4.2.5 Uit het voorgaande volgt dat in deze procedure moet worden aangenomen dat de bodemverontreiniging met asbest afkomstig is van de asbestcementleidingen. In geschil is vervolgens of de asbestcementleidingen op 31 oktober 1994 reeds gefragmenteerd in de bodem aanwezig waren, zoals Woonvisie heeft gesteld, of dat deze op dat moment nog intact waren en door de sloopwerkzaamheden zijn vergruisd, zoals de Gemeente heeft gesteld. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In de door Woonvisie ter onderbouwing van haar stelling overgelegde verklaring van [persoon 1] d.d. 22 november 2007 staat – voor zover thans van belang – het volgende vermeld:
B: Bodem
(…) Ook in de bodem zijn asbestresten aangetroffen van buitenleidingen, zoals rioleringen in de bodem. Het ging hierbij eveneens om asbestscherven, die deels verweerd waren en waarvan de breukvlakken donker verkleurd waren. Bovendien waren ook deze asbestscherven nat. Het is onwaarschijnlijk, dat de in de bodem aangetroffen asbestscherven van recente datum zijn; deze scherven moeten naar alle waarschijnlijkheid afkomstig zijn van een periode van voor de sloop.
Bij het graven van een strook vanaf de voorgevel van de woningen naar de omliggende straten (…) is gebleken, dat de PVC leidingen en de gresleidingen van het rioleringsstelsel, waarvan ook de oorspronkelijke asbestleidingen deel hebben uitgemaakt, nog volledig in tact zijn. Deze leidingen lagen in sleuven, die in ongeroerde grond waren ingegraven. Dus: de leidingstrook was geroerd, maar de grond waar de leidingstrook in lag niet. Dit betekent, dat er geen roering van de grond kan zijn ontstaan ten gevolge van de werkzaamheden, die Woonvisie heeft uitgevoerd in het kader van de sloop van de panden en het egaliseren van de bodem. Dus: de verontreiniging met asbest in de bodem kan niet zijn ontstaan doordat Woonvisie in het kader van deze werkzaamheden de bodem heeft geroerd en bijvoorbeeld asbestleidingen stuk heeft geslagen, waarbij de scherven naar boven zijn gehaald. De scherven waren naar alle waarschijnlijkheid al geruime tijd aanwezig toen Woonvisie startte met haar sloop en egaliseringwerkzaamheden.
Verder zijn ook nog de oude leidingentracés uitgegraven (…). (…) er zijn (…) aanzienlijke hoeveelheden asbestscherven gevonden rondom de verwijderde aansluitingen met de ontvangstputten en ter plaatse van de oude doorvoeren van de leidingen. Dit duidt op onvolledige verwijdering van de asbestleidingen, met als resultaat verscherfde asbestcementleidingen in de bodem.
(…)”.
Deze verklaring ondersteunt geheel de stelling van Woonvisie. Zoals hiervoor vermeld heeft de Gemeente noch de deskundigheid van [persoon 1] betwist, noch gesteld dat hij van onjuiste feiten en omstandigheden is uitgegaan. De stelling van Woonvisie wordt voorts ondersteund door de verklaring van [persoon 2], welke verklaring – voor zover thans van belang – het volgende inhoudt:
“(…) In 1984 was het gebruikelijk om de te vervangen asbestleidingen onder de vloer van de woningen en buiten de fundering te vergruizen om ruimte te scheppen voor de aanleg van een nieuw riool. Ik heb zelf waargenomen dat dit ook hier bij deze renovatie is gebeurd en heb deze werkzaamheden ook deels zelf uitgevoerd. De vrijgekomen grote stukken asbestleiding werden afgevoerd via een ter beschikking gestelde container en de kleine scherven bleven achter in de grond. (…)”
De Gemeente heeft de juistheid van deze verklaring niet betwist. Wel heeft zij aangevoerd dat de aanwezigheid van fragmenten asbesthoudend leidingwerk in de bodem zich prima verhoudt met deze verklaring, aangezien het destijds noodzakelijk was, en nog altijd is, de koppelstukken te breken alvorens de leidingen te verwijderen. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van [persoon 2] niet (alleen) ziet op de koppelstukken, nu hij tevens heeft verklaard dat de asbestleidingen werden vergruisd om ruimte te scheppen voor de aanleg van een nieuw riool. De rechtbank gaat derhalve aan deze stelling van de Gemeente voorbij.
De Gemeente heeft voorts gesteld dat bij de bodemsanering circa 30 meter intacte asbestleiding is gevonden en verwijderd, hetgeen in haar visie haar stelling ondersteunt dat de leidingen nog intact in de bodem aanwezig waren op het moment van de sloop. Woonvisie heeft in reactie hierop echter onbetwist gesteld dat deze leiding geen onderdeel uitmaakt van het leidingsysteem dat in het kader van onderhavige zaak relevant is. De rechtbank gaat daarom ook aan deze stelling van de Gemeente voorbij.
De Gemeente heeft voorts ter onderbouwing van haar stelling nog verwezen naar een rapport van Search Milieu van 14 november 2006 en het plan van aanpak van Syncera van 24 november 2006. De rechtbank merkt hieromtrent op dat deze stukken zijn opgemaakt vlak na de ontdekking van de bodemverontreiniging en dat hierin slechts een vermoeden omtrent de oorzaak van de verontreiniging is uitgesproken zonder dat naar deze oorzaak onderzoek is gedaan. Deze stukken kunnen om die reden de stelling van de Gemeente niet ondersteunen.
Tot slot gaat de rechtbank ook voorbij aan de stelling van de Gemeente dat het aantreffen van intacte pvc-leidingen niet als bewijs kan dienen dat de verscherving van de asbestcementleidingen niet door de sloop kan zijn veroorzaakt, nu deze leidingen zich in andere trajecten en op verschillende diepten bevinden en PVC een geheel andere veerkracht heeft dan asbestcementleidingen. Gezien de duidelijke conclusies van [persoon 1] had het op de weg van de Gemeente gelegen deze stelling nader te onderbouwen bij voorbeeld door middel van een verklaring van een door haar ingeschakelde deskundige. Zij heeft dit echter niet gedaan.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien juist, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de asbestcementleidingen pas door de sloopwerkzaamheden gefragmenteerd in de bodem terecht zijn gekomen. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling van de Gemeente voorbij.