ECLI:NL:RBROT:2008:BG9821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
264594 / HA ZA 06-1864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en huurkoop: beoordeling van rechtsverhouding tussen eisers en Aegon

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, wonende te Rotterdam, een vordering ingesteld tegen Aegon Bank N.V. De vordering is gebaseerd op overeenkomsten die in 2000 zijn gesloten, genaamd 'SprintPlan', waarbij Aegon een bedrag van € 30.630,16 heeft belegd voor rekening en risico van eisers. De eisers vorderen diverse verklaringen voor recht en betaling van het genoemde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Aegon heeft de vordering gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing, met veroordeling van eisers in de kosten van het geding.

De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De zaak is pas ter beoordeling genomen door de thans behandelend rechter vanwege wisselingen in de personele bezetting en bestaande achterstanden. De rechtbank heeft besloten de zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad in een vergelijkbare effectenleasezaak, die naar verwachting in februari of maart 2009 zal worden gedaan. Dit besluit is genomen om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de aanhouding en mogelijke verwijzing naar de kantonrechter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er veel jurisprudentie bestaat over effectenlease, met name in de Dexia-zaken, en dat de bijzondere zorgplicht van banken en het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek belangrijke punten zijn in deze procedure. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte, waarbij eisers als eerste aan de beurt zijn. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen om een efficiënte procesorde te waarborgen en om partijen de kans te geven hun geschil mogelijk onderling te schikken. De rechtbank heeft benadrukt dat, indien er geen schikking tot stand komt, partijen moeten aangeven welke geschilpunten nog resteren, rekening houdend met de dan bekende jurisprudentie.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 264594 / HA ZA 06-1864
Uitspraak: 17 december 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser],
2. [eiser-1],
3. [eiser-2],
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. A.W. Dolphijn,
- tegen -
de naamloze vennootschap AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. H.E. Schweers.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eisers]" respectievelijk "Aegon".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
de dagvaarding van 22 juni 2006 met de producties 1 tot en met 7;
de conclusie van antwoord, met de producties 1 tot en met 10;
de conclusie van repliek, met productie 8;
de conclusie van dupliek.
2. Het geschil
[eisers] vordert – kort gezegd – op grond van in 2000 gesloten overeenkomsten "SprintPlan" diverse verklaringen voor recht alsmede betaling van een bedrag van € 30.630,16 van Aegon, te vermeerderen met rente en kosten.
Aegon heeft de vordering van [eisers] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eisers] in de kosten van het geding.
3. De beoordeling
3.1 Vaststaat dat partijen eind 2000 een drietal overeenkomsten van effectenlease hebben gesloten, genaamd "SprintPlan", op grond waarvan Aegon voor rekening en risico van [eisers] een bedrag van (in totaal) € 30.630,16 (NLG 67.500,=) heeft belegd, welk bedrag Aegon daarbij als lening heeft verstrekt aan [eisers]. Deze overeenkomsten vormen de grondslag voor de in deze procedure ingestelde vordering.
3.2 Het laatste processtuk is de conclusie van dupliek van 10 januari 2007. Door wisselingen in de personele bezetting binnen de sector civiel recht en door bestaande achterstanden is deze zaak pas nu ter beoordeling ter hand genomen door de thans behandelend rechter.
Vastgesteld moet worden dat over de onderhavige materie – effectenlease – inmiddels veel jurisprudentie is verschenen, met name van de rechtbank en van het gerechtshof in Amsterdam in de zogenoemde Dexia-zaken. In deze jurisprudentie komt een deel van de ook in de onderhavige procedure spelende geschilpunten aan de orde, onder meer over de bijzondere zorgplicht van banken, over de toepassing van het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek en over de rol van tussenpersonen en de vraag of deze als hulppersonen kunnen worden aangemerkt.
Voorts is van belang dat de Hoge Raad naar verwachting in februari of maart 2009 uitspraak kan doen in een in cassatie aanhangig gemaakte effectenleasezaak (zie: rechtspraak.nl onder Rechtbank Amsterdam: persbericht van 25 november 2008).
3.3 Het opgetreden tijdsverlies ten spijt, bestaat op grond van een goede en efficiënte procesorde aanleiding deze procedure aan te houden totdat de Hoge Raad vorenbedoelde uitspraak heeft gedaan. Partijen zullen zich bij akte hierover mogen uitlaten.
Verwacht mag worden dat partijen dan in staat zullen zijn hun geschil onderling door middel van een schikking te regelen. Indien dat niet het geval mocht zijn, mag van partijen worden verlangd in deze procedure aan te geven welke geschilpunten nog resteren gelet op de dan bekende jurisprudentie.
3.4 Voorts dient de vraag onder ogen te worden gezien of het onderhavige geschil een zaak betreffende een huurkoopovereenkomst is, in welk geval op grond van artikel 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de zaak niet door de sector civiel recht maar door de kantonrechter (van de sector kanton van de rechtbank Rotterdam) dient te worden behandeld.
Op grond van artikel 71 lid 2 Rv kan ambtshalve verwijzing plaatsvinden naar de kantonrechter. De rechtbank dient op grond van artikel 71 lid 3 Rv de vraag of de zaak dient te worden verwezen naar de kantonrechter te beantwoorden aan de hand van haar voorlopige oordeel over het onderwerp van het geschil. Alvorens omtrent verwijzing te beslissen dienen partijen in de gelegenheid te zijn geweest zich hierover uit te laten.
3.5 De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte respectievelijk antwoordakte, waarin partijen zich (uitsluitend) kunnen uitlaten over voormelde aanhouding in afwachting van het arrest van de Hoge Raad, alsmede over mogelijke verwijzing naar de kantonrechter.
4. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 21 januari 2009 om partijen, [eisers] als eerste, in de gelegenheid te stellen zich bij akte respectievelijk antwoordakte uit te laten als hiervoor aangegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W. Vogels.
Uitgesproken in het openbaar.
[1954/1694]