erkenning van het vorderingsrecht van Aegon door [eiser]. De rechtbank oordeelt verder dat [gedaagde] zich niet kan beroepen op rechtsverwerking, omdat [eiser] jarenlang de hypotheekschuld heeft afbetaald en [gedaagde] niet is aangesproken door Aegon. De rechtbank concludeert dat het onaanvaardbaar is dat [eiser] nu nog aanspraak maakt op betaling van het gevorderde bedrag, gezien de omstandigheden en het tijdsverloop. De nevenvorderingen van [eiser] worden eveneens afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.