2.1
[eiser] (geboren op 27 november 1933) heeft vanaf 1975 in de vorm van een eenmanszaak een sportschool genaamd [ABC] geëxploiteerd, vanaf 1982 aan de [adres] te Rotterdam en vanaf 1994 aan de [adres-1] te Rotterdam. De sportschool was gespecialiseerd in Koreaanse vechtsporten en had een goede naam op dat gebied.
2.2
Het pand aan de [adres-1] werd door [eiser] gehuurd met ingang van 1 januari 1994 voor een maandelijks huurbedrag van hfl 3.750,= (met ingang van 1 januari 1995
hfl. 4.055,90); het huurcontract eindigde op 1 januari 1999 met een optie voor [eiser] om dat met 5 jaar te verlengen.
2.3
[eiser] heeft de ruimtes in het pand, waarin de sportschool gedreven werd, verbouwd en gerenoveerd.
2.4
In juni 1996 heeft de Gemeente bekend gemaakt dat zij voornemens was bij wijze van proef in het pand aan de [adres-1], naast het pand van de sportschool, over te gaan tot gratis heroïneverstrekking aan verslaafden. Dit is bekend gemaakt bij persbericht van 25 juni 1996, op 11 december 1997 heeft een voorlichtingsbijeenkomst plaatsgehad en in augustus 1998 is daadwerkelijk met de verstrekking begonnen.
2.5
De huurovereenkomst is op verzoek van de verhuurder ontbonden bij vonnis van de kantonrechter d.d. 1 oktober 1999. De vaststellingsovereenkomst opgemaakt tussen [eiser] en de verhuurder (Koedam) d.d. 6 december 1999 bepaalt, voor zover thans van belang, het volgende:
“1. Huurder zal het pand (...) uiterlijk op een januari tweeduizend met al het zijne en de zijnen ontruimd hebben en ontruimd laten, waarbij huurder het gehuurde met alle aangebrachte verbeteringen in goede staat ter vrije en algemene beschikking van verhuurster gesteld zal hebben.
(...) 3. Huurder erkent dat hij vanaf november negentienhonderdzesennegentig geen huurpenningen heeft kunnen betalen en dat hij mitsdien een bedrag verschuldigd is van (...) hfl 142.874,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf mei negentienhondenderdachtennegentig tot de dag der algehele voldoening.
4.Huurder zal het totaal aan verhuurster verschuldigde bedrag, inclusief de wettelijke rente, trachten te verhalen op de Gemeente Rotterdam (...)”
[eiser] heeft de exploitatie van de sportschool beëindigd en het gehuurde ontruimd op 1 januari 2000.
2.6
Bij arrest van het Gerechtshof te ’s Gravenhage d.d. 8 april 2004 is voor recht verklaard dat de Gemeente jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de aankondiging van de vestiging en de vestiging zelf van een heroïneverstrekkingspunt in het pand aan de [adres-1]. De Gemeente is veroordeeld tot vergoeding aan [eiser] van die schade.
Het Hof heeft in dat arrest, kort en zakelijk weergegeven, overwogen dat [eiser] weliswaar rekening had te houden met de omstandigheid dat in de buurt van de Hoornbrekerstraat drugsverslaafden soms overlast geven, maar niet met de vestiging van een heroïneverstrekkingspunt naast zijn sportschool; de daaruit voortvloeiende schade behoort niet tot het ondernemersrisico en is onevenredig. Het nalaten van de Gemeente om die schade te vergoeden maakt het besluit tot vestiging van het heroïneverstrekkingspunt onrechtmatig. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat het heroïneverstrekkingspunt op zijn minst de schijn van onveiligheid opwekt en de aantrekkelijkheid van bezoek aan de sportschool ernstig vermindert. Daarbij is meegewogen dat een deel van de leerlingen van de sportschool niet buurtgebonden is en dat voorts een (belangrijk) deel van zijn leerlingen minderjarig was. Daarmee rekening houdend heeft het Hof aannemelijk geacht dat de aankondiging van de vestiging van het heroïneverstrekkingspunt alsmede de daadwerkelijke vestiging daarvan tot opzeggingen en daarmee schade heeft geleid.
In het kader van het door de Gemeente betwiste causaal verband heeft het Hof voorts, mede gelet op de in het geding gebrachte uitkomsten van een (schriftelijke en telefonische) enquête, aannemelijk geacht dat een belangrijk deel van de opzeggingen te wijten is aan de komst van het heroïneverstrekkingspunt; daarbij is het ontbreken van schriftelijke opzeggingen niet doorslaggevend geacht. Het Hof heeft voorts overwogen dat onder meer de schade als gevolg van het sneeuwbaleffect tevens is toe te rekenen aan de komst van het heroïneverstrekkingspunt. Het verweer dat [eiser] onvoldoende schadebeperkend is opgetreden (met name door meer informatie te verstrekken) is verworpen.
Het Hof heeft de Gemeente veroordeeld in de kosten van [eiser] in beide instanties. Deze, door het Hof begrote, kosten heeft de Gemeente inmiddels aan [eiser] betaald.
2.7
Behalve de aansprakelijkheidsprocedure in twee instanties, voorafgaand aan dit geding, heeft [eiser] een kort geding procedure in twee instanties gevoerd; hij is toen in het ongelijk gesteld. Daarnaast is een procedure tegen de verhuurder gevoerd alsmede een bestuursrechtelijke procedure tot en met de Raad van State, die [eiser] eveneens heeft verloren. In de bestuursrechtelijke procedures is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
2.8
De Gemeente heeft op 4 februari 2007 een voorschot ad € 100.000,= aan [eiser] betaald.