ECLI:NL:RBROT:2008:BH1424
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Hofmeijer-Rutten
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid en opzet bij letselschade op de bouwplaats
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, gaat het om een vordering van [eiser sub 1] en zijn werkgever, [eiseres sub 2], tegen hun verzekeraars naar aanleiding van een voorval op 2 februari 2000. Tijdens werkzaamheden op een bouwplaats raakte [X] gewond aan zijn arm door een klap van [eiser sub 1] met een houten balkje. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een functioneel verband tussen het schadeveroorzakende gedrag van [eiser sub 1] en zijn werkzaamheden, en of er opzet in het spel was bij het toebrengen van letsel aan [X].
De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een functioneel verband, aangezien het voorval zich tijdens werktijd op de bouwplaats had afgespeeld en de klap voortkwam uit een conflict dat ontstond in het kader van de werkzaamheden. De getuigenverklaringen wezen erop dat [eiser sub 1] niet met de intentie om ernstig letsel toe te brengen handelde, maar eerder uit een reactie op provocatie van [X].
Wat betreft de opzet, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat [eiser sub 1] opzet had op het specifieke letsel aan de arm van [X]. De rechtbank stelde vast dat, hoewel [eiser sub 1] de klap met de bedoeling gaf om [X] af te schrikken, het niet vaststond dat hij opzettelijk gericht was op het toebrengen van letsel aan de arm. Hierdoor konden de verzekeraars zich niet beroepen op de opzetclausule in de polisvoorwaarden. De rechtbank verwees de zaak naar de rol voor verdere uitlatingen van partijen.